• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage XI – 2. OPZET VAN DE LOKALE STUDIES

    2. OPZET VAN DE LOKALE STUDIES

    In de diverse deelrapporten is gepoogd het landelijke beeld van
    de georganiseerde criminaliteit te schetsen vanuit verschillende
    gezichtspunten. Men kan starten vanuit de rol van georganiseerde
    misdaad op illegale markten maar ook vanuit de illegale
    activiteiten van criminele groepen in legale economische branches.
    Dezelfde benadering is als strategie voor deze lokale studie
    toegepast. Wij hebben nadrukkelijk geprobeerd de drie steden zo
    veel mogelijk met dezelfde gegevensbronnen te bestuderen om in
    ieder geval vergelijkingen tussen de drie mogelijk te maken.
    Hierbij is de politie als uitvalsbasis gebruikt. Hoewel het gebruik
    van politile gegevens uiteraard beperkingen heeft, beschikt de
    politie relatief gezien over de meeste informatie van de
    georganiseerde criminaliteit in een stad. Overigens zijn wij, zoals
    nog wordt toegelicht, niet geheel afgegaan op politiegegevens.

    Medio maart 1995 hebben wij een bijeenkomst belegd met
    vertegenwoordigers van de drie korpsen om hen het doel van het
    onderzoek uit te leggen. Overeengekomen is dat de drie korpsen ons
    zo veel mogelijk zouden ondersteunen. Naast de dossiers die al
    eerder ter beschikking van de vier criminologen voor hun landelijke
    studies waren gesteld, werd een lijst met indicatoren doorgesproken
    waarmee een beschrijving van de situatie in de steden enig
    empirisch houvast zou kunnen krijgen. Over veel van die gegevens
    beschikten de korpsen niet omdat zij afkomstig waren van branches,
    intermediairen en andere opsporingsdiensten in hun stad. In de
    telefonische, schriftelijke en mondelinge dataverzameling is veel
    tijd en energie gestoken. De politie heeft daarvoor een aantal
    personen gedurende langere tijd ter beschikking gesteld. Na
    ongeveer drie tot vier weken overhandigden de korpsen ons een grote
    hoeveelheid empirisch materiaal.

    Voorafgaand aan de stadsstudies zijn eerst gesprekken gevoerd
    met het hoofd en een teamleider van het interregionaal
    rechercheteam Noord- en Oost-Nederland om met hen de situatie van
    de georganiseerde misdaad in Oost-Nederland te bespreken.
    Belangrijk hierbij is te memoreren dat de drie regiokorpsen
    waaronder de steden Enschede, Arnhem en Nijmegen vallen, met zes
    andere noordelijke korpsen gezamenlijk het interregionaal
    rechercheteam Noord- en Oost-Nederland hebben opgericht en daarvoor
    personeel en middelen ter beschikking stellen. Hoewel de
    opsporingsonderzoeken van het kernteam interregionaal en nationaal
    van karakter zijn, ligt de oorsprong daarvan in de drie steden.
    Eenzelfde gesprek is gevoerd met het hoofd van de afdeling ARI-Oost
    van het CRI om van zijn visie op de toestand in het oosten van
    Nederland kennis te nemen. Na een eerste bestudering van het
    materiaal is voor elke stad een week uitgetrokken om met diverse
    personen gesprekken te voeren. In deze ronde zijn er per korps
    enkele groepsgesprekken gehouden met politiemensen van allerlei
    diensten, zoals de basispolitiezorg van de binnenstad, de drugs- en
    wapens (Druwa), de Jeugd- en Zedenafdeling, Bijzondere Wetten, de
    afdeling Vreemdelingen, rechercheurs tactische onderzoeken en met
    politiemensen die al lang in deze steden werkzaam zijn en over een
    grote historische kennis beschikken. In deze groepsgesprekken is
    geprobeerd een beeld te krijgen van de situatie in elke stad.
    Daarna is een soortgelijke bijeenkomst gehouden met CID-mensen om
    met hen hun visie op de situatie in de stad door te nemen. De
    andere dagen van de week zijn gebruikt om de dossiers en de
    informatie nogmaals te bestuderen en om aanvullende gesprekken te
    voeren met andere politiemensen over bijzondere onderwerpen. Zo is
    onder meer dieper ingegaan op fraudeurs en hun modus operandi, op
    koppelbazerij, op milieuzaken, op corruptie bij de politie en het
    openbaar bestuur, op prostitutie, op Turkse groepen en is, ondanks
    dat de steden bij de onderzoekers goed bekend zijn, een bezoek aan
    het centrum gebracht om de geografische opbouw helder voor ogen te
    krijgen. Tevens zijn enkele misdaadanalisten geconsulteerd om
    onduidelijkheden in de dossiers op te helderen.

    Aan het eind van het onderzoek (augustus-september 1995) zijn
    wederom groepsgesprekken gehouden, waarin de betrokkenen hun
    oordeel gevraagd werd over de conceptversies van de hoofdstukken
    over de steden. Ook deze ronde heeft geleid tot een nasleep van
    individuele gesprekken waarin bepaalde kwesties nog eens werden
    uitgediept of verduidelijkt. Een belangrijk punt in deze
    besprekingen vormde de mogelijke herleidbaarheid van beschrijvingen
    van verdachten tot concrete personen en de mogelijke risico’s van
    enkele beschrijvingen voor lopend politie-onderzoek.

    Naast de mondelinge interviews is voor deze lokale studie
    gebruik gemaakt van drie soorten schriftelijk materiaal van de
    politie: de analyses van de laatste vijf jaar zijn van de groepen
    die in de stad actief zijn, de processen-verbaal van
    strafrechtelijke opsporingsonderzoeken naar georganiseerde misdaad,
    en zachte informatie waarover de politie beschikt. Deze drie
    bronnen zijn zo uitgebreid en open mogelijk aan de onderzoekers ter
    beschikking gesteld. Voorts hebben de korpsen in de periode na
    afronding van de eerste bezoeken in april van dit jaar, in de
    maanden daarna geregeld voor ons aparte analyses gemaakt die nodig
    waren voor onze rapportage. Tijdens het schrijven van de rapporten
    is met enige regelmaat een beroep gedaan op diverse politiemensen
    om een en ander te verhelderen.

    Behalve het vele materiaal van de politie is schriftelijke
    informatie verstrekt door andere instellingen, organisaties of
    personen. Deze informatie was afkomstig van de CAD’s, het GAK, de
    SFB, de plaatselijke vakbonden, een makelaar, de gemeenten, de
    Kamers van Koophandel, Koninklijke Horeca Nederland
    (plaatselijke afdeling), de FIOD en de afdelingen onderzoek van de
    gemeenten. In ons streven om de dataverzameling op identieke wijze
    voor iedere stad door de drie korpsen te laten verlopen, hebben wij
    in elk korps bepaalde beperkingen ondervonden.

    Zo is het korps in Arnhem als volgt te werk gegaan om de
    recherche-activiteiten die zich tussen 1990 en 1995 hebben
    afgespeeld, in kaart te brengen. Als eerste stap zijn de
    geautomatiseerde bestanden geraadpleegd. Daar stuitte men op de
    volgende zaken. In het verleden werden misdrijven anders
    geregistreerd dan tegenwoordig. Zo werd voor een aantal jaren per
    (juridisch) misdrijf geregistreerd en niet op soort criminaliteit.
    Er was bruikbaar materiaal verloren gegaan als gevolg van de
    reorganisatie medio 1993. Bovendien week onze definitie van
    georganiseerde misdaad af van die van de CBO-inventarisatie
    waardoor opnieuw alles moest worden nagegaan. Ten slotte moest het
    materiaal van ieder korps geografisch worden beperkt, omdat het ons
    ging om de drie steden en niet de hele regio.

    Om de recherche-onderzoeken uit de jaren 1990-1993 te
    achterhalen, heeft men via verslagen van zogenaamde OT-operaties,
    tapverslagen en verslagen van CID-inzet een reconstructie gemaakt
    van de activiteiten. Ook heeft men de toenmalige teamleiders
    geraadpleegd om alle opsporingsonderzoeken waarbij zij waren
    betrokken, te noteren. Voor de recherche-onderzoeken na de periode
    1994-1995 is de CBO-inventarisatie als uitgangspunt genomen. Op ons
    verzoek heeft de politie niet al te streng geselecteerd omdat de
    onderzoekers ruimte wilde hebben zelf te selecteren.

    Deze handelingen hebben voor Arnhem geleid tot 20
    recherche-onderzoeken die globaal voldeden aan de criteria van
    georganiseerde misdaad. Daarna is aan alle teamleiders gevraagd een
    korte beschrijving te geven van de criminele groepen die in die
    opsporingen object van onderzoek waren. Verder is door de afdeling
    misdaadanalyse van elke criminele groep een analyse aangeleverd.
    Ten slotte heeft het team, dat de dataverzameling leidde, alles
    opnieuw doorgenomen en besloten twee opsporingsonderzoeken erbuiten
    te laten omdat zij helemaal niet voldeden aan de criteria van onze
    definitie. Wij moeten daarbij natuurlijk niet vergeten dat veel van
    de informatie waarover de politie beschikt, niet is verzameld voor
    wetenschappelijke doeleinden.

    De andere korpsen zijn op een vergelijkbare wijze te werk gegaan
    om de gegevens aan te leveren. In Nijmegen leidde dat tot 34
    rapporten, evaluaties en opsporingszaken en de complete CBO-lijsten
    van de afgelopen landelijke inventarisaties, en in Enschede tot
    rapportages over 12 recherche-onderzoeken, de gegevens van de
    landelijke CBO-inventarisatie en de complete dossiers van de 15
    meest belangrijke Twentse groepen. Ook in Enschede en Nijmegen had
    men meer moeite verslagen van ouder opsporingsonderzoek te
    achterhalen dan de meer recente. De reden is enerzijds dezelfde als
    in Arnhem (reorganisatieperikelen), anderzijds dat voor enkele
    jaren het niet gebruikelijk was rapporten te vervaardigen voor een
    evaluatie. Voor Nijmegen en Enschede betekende dat in een aantal
    gevallen, dat tot op het niveau van het proces-verbaal en van
    CID-berichten door ons een reconstructie van de criminele groepen
    en hun activiteiten moest worden geconcipieerd. Aan de hand van het
    analyseschema is daarom met enige regelmaat een beroep gedaan op de
    teamleiders of andere rechercheurs om ontbrekende informatie over
    die groepen te achterhalen. Hoewel de CBO-formulieren voor ons
    onderzoek ongeschikt waren, is daarvan wel gebruik gemaakt om het
    aantal corruptiezaken bij de korpsen na te gaan. Aangevuld met
    andere vertrouwelijke gegevens en gesprekken met de korpsleiding
    kon een goed beeld van het voorkomen daarvan worden gekregen. Elk
    korps heeft op ons verzoek de wijze waarop zij de dataverzameling
    hebben uitgevoerd, op schrift gesteld. De opzet van het deelrapport
    over de situatie in Enschede, Nijmegen en Arnhem is als volgt. Voor
    de beschrijving van elke stad is hetzelfde stramien gevolgd. Eerst
    is enige informatie geboden over de stad zelf, de bevolking en de
    ontwikkeling van de stad van de laatste jaren in sociaal en
    economisch opzicht. Daarna is gepoogd een korte typering van het
    criminaliteitsbeeld van elke stad te geven en van de organisatie en
    de structuur van het politiekorps ter plaatse. Vooral de
    reorganisatieperikelen hebben nogal wat gevolgen gehad voor het
    kennisniveau.

    In de tweede paragraaf wordt in een paar trefwoorden de couleur
    locale gepresenteerd. Daarin wordt beschreven op welk terrein de
    stad zich in crimineel opzicht onderscheidt van andere steden. Er
    wordt summier ingegaan op specifieke problemen en gebeurtenissen
    uit het verleden die tot op het heden het denken en handelen van de
    politie mede hebben bepaald.

    Vervolgens worden de verschijningsvormen van georganiseerde
    misdaad in de stad uit de doeken gedaan. Dat de drugs en de
    drughandel in elke stad een grote plaats hebben gekregen, mag voor
    ieder die de steden kent en op de hoogte is van de politie aldaar,
    geen verrassing zijn. Fraudeurs spelen in Enschede, Nijmegen en
    Arnhem zo’n invloedrijke rol dat daaraan telkens een afzonderlijke
    paragraaf is gewijd. De beschrijving van elke stad wordt besloten
    met de behandeling van enkele specifieke verschijningsvormen van
    georganiseerde misdaad.

    Onze onderzoekingen hebben in de loop van de afgelopen periode
    duidelijk gemaakt dat de steden merkbaar
    worden benvloed door de georganiseerde criminaliteit. De ene stad
    meer dan de andere. Om niet al te veel in herhalingen te moeten
    vallen en om de invloed van de stad op de georganiseerde misdaad en
    die van de georganiseerde criminaliteit op de stad in vergelijkend
    perspectief te kunnen plaatsen, worden drie thema’s gezamenlijk
    behandeld in het zesde hoofdstuk. In 6.1 wordt dieper ingegaan op
    de relatie tussen georganiseerde misdaad en de rechtshandhavers en
    bestuurlijke autoriteiten. In hoeverre worden pogingen ondernomen
    om politie, justitie en bestuur te intimideren of in de greep te
    krijgen? In 6.2 wordt besproken in hoeverre legale branches
    aangetast zijn. De tijdsdruk heeft ons vooral in dit deel van het
    onderzoek parten gespeeld. Maar voorzover de gegevens het toelaten,
    wordt geprobeerd de situatie in de lokale legale branches te
    beschrijven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf over
    de afwezigheid van diverse vormen van georganiseerde criminele
    activiteiten. Nagegaan wordt welke soort van criminele groepen die
    in de landelijke studies naar voren komen, in de drie steden
    ontbreken en welke criminele activiteiten er niet plaatsvinden.
    Want, ook daarin kunnen steden zich van elkaar onderscheiden. Het
    rapport wordt besloten met een algemene slotbeschouwing waarin de
    belangrijkste conclusies worden getrokken.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken