• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Eindrapport – 1.2 Procedure en werkwijze

    1.2 Procedure en werkwijze

    In bijlage 1 wordt uitgebreid ingegaan op de werkwijze van de
    commissie en de procedures waarlangs tot beslissingen is gekomen.
    In deze paragraaf zullen de hoofdlijnen van de gevolgde procedures
    en de werkwijze van de commissie aan de orde komen.

    1.2.1 Opzet onderzoek

    De commissie besloot een onderscheid te maken tussen interne
    onderzoeken en een extern onderzoek. Noot De interne
    onderzoeken vonden plaats door de commissie en haar staf. Het
    externe onderzoek werd onder verantwoordelijkheid van de commissie
    uitgevoerd door onafhankelijke wetenschappers. De interne en
    externe onderzoeken zijn als bijlagen bij dit eindrapport van de
    commissie gevoegd.

    Georganiseerde criminaliteit

    De commissie heeft vier hoogleraren criminologie verzocht
    onderzoek te doen naar de aard en omvang van de georganiseerde
    criminaliteit in Nederland. Prof. dr C.J.C.F. Fijnaut
    (onderzoeksleider), prof. dr F. Bovenkerk, prof. dr G.J.N. Bruinsma
    en prof. dr H.G. van de Bunt hebben een uitgebreid onderzoek gedaan
    naar de navolgende onderwerpen:

    a georganiseerde criminaliteit door autochtone groepen;
    b georganiseerde criminaliteit door buitenlandse en allochtone
    groepen;
    c betrokkenheid van enkele branches bij de georganiseerde
    criminaliteit;
    d betrokkenheid van vrije beroepsgroepen (advocaten, notarissen en
    accountants) bij de georganiseerde criminaliteit;
    e fraude en witwassen;
    f georganiseerde criminaliteit in Amsterdam;
    g georganiseerde criminaliteit in Nijmegen, Arnhem en Enschede;
    h contra-strategien door criminele organisaties.
    In afzonderlijke rapportages is de onderzoeksgroep ingegaan op deze
    onderwerpen. De bevindingen van deze deelonderzoeken worden
    verwoord in aparte rapporten in de bijlagen 8 tot en met 11. Het
    onderzoek van de groep Fijnaut vond plaats onder
    verantwoordelijkheid van de commissie. Binnen die
    verantwoordelijkheid is het een onafhankelijk wetenschappelijk
    oordeel over de aard en omvang van de zware, georganiseerde
    criminaliteit. De commissie geeft in hoofdstuk 2 van dit rapport
    haar oordeel over de bevindingen van de onderzoeksgroep.

    Methoden

    De commissie heeft gekozen voor de volgende onderzoeken naar
    methoden en thema’s: a observatie;
    b informanten;
    c infiltratie;
    d andere wijzen van omgaan met informatie: zoals misdaadanalyse,
    financieel rechercheren en fenomeenonderzoek;
    e informatiehuishouding (opslag en verstrekking van gegevens) en
    bestuurlijke rechtshandhaving; f corruptiegevoeligheid van
    methoden;
    g internationale opsporing;
    h rechtsvergelijking (Belgi, Duitsland, Verenigd Koninkrijk,
    Verenigde Staten). Bij de onderzoeken observatie, informanten,
    infiltratie en andere wijzen van omgaan met informatie is steeds
    aandacht besteed aan de omschrijving van de methode, waarbij de
    verschillende verschijningsvormen aan de orde komen, de juridische
    grondslag (regelgeving en jurisprudentie), de feitelijke vormen
    waarin de methoden worden toegepast, de sturing en controle van de
    methoden en de verslaglegging van de inzet van de methoden.

    Naast deze studies heeft de commissie besloten dat het wenselijk
    en noodzakelijk was nader en diepgaander onderzoek te doen naar
    enkele bijzondere gevallen. In Nederland hebben zich enkele grote
    strafzaken voorgedaan die een beeld geven van het functioneren van
    politie en justitie bij de inzet van opsporingsmethoden. De
    commissie heeft gekeken naar de zaak Charles Z., de zaak Henk R.,
    de Ramola-zaak, de Laundry-zaak, het Copa-onderzoek, de AH
    Oosterbeek-zaak, het Export-onderzoek in Twente en het TCR
    /TCA-onderzoek. De casusbeschrijvingen zijn hoofdzakelijk gestoeld
    op de stukken die ter terechtzitting door het openbaar ministerie
    zijn gepresenteerd en de uitspraken van rechtbank, gerechtshof en
    Hoge Raad, aangevuld met informatie uit de openbare verhoren van
    zowel bij deze zaken betrokken leden van het politieel
    onderzoeksteam als de zittende en staande magistratuur. Verder
    komen de Delta-methode, het Beveronderzoek , het functioneren van
    de CID Kennemerland en de CID Gooi en Vechtstreek in een apart
    hoofdstuk aan de orde. In de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 geeft de
    commissie haar bevindingen over deze casus.

    Organisaties

    De commissie en haar staf hebben onderzoek gedaan naar
    verschillende organisaties die een rol spelen bij de opsporing.
    Daarbij stonden verschillende vragen centraal. Welke
    opsporingsmethoden worden op welke wijze door deze organisaties
    gebruikt? Hoe is de interne organisatie vormgegeven? Hoe zijn de
    leden van de organisatie opgeleid? Met welke organisaties wordt
    samengewerkt bij de opsporing? Wie bepaalt of en hoe de
    opsporingsmethoden worden ingezet? Hoe vindt de controle op de
    inzet van de opsporingsmethoden plaats? Het antwoord op deze vragen
    moet bijdragen aan het antwoord op de vraag naar rechtmatigheid,
    effectiviteit en verantwoord zijn van de gebruikte
    opsporingsmethoden.

    De volgende organisaties zijn onderwerp van onderzoek
    geweest:
    a criminele inlichtingendiensten;
    b tactische recherche en ondersteunende diensten (observatieteams,
    arrestatieteams, secties technische ondersteuning, Dienst
    technische operationele ondersteuning van het Korps landelijke
    politiediensten, politile infiltratieteams en bureaus financile
    ondersteuning);

    c kernteams, inclusief het landelijk rechercheteam;
    d bijzondere opsporingsdiensten (Fiscale inlichtingen- en
    opsporingsdienst, Algemene inspectiedienst, Economische
    controledienst, Dienst recherchezaken, Milieubijstandsteam);
    e Binnenlandse veiligheidsdienst en de politieke ofwel regionale
    inlichtingendiensten; f Koninklijke marechaussee op Schiphol en de
    Rijksrecherche;
    g openbaar ministerie;
    h rechters-commissarissen;
    i korpsbeheerders en burgemeesters;
    j ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken.
    In algemene zin is aandacht besteed aan de advocatuur, de
    zittingsrechters, de Tweede Kamer en de particuliere
    recherchebureaus.

    1.2.2 De staf

    De commissie kon beschikken over een uitgebreide staf.
    Noot De leiding van de staf, de cordinatie van het
    onderzoek, van de interviews, voorgesprekken en verhoren en de
    redactie van de rapporten waren in handen van mr N.J.P. Coenen,
    griffier van de enqutecommissie (plaatsvervangend griffier Tweede
    Kamer) en mr dr E.R. Muller, inhoudelijk secretaris en
    onderzoekscordinator van de enqutecommissie (Crisis Onderzoek Team,
    Vakgroep Bestuurskunde, Rijksuniversiteit Leiden en Erasmus
    Universiteit Rotterdam).
    De deelonderzoeken van de commissie werden geleid en geredigeerd
    door prof. mr Y. Buruma, Vakgroep Strafrecht en Strafprocesrecht,
    Katholieke Universiteit Nijmegen; mr J. Mooijen, officier van
    justitie te Den Haag; J. Schipper, commissaris van politie
    Haaglanden; mr P.C. Vegter, rechter-commissaris te Arnhem en mr
    P.G. Wiewel, Vakgroep Strafrecht en Strafprocesrecht, Universiteit
    van Amsterdam. Zij hadden tevens een rol in de voorbereiding van de
    voorgesprekken en de verhoren.

    De verschillende deelonderzoeken van de commissie werden
    uitgevoerd en geschreven door de volgende onderzoekers: dr M. den
    Boer, Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en
    Rechtshandhaving, Rijksuniversiteit Leiden; mr D. Ph. van
    Boetzelaer, substituut officier van justitie Den Haag; mr G.P.M.
    Grootscholten, strafrechtjuriste; drs M.L.M. Hertogh, Studiecentrum
    Recht en Beleid, Rijksuniversiteit Leiden; J. Klijnsmit, inspecteur
    van politie Rotterdam-Rijnmond; drs A.G. Roubos, bestuurskundige;
    drs A. van Schaardenburgh, Vakgroep Arbeids- en
    Organisatiepsychologie, Universiteit van Amsterdam; drs P.H. van
    Toorn, afgestudeerd Europese Studies en bestuurskundige; A.J.
    Wolfs, doctoraal student bestuurskunde en strafrecht
    Rijksuniversiteit Leiden; mr D. Nava, assistent-griffier. Een deel
    van de onderzoekers heeft meegewerkt aan de voorbereiding van
    voorgesprekken en verhoren.

    De commissie werd ondersteund door A.W. de Kool, documentalist;
    M. Leeflang, documentalist; P. Hercules, medewerker secretariaat;
    L. Peters, medewerker secretariaat; K. Rangoe, bode en S. van
    Wageningen, bode. De commissie heeft veelvuldig gebruik gemaakt van
    de adviezen van beide inhoudelijke adviseurs: prof. dr U.
    Rosenthal, Crisis Onderzoek Team, Vakgroep Bestuurskunde,
    Rijksuniversiteit Leiden en Erasmus Universiteit Rotterdam en prof.
    mr G. Knigge, Vakgroep Strafrecht en Strafprocesrecht,
    Rijksuniversiteit Groningen. Door de combinatie van de
    verschillende disciplines van de stafleden kon optimaal gebruik
    gemaakt worden van een ieders kennis en kunde. Elk van de stafleden
    heeft een veiligheidsonderzoek ondergaan en heeft een
    geheimhoudingsplicht getekend.

    De commissie en haar staf hebben tijdens het onderzoek gebruik
    kunnen maken van de ruimten van de Eerste Kamer. De commissie is de
    Eerste Kamer zeer erkentelijk dat zij deze ruimten en ondersteuning
    ter beschikking heeft gesteld. Zij heeft zich thuis gevoeld in de
    beschermde omgeving van de Eerste Kamer. De stenografische dienst
    heeft woordelijke verslagen gemaakt van alle gesprekken en
    verhoren. Daarnaast heeft zij enkele interviews, die op band zijn
    opgenomen, woordelijk uitgewerkt. De commissie heeft het zeer op
    prijs gesteld dat de stenografische dienst te allen tijde bereid
    was tot het snel vervaardigen van verslagen van de vele gesprekken
    van de commissie.

    1.2.3 Afspraken ministers

    Vanaf de aanvang van het onderzoek was duidelijk dat recht
    gedaan moest worden aan zowel de noodzaak van bescherming van
    gevoelige informatie als de rechten en bevoegdheden van de
    enqutecommissie. Daartoe heeft de commissie afspraken gemaakt met
    de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken.
    Noot In het kader van deze afspraken zijn de voorzitter
    en de vice-voorzitter van de commissie uitgebreid op de hoogte
    gehouden van de bevindingen van het rijksrechercheteam dat een
    onderzoek doet naar de gebeurtenissen bij de CID-Kennemerland, het
    zogenaamde Fortteam. Dit team, onder leiding van de
    advocaten-generaal mr S. Zwerwer en mr P.H.A.J. Cremers en de
    commissaris van politie, toegevoegd aan de procureur-generaal te
    ‘s-Hertogenbosch mr D. Pijl, is de commissie bij haar werk zeer
    behulpzaam geweest. De commissie heeft zich verplicht criminele
    inlichtingen, waaronder gegevens uit CID-registers, vertrouwelijk
    te behandelen om geen afbreuk te doen aan de belangen van opsporing
    van strafbare feiten en privacy. Indien de commissie gegevens wilde
    hebben die volgens de verstrekker herleidbaar waren tot de persoon
    van een informant of volgens de verstrekker tot levensbedreigende
    situaties aanleiding kan geven, kon de ambtenaar de gegevens
    anonimiseren en/of coderen zodat zij niet meer herleidbaar waren
    tot de bron van de criminele inlichtingen. Vervolgens konden de
    gegevens worden voorgelegd aan de officieren van justitie mr M. van
    Erve en mr A. van der Kerk die onderzochten of de anonimisering
    en/of codering in overeenstemming was met de afspraken. Deze
    procedure is verschillende malen gevolgd bij gegevens afkomstig van
    de criminele inlichtingendiensten en van de centrale
    toetsingscommissie van het openbaar ministerie. De commissie, in de
    persoon van haar voorzitter of bij diens ontstentenis de
    vice-voorzitter, kon alle gegevens die ter kennis kwamen van de
    commissie, haar medewerkers of de onderzoeksgroep Fijnaut,
    verifiren door kennisname van niet-geanonimiseerde en/of
    niet-gecodeerde gegevens. Bij de stukken waarbij sprake was van
    anonimisering en/of codering is regelmatig geverifieerd door de
    voorzitter of de vice-voorzitter wat de werkelijke gegevens waren.
    In een enkel geval leidde dat tot wijziging van de anonimisering.
    De commissie heeft pas na langdurig overleg inzage gekregen in de
    complete geheime bijlagen bij de rapportage van de
    commissie-Wierenga. De geheime bijlagen bestaan uit een
    aanbiedingsbrief, delen van processen-verbaal van de gesprekken van
    de commissie-Wierenga met getuigen, en twee processen-verbaal van
    commissaris van politie te Rotterdam H.A. Jansen. Pas tijdens de
    verhoren bleek de commissie dat er
    sprake was van een inhoudelijke aanbiedingsbrief, met daarin
    belangrijke conclusies over de methode van het IRT
    Noord-Holland/Utrecht. Eerder had de commissie deze
    aanbiedingsbrief niet ter inzage gekregen van het ministerie van
    Justitie. Volgens de minister van Justitie was dit slechts te
    wijten aan een misverstand. Op 20 oktober 1995 kreeg de commissie
    de beschikking over de aanbiedingsbrief en de processen-verbaal van
    Jansen. De ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken
    weigerden de geheime delen van de processen-verbaal van de getuigen
    van de commissie- Wierenga aan de commissie ter beschikking te
    stellen. Tien getuigen maakten bezwaar dat de commissie de
    beschikking kreeg over de geheime delen van hun processen-verbaal.
    Na intensieve gesprekken tussen de commissie en het kabinet is op
    10 november 1995 afgesproken dat de commissie de beschikking krijgt
    over alle delen van de geheime bijlagen. Indien geciteerd wordt uit
    proces-verbaal van verhoren van getuigen die daartegen bezwaar
    hebben, wordt in overleg getreden met de minister van Binnenlandse
    Zaken. Noot Hiermee werd voorkomen dat de commissie een
    oordeel aan de Kamer zou moeten vragen of het belang van de staat
    door de ministers zou kunnen worden ingeroepen. De commissie heeft,
    door te kunnen beschikken over de geheime bijlagen, een oordeel
    kunnen geven over de complete bevindingen van de
    commissie-Wierenga, in het licht van haar eigen onderzoek over de
    zogenaamde Delta-methode, die een bijzondere opsporingsmethode bij
    uitstek bleek te zijn. De commissie meent dat deze afspraken hebben
    bijgedragen aan de mogelijkheden van de enqutecommissie om
    verantwoord onderzoek te doen. Nadat in het begin de nodige
    verwarring was opgetreden, kon de commissie lopende het onderzoek
    beschikken over alle door haar gewenste gegevens. De rechten en
    bevoegdheden van de commissie zijn door de afspraken niet tekort
    gedaan.

    1.2.4 Uitvoering onderzoek

    De commissie heeft zeer veel documenten verzameld. In bijlage 1
    is een lijst opgenomen van de documenten waarover de commissie kon
    beschikken. Indien een verstrekker een document als vertrouwelijk
    bestempelde, werd door de commissie daar als zodanig mee omgegaan.
    Dat neemt niet weg dat de commissie besloot in het belang van een
    verantwoorde rapportage in enkele gevallen over te gaan tot
    openbaarmaking van gedeelten van bepaalde documenten die eerder als
    vertrouwelijk waren bestempeld. Noot In de periode
    januari tot en met mei 1995 heeft de commissie zich gericht op het
    verzamelen en bestuderen van documenten en het interviewen van
    betrokken personen. In totaal zijn met name door de stafleden ruim
    driehonderd personen genterviewd. In bijlage 1 is een lijst
    opgenomen van de genterviewde personen. De genterviewden werd
    toegezegd dat de informatie vertrouwelijk zou worden behandeld en
    dat niet rechtstreeks zou worden geciteerd uit de gesprekken dan
    met toestemming van de betrokkene. Leden van de commissie en de
    staf hebben vele personen en organisaties bezocht in binnen- en
    buitenland. Op deze manier heeft de commissie getracht zich een
    beeld te vormen van de feitelijke opsporing. Enkele leden van de
    commissie en de staf zijn op bezoek geweest bij politie- en
    justitiefunctionarissen in Belgi en Engeland.

    De documentenanalyse en de gesprekken resulteerden in een lijst
    van voorlopige bevindingen, die als basis diende voor het verdere
    vervolg van het onderzoek en de selectie van de personen die de
    commissie zou willen horen. Hieraan werd tevens een discussie
    gekoppeld over de normering van methoden en organisatie. In de
    maanden juni 1995 tot januari 1996 werden 128 gesprekken gevoerd
    door de commissie. In bijlage 1 is een lijst opgenomen met deze
    gesprekken. Deze gesprekken dienden een tweeledig doel. In de
    eerste plaats was het de bedoeling nadere gegevens van een bepaald
    persoon te verkrijgen over het onderwerp van de enqute. In de
    tweede plaats werden de gesprekken gebruikt als een selectiemiddel
    voor de te verhoren personen. Enkele gesprekken volgend op de
    verhoren dienden om vragen die waren ontstaan naar aanleiding van
    de verhoren te kunnen beantwoorden. De gesprekken vonden alle
    plaats in het gebouw van de Eerste Kamer. Van elk gesprek werd een
    stenografisch verslag gemaakt dat de genterviewde werd voorgelegd.
    Deze verslagen worden niet openbaar gemaakt. Zij dienden ter
    ondersteuning van de openbare verhoren en zijn gebruikt als
    achtergrondinformatie bij het opstellen van de rapporten.

    Medio 1995 werden door de staf en de externe onderzoeksgroep de
    verschillende deelonderzoeken verder uitgewerkt. Daarmee werd
    bereikt dat eind augustus van alle deelonderzoeken een
    concept-rapportage beschikbaar was. Deze concept-rapportages
    alsmede de voorgesprekken vormden de basis voor een lijst van
    bevindingen.

    1.2.5 Openbare verhoren

    Het openbaar verhoren van getuigen is een essentieel onderdeel
    van een parlementaire enqute. Alle getuigen zijn door de commissie
    onder ede gesteld. De verhoren dienden vijf doelen. In de eerste
    plaats de waarheidsvinding. In de tweede plaats werd zo kennis
    genomen van de opvattingen van getuigen. Ten derde
    werden onduidelijkheden opgehelderd die uit de verschillende
    deelonderzoeken naar voren waren gekomen. In de vierde plaats
    verkreeg de commissie op deze wijze een openbare bevestiging van
    haar bevindingen. Tenslotte werd het publiek inzicht gegeven in de
    praktijk van opsporing en criminaliteitsbestrijding. De verhoren
    hadden tevens een publieke verantwoordingsfunctie. De commissie
    heeft zich terdege gerealiseerd dat de openbare verhoren bepalend
    zijn voor de meningsvorming over de enqute.

    Om deze verschillende doelen zo goed mogelijk te verwezenlijken
    heeft de commissie gekozen voor een weloverwogen opbouw van de
    openbare verhoren. In de eerste verhoren werd een beeld gegeven van
    de georganiseerde criminaliteit in Nederland door de vier
    hoogleraren en enkele functionarissen uit de praktijk van politie
    en justitie. Vervolgens gaven getuigen inzicht in algemene aspecten
    van de verschillende methoden en organisaties van opsporing. Daarna
    werd expliciet aandacht besteed aan een aantal casus: de
    Delta-methode, het vervolg van de Delta-methode (CID Kennemerland,
    Gooi en Vechtstreek, Beveronderzoek), de zaak Charles Z., de zaak
    Henk R., de zaak AH Oosterbeek, de Laundry-zaak, de Ramola-zaak, de
    TCR/TCA-zaak, de infiltratiezaak Twente en de Copa-zaak. De
    verhoren eindigden met getuigen die politieel, justitieel,
    bestuurlijk en politiek verantwoordelijk zijn voor de sturing en
    controle van de opsporing en zodoende deze aspecten konden
    verduidelijken. De commissie heeft met de keuze van de te horen
    personen veel aandacht besteed aan gerezen moeilijkheden bij de
    opsporing. Deze aandacht was noodzakelijk om de feiten in de
    organisatie beter te begrijpen en een goed oordeel ten behoeve van
    de toekomst van de opsporing te kunnen vormen. De voorgesprekken,
    de concept-rapportages en de lijst van bevindingen vormden de basis
    waarop besloten werd welke personen zouden worden verhoord. De
    commissie besloot dat telkens een week voordat verhoren
    plaatsvonden bekend zou worden gemaakt wie er die week zou worden
    verhoord. Daarmee was het voor de commissie mogelijk in te spelen
    op ontwikkelingen tijdens de verhoren. De oorspronkelijke lijst is
    daardoor sterk gewijzigd.

    De commissie heeft 93 openbare verhoren gehouden in tien weken.
    In totaal zijn 88 personen in het openbaar verhoord. Een aantal
    personen is verzocht terug te komen voor een tweede verhoor. Voor
    de eerste keer werden de openbare verhoren van een enqutecommissie
    rechtstreeks uitgezonden op televisie. De NOS heeft daartoe zelf
    het besluit genomen, waarmee de commissie heeft ingestemd.
    Ongetwijfeld heeft de enqute door deze rechtstreekse uitzendingen
    een extra dimensie gekregen. De commissie erkent dat de
    rechtstreekse uitzending voor sommige getuigen moeilijk kan zijn,
    maar voor het werk van de commissie zijn deze integrale
    live-uitzendingen positief geweest. Op deze manier was voor een
    ieder zichtbaar hoe in het openbaar verantwoording werd afgelegd
    voor en door de commissie.

    Bij de verhoren van enkele getuigen zijn specifieke
    veiligheidsmaatregelen getroffen (vermommingen, begeleid
    binnenkomen en vertrekken, specifieke camera-opstelling, verbod op
    inzoomen, en filmen en fotograferen op de rug). Over deze
    veiligheidsmaatregelen vond steeds overleg plaats tussen de
    betrokken getuige, de betrokken minister en de commissie. Het
    verhoor van getuige Karstens Noot op 25 september 1995
    kon geen doorgang vinden toen de commissie op het allerlaatste
    moment werd geconfronteerd met voorwaarden van de minister van
    Justitie waarvan de commissie niet eerder in kennis was gesteld.
    Aangezien geen tijd meer was om tot nader overleg te komen, besloot
    de commissie zich er officieel van te vergewissen of getuige
    Karstens aanwezig was. Nadat de voorzitter de getuige had
    opgeroepen, bleek hij niet te verschijnen. Daarop was overleg met
    de minister van Justitie noodzakelijk. Dit overleg resulteerde in
    nadere afspraken over de voorwaarden waaronder personen zouden
    kunnen verschijnen in de openbare verhoren. Karstens is alsnog
    verhoord, zij het vermomd, op 2 oktober 1995.

    Er hebben geen besloten verhoren onder ede plaats gevonden. De
    commissie was van mening dat de meerwaarde van een besloten verhoor
    voor haar werkzaamheden gering zou zijn. Het is, gezien de Wet op
    de Parlementaire Enqute, niet mogelijk een besloten verhoor
    rechtstreeks te gebruiken in een openbare rapportage. De commissie
    besloot geen geheime rapportage te schrijven om te voorkmen dat het
    openbare politieke debat slechts over een deel van de bevindingen
    zou kunnen gaan. Zij werd hierin gesterkt door de verwikkelingen
    rond de geheime bijlagen van de commissie-Wierenga.

    Enkele getuigen bleken vanwege hun gezondheidstoestand niet in
    staat verhoord te worden door de commissie. Noot De
    commissie heeft zich vergewist van de onmogelijkheid van een
    verhoor. Getuige Kuitert Noot gaf persoonlijke redenen
    op om niet in het openbaar verhoord te kunnen worden. Op basis van
    schriftelijke vragen van de commissie heeft de getuige een
    ondertekend proces-verbaal gemaakt met de antwoorden op de vragen
    van de commissie. Dit proces-verbaal is opgenomen in bijlage 1.

    De commissie constateert dat de Wet op de Parlementaire Enqute
    geen ruimte laat voor het uitbrengen van een openbaar verslag van
    een besloten verhoor. Zij heeft, in tegenstelling tot vorige
    enqutecommissies, van die regel niet willen afwijken.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken