• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage X – 6.2. Aard en omvang van de schade

    6.2. Aard en omvang van de schade

    Het bepalen van de omvang van de schade die individuele
    benadeelden, ondernemingen, bedrijfstakken of, op het hoogste
    niveau, nationale en supranationale overheden ondervinden van
    fraudezaken is, om diverse redenen een heikel karwei. Zo is in
    fraudezaken waarin een symbiose bestaat met de wettige
    marktomgeving, vaak sprake van een driedeling: behalve
    meeprofiterende marktpartijen is er sprake van direct aanwijsbare
    gedupeerden en indirecte slachtoffers. De laatste groep bestaat uit
    wettige deelnemers wier marktpositie als gevolg van de fraude onder
    grote druk komt te staan. Een sprekend voorbeeld hiervan vormde het
    opkopen van eigen produkten door een multinational die als gevolg
    van een BTW-carrousel aanzienlijk in prijs waren gedaald. Deze
    produkten werden uiteindelijk met aanzienlijke korting via de eigen
    distributiekanalen op de markt gebracht. Het is een moeilijke, zo
    niet onmogelijke opgave om deze vorm van schade in geldbedragen uit
    te drukken.

    Een tweede probleem schuilt in het gegeven dat een groot aantal
    georganiseerde fraudes grensoverschrijdend van aard is. Dit brengt
    met zich mee dat de fraudes hun weerslag hebben op de
    concurrentieverhoudingen in verschillende landen. Sommige in
    Nederland opgezette fraudezaken brengen zelfs in andere landen
    aanzienlijk meer schade teweeg dan in eigen land. Te denken valt in
    dit verband bijvoorbeeld aan de koppelbazerij, zoals omschreven in
    hoofdstuk 3, en (meer in detail) in het deelrapport Georganiseerde
    criminaliteit in de bouwnijverheid. De activiteiten van Nederlandse
    koppelbazen in de Duitse bouw treffen namelijk vooral de Duitse
    economische verhoudingen. Dit voorbeeld toont aan dat elke poging
    om op basis van de in Nederland aangetroffen dadergroepen te komen
    tot een schatting van de schade die de Nederlandse economie
    ondervindt van georganiseerde fraude, als een zinloze exercitie kan
    worden opgevat. Een macro-economische beschouwing op het niveau van
    de Europese Unie lijkt op het eerste gezicht meer soelaas te
    bieden. Echter, ook op de fraudegegevens die door de Europese
    Commissie worden verstrekt, valt het nodige aan te merken.
    Noot Zo kan ervan uit worden gegaan dat de door de
    individuele lidstaten aan Brussel ter beschikking gestelde
    schadecijfers een aanzienlijke onderschatting vormen van het
    daadwerkelijk teweeggebrachte nadeel. Enerzijds heeft dit te maken
    met het gebrek aan prioriteit dat de fraudebestrijding in de meeste
    lidstaten geniet, anderzijds met de terughoudendheid die in menige
    lidstaat in acht wordt genomen om de daadwerkelijke omvang van de
    door fraude teweeggebrachte schade aan de Europese Commissie te
    melden. In een aantal lidstaten wordt bijvoorbeeld stelselmatig
    ontkend dat zich op het eigen grondgebied ernstige gevallen van
    intracommunautaire BTW-fraude voordoen (Aronowitz e.a., 1995).
    Tegen het licht van de bevindingen aangaande dit fenomeen in de
    Benelux en het feit dat door het wegvallen van de controle aan de
    binnengrenzen van de EU de mogelijkheden tot het plegen van dit
    fraudetype er bepaald niet minder op zijn geworden, lijkt deze
    stelling moeilijk houdbaar. Bovengenoemde struisvogelpolitiek
    voorkomt in ieder geval wel dat de lidstaten in kwestie door de
    Europese Commissie voor de teweeggebrachte schade kunnen worden
    aangeslagen. Gezien de talrijke tekortkomingen in het op
    fraudegebied aanwezige cijfermateriaal, beperken we ons tot het
    weergeven van de omvangschattingen van de direct aanwijsbare schade
    in de bestudeerde fraudezaken. In twaalf fraudezaken waren
    indicaties daaromtrent voorhanden. De totale schade in deze zaken
    bedroeg 330 miljoen gulden. In geen enkele zaak was het geschatte
    schadebedrag lager dan 1,5 miljoen gulden. In zes fraudegevallen
    liep het schadebedrag zelfs in de tientallen miljoenen guldens, met
    als uitschieter een BTW-fraude in de oliebranche, die in totaal
    voor ruim 100 miljoen gulden aan schade berokkende. In alle
    gevallen was sprake van een verscheidenheid van slachtoffers. De
    belastingdienst behoorde steevast tot de schuldeisers. Eveneens
    bleken uitkeringsinstanties in vrijwel alle zaken benadeeld te
    zijn, doordat n of meer betrokkenen ten onrechte stond ingeschreven
    als uitkeringsgerechtigd. In een beperkt aantal zaken kon tevens
    verhaal worden gehaald op wettige bedrijven die hadden meegelift
    met de fraudeconstructie. Zo werd een aantal
    vleesgroothandelbedrijven, slagerijen en supermarkten uit casus 14
    achteraf aangeslagen voor het niet-volledig verantwoorden van de
    omzet. Bij de levering van vlees door de rechtspersonen behorende
    tot de criminele organisatie, aan genoemde derden bleek in hoge
    mate met facturen geknoeid te zijn, zodat de afnemers een deel van
    hun omzet buiten de boeken konden houden.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken