• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage XI – 1.2. De aanpak van het onderzoek

    1.2. De aanpak van het onderzoek

    Georganiseerde criminaliteit is een verschijnsel dat welhaast
    per definitie vanuit heel diverse gezichtspunten kan worden
    bestudeerd. Het kan bijvoorbeeld zowel worden bezien door de bril
    van de mensen die deze criminaliteit bedrijven als vanuit de
    positie van degenen die er direct het slachtoffer van zijn, maar
    ook in het perspectief van de organisaties die haar op de n of
    andere manier pogen te bestrijden. Onderzoeken vanuit deze of nog
    andere gezichtspunten verricht, toveren steeds weer een ander beeld
    van dit verschijnsel te voorschijn. Ook is het zo dat het onderzoek
    dat vanuit de ene invalshoek wordt verricht, niet per definitie
    moeilijker of gemakkelijker is dan het onderzoek dat vanuit een
    andere invalshoek is opgezet. Voor wie bijvoorbeeld geen toegang
    heeft tot de vertrouwelijke informatie waarover de politie
    beschikt, is het gewoon heel moeilijk, om niet te zeggen
    onmogelijk, om een adequaat beeld van de georganiseerde
    criminaliteit te schetsen. Voor zo iemand zit er weinig anders op
    dan om contact te zoeken met de plegers respectievelijk de
    slachtoffers van georganiseerde criminaliteit en te bezien of er in
    hun kring voldoende betrouwbare gesprekspartners te vinden zijn die
    onder bepaalde voorwaarden opening van zaken willen geven. En het
    is zeker ook zo dat aan elke aanpak van onderzoek op dit terrein de
    nodige voordelen en nadelen, moeilijkheden en mogelijkheden kleven.
    Het feit bijvoorbeeld dat de politie veel informatie uit de tweede
    hand heeft, betekent dat haar berichten over georganiseerde
    criminaliteit behoedzaam moeten worden genterpreteerd. Maar hier
    staat tegenover dat het voor onderzoekers ook heel moeilijk is om
    het waarheidsgehalte te beproeven van verhalen die door misdadigers
    worden verteld, nog moeilijker vaak dan voor de politie. Kortom:
    onderzoek naar georganiseerde criminaliteit is geen eenvoudige
    zaak.

    Het onderzoek is gestart vanuit de politie. De reden hiervan is
    dat de politie, hoe men het ook wendt of keert, een
    geprivilegieerde positie inneemt ten aanzien van het verschijnsel
    van georganiseerde criminaliteit. In een stad als Amsterdam is zij
    immers de enige overheidsinstantie die op meerdere niveaus en
    vanuit verschillende invalshoeken al jaren constant met
    georganiseerde criminaliteit wordt geconfronteerd, respectievelijk
    zich doorlopend actief op dit probleem richt. Maar hier komt bij
    dat zij, meer dan welke andere instantie ook, tevens onophoudelijk
    stuit op alle mogelijke vormen van georganiseerde criminaliteit, of
    het nu vrouwenhandel is of drugshandel. Het zou voor onderzoekers
    dus nogal vreemd zijn wanneer zij hun onderzoek niet vanuit de
    politie zouden starten. En zeker in dit geval waarin de toegang tot
    politile informatie aan geen restricties is onderworpen. Men zou
    het ook positiever kunnen formuleren: in het kader van dit
    onderzoek hebben wij als het ware de ogen en oren van het hele
    Amsterdamse politiekorps gebruikt om ons object van onderzoek in
    beeld te brengen.

    Maar we hebben ons onderzoek nu ook weer niet willen beperken
    tot consultatie van de politie, zowel in de vorm van raadpleging
    van allerhande informatiebronnen als in de vorm van diepgaande
    gesprekken met rechercheurs die sleutelfuncties in het korps
    vervullen. Deels met het oog op de vraagstelling van ons onderzoek,
    deels op grond van onze eerste bevindingen, is ook contact gezocht
    met personen buiten de politie. Hierbij moet zowel worden gedacht
    aan representanten van de justitie, het stadsbestuur en de
    hulpverlening als aan vertegenwoordigers van bepaalde
    bevolkingsgroepen en sommige bedrijfstakken. Met hen is vooral
    gesproken over de indrukken die zij hebben van het probleem van de
    georganiseerde criminaliteit in de stad. Daarnaast zijn deze
    gesprekken aangegrepen om te bekijken in hoeverre het beeld dat de
    politie op grond van haar inzichten en ervaringen van de
    georganiseerde criminaliteit in Amsterdam ontwikkelt, spoort met de
    ideen die onze gesprekspartners hieromtrent koesteren. En tenslotte
    is er contact gelegd met enkele vertegenwoordigers van het milieu.
    De uitkomst van de gesprekken die met hen zijn gevoerd, heeft ons
    in onze opvatting gesterkt dat het zeer de moeite waard is om
    georganiseerde criminaliteit te bestuderen door de bril van degenen
    die haar plegen. Het zou het inzicht in dit verschijnsel absoluut
    ten goede komen. Maar de les die wij ook uit onze ervaringen ter
    zake hebben getrokken, is dat een dergelijk onderzoek eigenlijk om
    een ander onderzoekskader vraagt dan dat van een Parlementaire
    Enqutecommissie Opsporingsmethoden. Verder is op allerlei plaatsen
    binnen en buiten de politie ook naarstig gezocht naar allerhande
    gegevens die – zo mogelijk los van gericht optreden van politie,
    justitie en bestuur – iets zeggen over het probleem van de
    georganiseerde criminaliteit in Amsterdam. Men denke bijvoorbeeld
    aan gegevens omtrent de omvang en samenstelling van allochtone
    gemeenschappen en aan cijfermateriaal betreffende
    (vracht)autodiefstallen. Heel uiteenlopende zaken allemaal, maar
    wel zaken die op de ene of de andere manier wel iets te maken
    (kunnen) hebben met de aard, omvang en ontwikkeling van (bepaalde
    vormen van) georganiseerde criminaliteit in deze stad.

    Dat tenslotte ook gebruik is gemaakt van zowel het bestaande
    wetenschappelijke onderzoek als van persberichten en journalistieke
    reportages over de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam en
    haar bestrijding ligt voor de hand.

    Juist omdat dit onderzoek toch in hoge mate berust op het
    gebruik van schriftelijke politiebronnen, is het aangewezen kort de
    waarde, maar ook de betrekkelijkheid van deze bronnen aan te geven.
    Niet alleen om misverstanden te voorkomen, maar ook om meer inzicht
    te verschaffen in het materiaal waarop het berust. Welnu, het is
    belangrijk om meteen te stellen dat de Amsterdamse politie geen
    duidelijk, op schrift gesteld, algemeen beeld van de georganiseerde
    criminaliteit in de stad in de kast heeft liggen. Zo’n beeld heeft
    zij nooit vervaardigd en is ook niet in de maak. Wat er op centraal
    niveau wel voorhanden is, komt neer op het volgende. In de eerste
    plaats een reeks van grote en kleine analyses van personen en
    groepen die in de voorbije jaren om de n of andere reden de
    belangstelling van de centrale recherche hebben genoten. In de
    tweede plaats hele reeksen processen-verbaal betreffende
    onderzoeken die zijn ingesteld, naar bijvoorbeeld de (illegale)
    bedrijvigheden van bepaalde groepen respectievelijk personen of
    naar de dood van personen die in verband kon worden gebracht met
    georganiseerde criminaliteit (liquidaties). En in de derde plaats
    berust er op centraal niveau natuurlijk de nodige zachte
    informatie, CID-informatie. Deze drie bronnen zijn door ons binnen
    het bestek van onze mogelijkheden op grote schaal aangeboord. En
    juist hierom kunnen we het ons permitteren om enkele kritische
    kanttekeningen bij hun waarde voor ons onderzoek te plaatsen.
    Wat vooral moet worden beseft, is dat de informatie die in deze
    bronnen ligt besloten, bepaald geen evenwichtige weerspiegeling
    vormt van wat in een stad als Amsterdam als het probleem van de
    georganiseerde criminaliteit kan worden aangemerkt. Niet alleen is
    over sommige criminele groepen veel meer informatie voorhanden dan
    over andere groepen, maar bepaalde vormen van georganiseerde
    criminaliteit komen er ook veel sterker in naar voren dan andere.
    Waar er naar verhouding veel informatie is over de drugshandel, is
    er heel weinig over wapenhandel en (vracht)autodiefstallen. En
    analyses over wat er in bepaalde legale branches aan de hand is,
    worden eigenlijk pas sinds kort op enige schaal en met enige
    diepgang vervaardigd. Heel verwonderlijk is dit alles overigens
    niet. De informatie waarover het Amsterdamse korps op centraal
    niveau inzake georganiseerde criminaliteit beschikt, is immers in
    belangrijke mate het gevolg van de structurele en incidentele
    keuzes die het korps in het nabije verleden inzake de bestrijding
    van deze criminaliteit heeft gemaakt. Zo heeft de decentralisatie
    van de bestrijding van de (vracht)autodiefstallen en de illegale
    wapenhandel naar de districten ertoe geleid dat op centraal niveau
    niet of nauwelijks nog inzicht bestaat in wat er op deze vlakken
    loos is. Anderzijds heeft het feit dat keer op keer veel
    recherchecapaciteit is besteed aan onderzoeken naar drugshandel in
    en rond de Turkse gemeenschap, tot gevolg gehad dat de vergaring
    van informatie over illegale activiteiten in andere buitenlandse
    respectievelijk allochtone groepen, maar k Hollandse groepen,
    slechts mondjesmaat en eerder toevallig is gebeurd. Het beeld dat
    de politie in een stad als Amsterdam van de georganiseerde
    criminaliteit heeft, is dus tot op grote hoogte een beeld dat meer
    zegt over haar eigen beleid dan over die criminaliteit. Voor dit
    rapport wil dat zeggen dat bepaalde onderdelen van het
    analyseschema dat ons voor ogen stond, noodgedwongen zeer
    onderbelicht zijn gebleven en andere alleen al hierdoor wat
    overbelicht lijken.

    Dit informatietekort op centraal niveau hebben we enigermate
    proberen op te heffen door het doen van nader onderzoek bij
    district II, het district van bureau Warmoesstraat, dat de hele
    binnenstad omvat. Dit onderzoek behelsde, kort gezegd, twee dingen.
    Aan de ene kant is met vrucht geprofiteerd van de indringende
    analyses die door de staf van dit district in het voorbije
    anderhalf jaar zijn vervaardigd aangaande een aantal (economische)
    sectoren binnen hun werkgebied: horeca, seks-business, toerisme,
    drugshandel en illegalenproblematiek. Aan de andere kant is er door
    ons behoorlijk wat achtergrondinformatie bekeken met betrekking tot
    een aantal criminele groepen, die hetzij in het algemeen, hetzij op
    specifieke terreinen de scepter zwaaien binnen en buiten het
    Wallen-gebied.

    Tenslotte moet in dit verband worden opgemerkt dat de politie
    Amsterdam-Amstelland in de voorbije jaren weliswaar enkele
    belangrijke financieel-strafrechtelijke onderzoeken heeft
    uitgevoerd, maar dat van deze onderzoeken weinig in dit rapport is
    terug te vinden. De reden hiervan is eenvoudig deze, dat als gevolg
    van de algemene taakverdeling die tussen de leden van de
    onderzoeksgroep-Fijnaut is gemaakt, deze onderzoeken zijn
    bestudeerd door H. van de Bunt, in het kader van zijn studie naar
    de financieel-economische criminaliteit in Nederland.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken