• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Conclusies en aanbevelingen

    HOOFDSTUK 6 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

    6.1 Verantwoording

    Aan de instelling van de Tijdelijke commissie evaluatie
    opsporingsmethoden ligt de motie Schutte ten grondslag. Deze motie
    nodigt de Kamer uit de effecten van de aanbevelingen van de
    parlementaire enquétecommissie opsporingsmethoden te volgen
    en te evalueren. De Kamer dient in de woorden van het lid Schutte
    «op haar eigen manier de vinger aan de pols» te houden
    (Handelingen Tweede Kamer, 9 mei 1996, blz. 5434). Teneinde deze
    motie uit te voeren is een werkgroep ingesteld die een voorstel
    heeft gedaan. Het voorstel van deze werkgroep is overgenomen door
    de Kamer en zo geworden tot de opdracht van de Tijdelijke
    commissie-evaluatie opsporingsmethoden. De kern van deze opdracht
    luidt: het maken van een inhoudelijke analyse van de stand van
    zaken op basis van beschikbare documenten en contacten met de
    praktijk van de opsporing (politie, openbaar ministerie en andere
    opsporingsinstanties). De centrale vraag die daarbij beantwoord
    dient te worden is of de drievoudige crisis in de opsporing zoals
    vastgesteld door de parlementaire enquétecommissie
    opsporingsmethoden en in navolging daarvan door Kamer en kabinet,
    effectief is bestreden.

    Van crisis naar verandering

    Het werk van de commissie nam een aanvang ruim twee en een half
    jaar nadat Kamer en kabinet hun standpunt hadden bepaald over de
    beslispunten zoals die door de parlementaire
    enquétecommissie opsporingsmethoden waren voorgelegd. Met
    het vaststellen van de politieke uitgangspunten kon een begin
    worden gemaakt met het bestrijden van de crisis in de opsporing.
    Intensieve normerings- en reorganisatieprocessen zijn daarna in
    gang gezet. Sommige daarvan zijn inmiddels – met meer of minder
    succes – afgerond. Andere zijn nog in volle gang. De vraag of de
    twee en een half jaar die sinds het najaar van 1996 zijn verstreken
    goed zijn benut heeft een rol gespeeld bij het formuleren van
    conclusies. Bedacht moet daarbij worden dat de afgelopen jaren in
    zekere zin een tussenperiode, een interregnum, vormden. Immers de
    politieke uitgangspunten waren vastgesteld, maar de oude normering
    en de daarop gebaseerde jurisprudentie waren daarmee niet van de
    baan. Pas sinds kort is duidelijk hoe belangrijke wetgeving op het
    terrein van de opsporing, zoals het wetsvoorstel Bijzondere
    opsporingsbevoegdheden (BOB) en het Wetsvoorstel tot wijziging van
    de Wet op de politieregisters zal gaan luiden. Geen van beide
    wetten is op dit moment al formeel in werking getreden.

    Fasen van verandering

    Veranderingen verlopen in principe niet snel en probleemloos als
    zij door een crisis vooraf zijn gegaan. Een crisis kan wel de
    bereidheid tot veranderen in gang zetten of versterken. Dat zal
    sterker gelden naarmate de crisis door alle betrokkenen als zodanig
    wordt herkend. De commissie heeft in haar onderzoek vastgesteld dat
    voor menigeen geen sprake was van herkenning. Structurele
    veranderingen vergen een lange adem en zijn processen die
    geleidelijk verlopen. Veranderingen zijn niet voltooid met het
    bekend maken van formele doelstellingen, het uitvaardigen van
    wetten en regels en het wijzigen van organisatiestructuren. Deze
    leiden pas tot aanhoudende resultaten indien zij zowel door de
    individuele leden van de organisatie als door de omgeving worden
    geaccepteerd. De mate van acceptatie is weer in hoge mate
    afhankelijk van de mate waarin men met de formele veranderingen
    werken kan en zijn taak – het bestrijden van de georganiseerde
    criminaliteit – kan uitvoeren. Uiteindelijk moeten veranderingen in
    de sociale structuren van de organisatie worden geïntegreerd.
    Zij moeten de uitvoerders eigen worden. Dit proces van
    institutionalisering en internalisering kost vaak veel tijd en is
    niet gemakkelijk. Begeleiding en training, hulp en leiding bij
    nieuwe, nog onzekere situaties zijn daarbij wezenlijk.

    vorige    volgende    inhoud