• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Eindrapport – 6.3 Bevindingen

    6.3 Bevindingen

    6.3.1 Pseudo-koop en pseudo-verkoop

    In het midden van de jaren zeventig werd in Nederland
    pseudo-koop ingezet bij de bestrijding van de drughandel. Inmiddels
    vindt het middel pseudo-koop nog slechts incidenteel toepassing. De
    effectiviteit is in de loop der tijd geringer geworden aangezien de
    criminelen goed op de hoogte zijn van het gebruik van dit middel.
    Dat neemt niet weg dat in combinatie met andere vormen van
    infiltratie pseudo-koop is aangetroffen. Met enige regelmaat worden
    vertrouwensaankopen of proefaankopen gedaan door infiltranten om te
    kunnen beslissen of overgegaan moet worden tot een gecontroleerde
    aflevering of doorlating. Hiermee zijn nog aanzienlijke bedragen
    gemoeid:

    Voorkoopgelden 1995-1990

    Tabel
    Uit deze tabel blijkt een duidelijke stijging over de laatste jaren
    van het totaalbedrag dat door het ministerie van Justitie is
    uitbetaald ten bate van voorkoop-acties. Dit wordt met name
    duidelijk als de jaren 1993 en 1995 worden vergeleken. Immers in
    deze jaren is welhaast een gelijk aantal zaken behandeld. Opvallend
    bij deze vergelijking is de spectaculaire stijging in het hoogste
    bedrag in n zaak: het bedrag in 1995 is het zestienvoudige van het
    bedrag in 1993. Afgezien van de invloed hiervan op het gemiddelde
    blijft ook dit bedrag in 1995 bijzonder hoog: het tienvoudige van
    het bedrag in 1993.

    Pseudo-verkoop wordt zelden gebruikt. Het is moeilijk om aan de
    te leveren goederen te komen. De commissie heeft wel voorbeelden
    aangetroffen van pseudo-verkoop van wapens en grondstoffen voor
    synthetische drugs. Pseudoverkoop van grondstoffen voor de
    produktie van amfetamine

    Een RCID koopt in Belgi en Duitsland
    vele malen grondstoffen aan die gebruikt kunnen worden voor de
    produktie van amfetamine. Hiervoor wordt vaak vooraf geld ter
    beschikking gesteld door de
    informant. De aankoop door de
    Nederlandse politie gebeurt met medeweten of bemiddeling van de
    plaatselijke autoriteiten. Die
    RCID levert de grondstoffen
    tegen inkoopprijs aan de
    informant die het verkoopt met
    winst aan het laboratorium van de criminele organisatie. De
    bedoeling is om door
    observatie laboratoria te ontmaskeren.
    Uiteindelijk is dit nooit gelukt.
    Noot

    6.3.2 Politie-infiltratie

    Organisatie en omvang

    Politie-infiltratie is voorbehouden aan de politile
    infiltratieteams (PIT’s). Dit gebeurt in overleg met de Afdeling
    nationale cordinatie politile infiltratie van de CRI (ANCPI). Elk
    politieel infiltratieteam zou moeten
    bestaan uit tien mannen en vrouwen, van wie vier infiltranten, vier
    begeleiders, een administratieve kracht en een teamleider. In
    1992/1993 zijn de drie pseudokoopteams van de gemeentepolitie
    Amsterdam en het infiltratieteam West I van de Rijkspolitie
    opgeheven. Op dit moment zijn alleen de politile infiltratieteams
    in het zuiden en het oosten op volle sterkte. In het noorden
    functioneert een half-bezet politieel infiltratieteam. Het
    landelijk politile infiltratieteam is in oprichting en zal zich
    vooral bezighouden met internationale infiltratie. In de regio’s
    Haaglanden en Rotterdam-Rijnmond bestaan er plannen voor de
    oprichting van nieuwe infiltratie-eenheden. Op dit moment
    beschikken politie en justitie dan ook slechts over ongeveer negen
    Nederlandse politie-infiltranten.

    De omvang van de inzet van politile infiltratie is niet
    eenduidig vast te stellen. De opgaven van de ANCPI Noot
    en de Werkgroep infiltratie over de aantallen verzoeken om
    politie-infiltratie in de afgelopen jaren (1991: 98; 1992: 66;
    1993: 59 en 1994: 78) moeten met de nodige relativering bezien
    worden. De verzoeken in 1994 hebben slechts in 65 gevallen een
    operationeel gevolg gekregen en betreffen voor het grootste deel
    buitenlandse verzoeken om ondersteuning (42 gevallen). Vijf van het
    totaal aan daadwerkelijke acties kunnen worden aangemerkt als
    langdurige zaken, wat wil zeggen een looptijd van anderhalf tot
    twee jaar. Van de overige 60 zaken vergden 24 acties enkele maanden
    en 36 slechts enkele dagen. Het gaat hierbij grotendeels om zeer
    kort lopende buitenlandse infiltraties in Nederland zoals het even
    bezoeken door een buitenlandse infiltrant van een hotel bij
    Schiphol. Sommige van deze buitenlandse infiltraties duurden niet
    langer dan enkele uren. De landelijk officier van justitie bij de
    CRI dient op de hoogte gesteld te worden van deze (kortlopende)
    infiltratie-acties. Volgens betrokkenen is het nagenoeg uitgesloten
    dat buitenlandse infiltratie-acties op Nederlandse bodem
    plaatsvinden zonder dat de Nederlandse politie en justitie zijn
    genformeerd. De commissie heeft echter enkele voorbeelden
    aangetroffen waarbij dat wel het geval was. De Nederlandse politile
    infiltratieteams voeren op zich niet veel infiltratie-acties uit
    per jaar. Zo heeft het politile infiltratieteam Oost sinds 1990
    slechts vijf grotere infiltratietrajecten uitgevoerd. Nederlandse
    infiltranten worden ook ingezet in het buitenland. In 1994 bereikte
    de ANCPI 42 maal een buitenlands verzoek om Nederlandse
    assistentie. Een voorbeeld van een operatie uit 1991 is de volgende
    casus: In 1991 werd gestart met een undercoveroperatie Contrat.
    Dit was een samenwerkingsverband tussen de beide landen en had tot
    doel om zicht te krijgen op de activiteiten van criminele
    organisaties op het gebied van het
    witwassen van gelden via
    geldwisselkantoren. Besloten werd om rechtspersonen op te richten
    die actief zijn op het gebied van
    witwassen. Er werd een
    Nederlandse bedrijvenstructuur van financile instellingen gecreerd
    als
    frontstore, waarmee vervolgens succesvol werd
    binnengedrongen in de criminele organisatie. In dit kader zijn
    Nederlandse undercoveragenten ingezet, die regelmatig contact
    hadden met de Canadese hoofddaders in Nederland, Zwitserland en de
    Nederlandse Antillen. Tevens hebben de Nederlandse

    politie-infiltranten transporten van verdovende middelen
    gearrangeerd van Colombia naar Canada.
    Noot Ook
    buitenlandse politile infiltranten zijn voor langere duur actief in
    Nederland (zie bijvoorbeeld de casusbespreking Copa). Deze
    buitenlandse infiltranten worden op dat moment begeleid door
    Nederlandse begeleiders. De inzet van buitenlandse infiltranten is
    grotendeels gebaseerd op onderling vertrouwen tussen
    politie-instanties van verschillende landen. Van een afzonderlijk
    onderzoek naar de identiteit van buitenlandse politie-infiltranten
    is geen sprake. In Europees verband is een werkgroep actief die de
    afstemming van internationale infiltratie-acties voor haar rekening
    neemt. In deze werkgroep participeren ook Canada en de VS.

    Infiltratie en selectie

    Politile infiltratie vindt primair plaats in de ondersteuning
    van de criminele organisatie. Het gaat dan vooral om het aanbieden
    van facilitaire diensten zoals vervoer, opslag en doorvoer, aan de
    criminele organisatie. Slechts zelden vindt infiltratie plaats in
    de directe nabijheid van de hoofddaders. Van diepte-infiltratie
    waarbij politie-infiltranten daadwerkelijk deel zijn gaan uitmaken
    van de kern van de criminele organisatie, is de commissie niets
    gebleken. Wel is een geval bekend waarbij de infiltranten de top
    van een criminele organisatie dicht zijn genaderd (zie
    eerstvolgende casus).

    De selectie van politile infiltranten is streng. Uitgebreid
    wordt de infiltrant getest op onder meer stressbestendigheid. Ook
    moeten diverse cursussen worden gevolgd voordat een
    politiefunctionaris als politile infiltrant mag functioneren.
    Tijdens infiltratie-acties wordt steeds gestreefd naar dagelijks
    contact tussen de infiltrant en de begeleiders. Zowel de infiltrant
    als de begeleiders maken proces-verbaal op van hun activiteiten.
    Deze processen-verbaal worden in principe toegevoegd aan het
    procesdossier en zijn daarmee onderwerp van beoordeling door de
    rechter. Noot Een voorbeeld van zo’n open
    infiltratietraject is in het openbaar verhoor van officier van
    justitie Koers aan de orde geweest:
    In dit onderzoek naar vier Turkse broers is projectmatig
    genfiltreerd in een tactisch (open) traject.
    Noot
    De projectinfiltratie is uitgevoerd door negen
    politie-infiltranten. Hiervan waren zes van het politieel
    infiltratieteam Oost-Nederland en drie Duitse

    politie-infiltranten. Het milieu waarin genfiltreerd moest
    worden was niet wars van grof geweld. Ook tegen de

    politie-infiltranten zijn forse bedreigingen geuit. Van januari
    1993 tot juni 1995 zijn de
    politie-infiltranten in
    verschillende combinaties in totaal 119 maal opgetreden. In de
    praktijk blijkt vooral n van de
    politie-infiltranten
    daadwerkelijk veel contact te hebben gehad met de criminele
    organisatie. De anderen hebben veelal als geloofwaardige
    achtergrond gediend:

    De voorzitter :
    Ik wil u nog een vraag stellen over de processen-verbaal.
    Het is constant A851, die alles ziet, doet en daar verslag van
    legt. Die andere infiltrant nooit, bijna nooit. Er staan nog een
    paar andere nummers. Betekent dit nu, dat ook de handelingen en
    bevindingen van andere infiltranten toch onder A851 worden
    weggeschreven? (…)
    De heer Koers:
    Als A851 proces-verbaal opmaakt, is dat zijn verhaal. Dat
    zou hooguit aangevuld kunnen worden door verhalen van
    anderen.
    De voorzitter:
    Kan het ook zo zijn, dat A851 weer hoort van andere verhalen
    en die er zonder nummer ook inzet?
    De heer Koers:
    Nee. (…)
    De voorzitter:
    Maar dan is natuurlijk de vraag wat al die andere mensen dan
    doen. Daar is namelijk weinig tot niets van terug te
    vinden.
    De heer Koers:
    Ik denk dat in een aantal gevallen de rest alleen maar
    franje is geweest.
    Noot De
    politie-infiltranten waren tot hoog in de criminele organisatie
    genfiltreerd. Zij hadden diverse ontmoetingen met de vier
    hoofdverdachten, waarbij de
    politie-infiltranten partijen
    kregen aangeboden. Besloten is tot de aankoop van een aantal
    partijen teneinde te bewijzen dat de hoofdverdachten over een
    langere periode actief waren en in staat waren in korte tijd
    verschillende keren herone te kunnen leveren. De eerste aankoop
    betrof twee kilo cocane in april 1994. Deze werd gevolgd door vier
    aankopen van elk twee kilo herone in november en december.
    Vervolgens gingen de gesprekken over de financiering van een
    transport van een partij herone van Turkije naar Nederland en de
    levering van drie kilo. In overleg met het OM werd besloten een
    investering in dit transport (in totaal ongeveer 160 kilo) te doen
    van fl. 100.000,- . Tevens werd besloten dat een

    politie-infiltrant naar Turkije moest afreizen. In dit traject
    is de minister gekend.

    De heer Vos:
    Vervolgens zijn vanuit de Centrale toetsingscommissie wel
    enige voorwaarden gesteld, onder andere met betrekking tot de
    betrokkenheid van de minister in het voortraject en in het
    natraject. Hoe heeft dat in de praktijk gestalte gekregen?
    De heer Koers:
    De betrokkenheid van de minister in deze zaak had een
    specifiek karakter, met name voor het laatste stukje van de zaak.
    Niet zozeer de individuele aankopen – daarmee heb je wel te maken
    met de tip- en toongeldregeling, de aankoopregeling, van het
    departement -maar met name het laatste stukje van de zaak, waarin
    het ging het investeren in een transport drugs vanuit Turkije naar
    Nederland. Daarbij kwam ter sprake dat de
    politiemenseninfiltranten, in ieder geval een daarvan, naar Turkije
    moesten. Dan heb je te maken met internationale verhoudingen.
    Binnen de Centrale toetsingscommissie is op dat moment gezegd, dat
    dit niet mocht zonder dat de minister van Justitie op de hoogte is.
    Die moet daar haar goedkeuring aan geven. Dat is vervolgens
    gebeurd. De hoofdofficier van Zwolle heeft een bespreking gehad met
    de hoofdofficier van Istanbul. Daar is ook de staatssecretaris van
    Justitie van Turkije bij betrokken geweest om goedkeuring te
    hechten aan de komst van een politiemaninfiltrant naar Istanbul, om
    als het ware daar besprekingen te voeren met een of meer van de
    Turkse verdachten.
    Noot De afgesproken partij van
    drie kilo herone werd nog aangenomen en betaald, maar de volgende
    aangeboden partij van 20 kilo herone in juni 1995 werd in beslag
    genomen en de verdachten aangehouden. In totaal is er 31 kilo
    harddrugs aangekocht en fl. 623.000,- genvesteerd in deze
    vooraankopen. De ratio achter deze hoeveelheden legt Koers uit
    tijdens zijn openbaar verhoor:
    De heer Koers:
    Er is 31 kilo aangekocht; dat klopt. Het doel was niet het
    kopen van herone of cocane, maar het doel was bewijs te vergaren
    tegen de vier hoofdverdachten. Als je bewijs tegen n hoofdverdachte
    hebt, dan heb je er nog drie tegen wie je geen bewijs hebt. Dan is
    het soms verstandig om door te gaan. Dat zijn afwegingen geweest
    gedurende met name het laatste jaar: hoe ver komen wij?
    Uiteindelijk is door de serie waartoe is besloten het mogelijk
    gebleken tegen dat viertal bewijs bij elkaar te krijgen.
    De heer Vos:
    En waarschijnlijk bent u ook doorgegaan om de Turkse lijn
    zelf bloot te leggen, de lijn naar het

    buitenland. Of heb ik dat verkeerd begrepen?
    De heer Koers:
    De laatste actie die geweest is, is het mee investeren in
    een traject vanuit Istanboel deze kant op. Daarvan was het de
    bedoeling om de transportlijn, de aanvoerlijn bloot te leggen.
    Gedeeltelijk zijn wij daarin geslaagd, maar gedeeltelijk ook
    niet.
    Noot De bedoeling was om tijdens dit hele
    traject geen gram verdovende middelen op de markt te laten komen.
    Dit is slechts gedeeltelijk gelukt. De aankopen zijn vernietigd
    maar:
    De voorzitter:
    Mogen wij dat iets helderder zeggen? Er is genvesteerd in
    een hoeveelheid die in totaal ongeveer 160 kilo zou zijn; dat staat
    ook in het proces-verbaal. Ongeveer 20 kilo daarvan wordt in beslag
    genomen en wij weten niet waar de rest is.
    De heer Koers:
    Wij ook niet.
    De voorzitter:
    Het is toch niet zo dat, zoals de recherchechef zei, er geen
    gram waar wij aan mee hebben gedaan op de markt is gekomen? Dat
    weten wij niet precies, want wij weten niet waar dat is.
    De heer Koers:
    Neen, wij weten ook niet of die 160 kilo naar Nederland
    gekomen is.
    De voorzitter:
    Neen, goed.
    De heer Koers:
    Wij hebben die 20 kilo gezien die in Amsterdam is gepakt
    plus wat er in de bergplaats lag, zo’n 30 kilo, die ook in beslag
    is genomen. Dat is wat wij gezien hebben. Wat er verder geweest is,
    weet ik niet.

    Noot

    Sturing en controle

    De sturing en controle door politie en justitie zijn bij
    politile infiltratie nauwkeurig geregeld. De goedkeuring vindt
    plaats op het niveau van de hoofdofficier. Tegenwoordig moet de
    Centrale toetsingscommissie de aanvraag voor een infiltratie-actie
    beoordelen. De Centrale toetsingscommissie geeft veelal onder
    voorwaarden toestemming. Incidenteel wordt een infiltratie-actie
    gestopt omdat de beheersbaarheid ter discussie staat. In het
    volgende geval heeft de minister besloten tot het stoppen van een
    infiltratie-actie, ondanks het feit dat de CTC goedkeuring hieraan
    had verleend: Noot

    Dit onderzoek in het zuiden des lands was gericht op een
    notoire drugsbaron. Vele reguliere opsporingsmiddelen als taps
    en
    observatie bleken niet te werken. Besloten werd om een
    infiltratietraject te starten, met als doel zicht te krijgen op de
    strafbare feiten en de financile stromen waarna respectievelijk
    aanhouding en afroming van de
    criminele winsten zouden
    kunnen volgen. De bedoeling was om dit traject later geheel ter
    toetsing aan de rechter voor te leggen.

    In 1993 wordt begonnen met de opbouw van de cover door het
    politile infiltratieteam, waarna binnen een aantal maanden de
    eerste sociale contacten worden gelegd door de

    politie-infiltrant. Deze wordt langzamerhand in het milieu van
    de verdachte opgenomen. De
    politie-infiltrant heeft
    ondermeer financile deskundigheid te bieden. Tevens is hij bekend
    in een buitenlandse wereldhaven. Hij wordt benaderd om deel te
    nemen aan transporten softdrugs uit het buitenland.

    In januari 1995 wordt dit infiltratietraject in zijn
    algemeenheid ter toetsing aan de
    CTC voorgelegd. Onder een
    aantal voorwaarden, waaronder een goede psycho-sociale begeleiding
    van de infiltrant, gaat de
    CTC akkoord. Tevens wordt het
    advies gegeven eventueel een tweede
    politie-infiltrant te
    introduceren als er een financieel n transporttraject gaan lopen.
    Het wordt onwenselijk geacht om twee informatieposities te
    verenigen in n
    politie-infiltrant. Bij een tweede toetsing
    op 4 april wordt toestemming gevraagd voor het vervolgtraject op de
    infiltratie-actie, te weten het plegen van strafbare feiten door de
    infiltrant. Het voorstel is om de vertrouwenspositie van de

    politie-infiltrant verder uit te bouwen door middel van een
    investering in een transport van enkele duizenden kilo’s marihuana.
    De kans was aanwezig dat de partij eventueel op de Nederlandse
    markt zou kunnen komen. De
    CTC gaat voorwaardelijk akkoord
    met de actie voor een periode van drie maanden.

    Ondanks het oordeel van de hoofdofficier, de
    procureur-generaal en de
    CTC dat het traject verantwoord was
    gezien de uitstekende stuurbaarheid van de
    politie-infiltrant
    en het feit dat het een open traject is, is de minister van
    Justitie van mening dat dit traject niet kan. Per brief van 27
    april 1995 vraagt zij dit te stoppen. De toenmalige kernteamleider
    zegt hierover:

    De voorzitter:
    Is u geworden waarom de minister het afkeurde? Hoorde u dat
    via de telefoon van Justitie? Hoe is dat gegaan?
    De heer Paulissen:
    Ik ben er zelf niet bij geweest, maar wij hebben
    uiteindelijk een briefje van de minister gekregen, een heel kort
    briefje: op het punt van de gecontroleerde doorvoer kon zij op dit
    moment geen toestemming geven.
    De voorzitter:
    Dat moet ongeveer in mei van dit jaar zijn geweest.
    De heer Paulissen:
    Ja.
    De voorzitter:
    Heeft u het toen weer op een andere manier opgepakt? Wat is
    er toen gebeurd?
    De heer Paulissen:
    Wij hebben toen besloten te stoppen. Wij vonden de
    gecontroleerde doorvoer echt noodzakelijk voor het bereiken van het
    grotere doel in de
    infiltratie. Wij zijn meteen gaan denken
    of er binnen de consignes van de minister nog mogelijkheden waren
    om dat doel op een andere manier te bereiken. Toen werden wij
    helaas geconfronteerd met het feit dat de zaak was uitgelekt in de
    pers. Toen hebben wij besloten om de zaak abrupt te stoppen.

    Noot De minister kan niet instemmen met de invoer en
    vermoedelijke doorlating van een partij softdrugs door de politie
    waarin bovendien ook overheidsgeld genvesteerd wordt. Vervolgens
    wordt besloten de
    politie-infiltrant

    af te bouwen. In het openbaar verhoor zegt de minister van
    Justitie desgevraagd het volgende over de onthouden
    toestemming:

    De voorzitter:
    Ligt het aan de politieke gevoeligheid dat u in mei van het
    jaar van de infiltratie-operatie in het zuiden zegt die niet meer
    te willen doen. Die methode leek, vergeleken met de IRT-methode,
    zeer verantwoord te zijn. Ik doel dus op de infiltratiemethode van
    het
    kernteam in het Zuiden, waarvan u zegt het niet meer te
    willen doen, omdat er te weinig garantie is dat men de zaak echt in
    beslag kan nemen.
    Mevrouw Sorgdrager:
    Als de zaak waar u nu over spreekt, in het zuiden des lands,
    loopt, is er geen kader wat de Centrale toetsingscommissie
    kennelijk had vastgesteld.
    De voorzitter:
    Zij vonden het goed!
    Mevrouw Sorgdrager:
    Zij vonden het goed, maar het openbaar ministerie twijfelde
    kennelijk, want men is naar mij toegekomen met de vraag of het door
    kon gaan. Wij hebben toen die methode besproken en bekeken wat de
    te verwachten effectiviteit was. Ik vond, nu men het mij toch
    vroeg, dat men een te vaag doel had. De effectiviteit van de
    methode was niet groot genoeg. Ik verwachtte dat men over enige
    tijd weer bij mij zou komen met dezelfde vraag over dezelfde zaak.
    Dat moesten wij dus gewoon niet doen.
    Noot

    Het openbaar ministerie wordt over de voortgang van
    politile-infiltratie-acties in het algemeen goed genformeerd. Dit
    betreft in ieder geval de CID-officier. Echter dit brengt nog niet
    met zich mee dat de later optredende zaaksofficier ook volledig
    genformeerd is. In principe worden alle activiteiten van de
    politie-infiltrant vastgelegd en staat de actie volledig open ter
    beoordeling aan de rechter. Ten behoeve van het functioneren van de
    politile infiltranten worden valse identiteiten afgegeven.
    Noot Een briefwisseling van de ministers van Justitie,
    Verkeer en Waterstaat, Binnenlandse Zaken en Financin vrijwaart de
    ambtenaren die deze valse identiteiten verstrekken van
    strafvervolging. Noot Het gaat daarbij om valse
    identiteiten om rekeningen te kunnen openen, auto’s, woningen of
    loodsen te huren, frontstores op te zetten etc.

    De commissie heeft geconstateerd dat politile infiltranten
    gebruikt worden ter afscherming van informanten. Een politieel
    infiltratieteam gebruikt soms een gesloten CID-traject om de
    identiteit van de informant te beschermen. Dan worden twee of meer
    infiltranten ertussen geschoven zodat de oorspronkelijk informant
    niet meer zichtbaar is. De politie-infiltrant, die van deze
    informant het verhaal heeft gehoord, wordt als informant
    ingeschreven.

    6.3.3 Burgerinfiltratie

    Omschrijving en omvang

    Over het gebruik van burgerinfiltranten bestaat minder
    duidelijkheid dan over de inzet van politie-infiltranten. De
    commissie spreekt van burgerinfiltranten indien al dan niet
    criminele burgers gevraagd worden bepaalde activiteiten te
    ondernemen waaronder het plegen van strafbare feiten. Sommige
    CID-en spreken in dit verband van gestuurde informanten, waarbij
    het onderscheid met burgerinfiltranten nauwelijks meer aanwezig is.
    Het enige verschil is dat zij op een gestuurde informant de
    infiltratierichtlijn niet van toepassing achten. In hoofdstuk 3
    heeft de commissie enkele in het oog springende voorbeelden gegeven
    van het omgaan met burgerinfiltranten.

    Het is duidelijk dat geregeld gebruik wordt gemaakt van
    criminele burgerinfiltranten. De commissie heeft vele voorbeelden
    aangetroffen van criminele burgers die door de politie gevraagd
    worden bepaalde activiteiten te verrichten. Wanneer deze
    activiteiten geen strafbare feiten omvatten spreekt de commissie
    van gestuurde informanten. Veelal gaat het om een verzoek van
    politie en justitie om informatie te verzamelen door het bezoeken
    van bepaalde plaatsen. In het overzicht aan het begin van dit
    hoofdstuk blijkt dat het grootste aantal
    toetsingsverzoeken aan de CTC de inzet van criminele
    burgerinfiltranten betreft (30). Vier verzoeken betreffen de inzet
    van niet-criminele burgerinfiltranten. Uit de CTC-stukken blijkt
    dat deze burgerinfiltranten strafbare feiten mogen plegen. Het ging
    dan vooral om het vervoeren van drugs of het anderszins
    ondersteunen van het invoeren en verkopen van verdovende middelen
    zoals het huren van loodsen of het ter beschikking stellen van
    vrachtauto’s. Noot Bijvoorbeeld:

    In het kader van een onderzoek is overwogen om een
    projectinfiltratie van een gesloten traject te starten waarbij
    een
    burgerinfiltrant hand- en spandiensten zou verrichten
    bij een transport van softdrugs. De bedoeling was om eerst een
    proefzending softdrugs van enkele tonnen door te laten gaan, waarna
    een grote partij van meer dan tien ton zou worden gepakt, inclusief
    de verdachten. De
    informant heeft eerst een orintatiereis
    gemaakt naar het bronland op verzoek van het
    kernteam. In
    principe zou de
    informant de criminele verdiensten
    afdragen en een vergoeding krijgen van het ministerie van
    Justitie waarbij gedacht werd aan tonnen. De
    CTC ging na
    grote aarzeling akkoord. De
    informant werd door de criminele
    organisatie niet meer benaderd om behulpzaam te zijn bij
    transporten verdovende middelen. Tot op heden heeft het
    infiltratietraject daarom geen doorgang kunnen vinden.

    Noot

    Ook wordt wel gevraagd om monsters aan te kopen. De commissie
    constateert dat in een aantal gevallen de CTC niet gevraagd is om
    toestemming voor de inzet van burgerinfiltranten. In nagenoeg alle
    regio’s en arrondissementen worden voorbeelden aangetroffen van
    burgerinfiltranten in de definitie van de commissie. In de regio
    Amsterdam-Amstelland echter wordt sinds 1992 niet meer gewerkt met
    burgerinfiltranten. Informanten mogen in Amsterdam slechts
    informatie geven. Politie en justitie gaan in principe niet akkoord
    met het verrichten van enige activiteit door informanten:

    De heer De Graaf:
    Ik wil even bij dit element blijven; zo meteen komen wij op
    andere elementen. Collega’s van u uit andere korpsen zeggen: niks
    onbetrouwbaar, wij controleren zo’n
    informant van achteren
    naar voren; elke stap die hij zet, kennen wij, dubbelchecken wij.
    Is het volstrekt ongeloofwaardig als zij dat zeggen?
    De heer Welten:
    U zei daarstraks dat elke informant ook een beetje
    crimineel moet zijn. Elke infiltrant is wat mij betreft zeker een
    beetje crimineel. Je kunt misschien wel betrouwbaar en crimineel
    zijn, maar dat is een contradictie waarmee ik echt niet uit de
    voeten kan.
    Noot (…)
    De heer Welten:
    Ja, weet u… Kijk, het beeld zou bijna gaan ontstaan dat
    Amsterdam roomser is dan de paus. Ik denk dat wij geleerd hebben
    van de kwetsbaarheid van methoden in zijn algemeenheid, omdat wij
    misschien wel in het centrum van de aandacht hebben gezeten. Er is
    destijds heel nadrukkelijk door wijlen mevrouw Dales gezegd dat wij
    na moesten denken, als overheid, over de integriteit van het
    openbaar bestuur, de integriteit van jezelf als apparaat. In
    combinatie met datgene wat ik persoonlijk vind, proberen wij daar
    een andere wending aan te geven. Dan ben ik helemaal niet roomser
    dan de paus; als ik afwijkend ben van de rest van het land, vind ik
    dat vervelend; op zichzelf probeer ik – ik denk ook dat dit
    behoorlijk gaat – heel constructief met de omgeving samen te
    werken, ondanks het feit dat ik misschien een vreemde eend in de
    bijt ben.
    Noot
    De voorzitter:
    Eerder zeiden vertegenwoordigers van het OM uit Amsterdam en
    ook de politie in Amsterdam dat er helemaal geen

    burgerinfiltratie was. Maar nu zegt u dat u dat onder
    omstandigheden niet geheel wilt uitsluiten.
    De heer Vrakking:
    Ik heb nooit gezegd: helemaal niet. Ik zeg in beginsel, nee,
    tenzij.
    Noot De ANCPI houdt zich in principe niet
    bezig met burgerinfiltranten. Wel wordt bezien in hoeverre het
    mogelijk is materiedeskundigen (accountants, piloten, etcetera) in
    te schakelen als niet-criminele infiltranten. Als nadeel wordt
    genoemd dat deze materiedeskundigen geen politie-achtergrond
    hebben. Tot op heden zijn er nog geen materie-deskundigen op deze
    wijze ingezet.

    Sturing en controle

    De commissie constateert dat zich bij de inzet van criminele
    burgerinfiltranten verschillende problemen voordoen. De
    controleerbaarheid en stuurbaarheid van de criminele
    burgerinfiltrant is problematisch. De motivatie van deze
    infiltranten is veelal dubbelzinnig. Onduidelijkheid bestaat veelal
    over wat er met het criminele geld gebeurt. Op het plegen van
    strafbare feiten door de infiltrant is controle slechts ten dele
    mogelijk.

    Enkele burgerinfiltranten geven informatie aan meer dan n CID.
    Deze infiltranten hebben onder regie van de verschillende CID-en
    strafbare feiten gepleegd. De verschillende CID-en waren niet
    altijd op de hoogte van
    het feit dat de infiltranten ook voor andere CID-en werkten. Deze
    infiltranten hebben zeer veel geld verdiend aan het geven van
    informatie. Hiertegenover stonden ruime onkostenvergoedingen,
    beloningen en het mogen houden van de verkregen criminele winsten.
    In hoofdstuk 3 zijn deze gevallen uitgebreid beschreven. De
    commissie is van oordeel dat burgerinfiltranten die een zo actieve
    positie hebben in een criminele organisatie niet meer volledig
    onder regie van politie en justitie kunnen staan. Het rele risico
    dreigt dan dat politie en justitie worden gestuurd door de
    burgerinfiltrant in plaats van andersom.

    6.3.4 Frontstore

    De fronstore is slechts recent in Nederland gentroduceerd en
    derhalve bestaat nog weinig ervaring met deze opsporingsmethode.
    Het eerste, de commissie bekende, voorbeeld is de operatie Contrat
    (zie casus hiervoor). Tijdens het verhoor zei Wilzing hierover:

    De voorzitter:
    Was u ook al betrokken bij frontstores toen u
    verantwoordelijk was bij de
    CRI? Waren die er toen al,
    zogenaamde bedrijven die de politie gebruikte als dekmantel om
    eventueel binnen het criminele milieu te infiltreren dan wel om
    bewijs te verzamelen tegen criminele groepen die van zo’n
    dergelijk
    dekmantelbedrijf gebruik maken?
    De heer Wilzing:
    Ik weet mij uit mijn periode te herinneren dat wij daar een
    zaak hebben gehad. Het was een grote zaak die vanuit een ander
    werelddeel op ons afkwam, waarbij wij met onze accountants daar een
    aantal zaken voor geregeld hebben. Dan ging het met name over het
    sluizen van geld.
    De voorzitter:
    Daarbij speelde de financile dienstverlening een
    rol?
    De heer Wilzing:
    Het was een financile dienstverlening, exact.
    Noot Een ander voorbeeld van een frontstore dat de
    commissie bekend is, is wederom een internationaal
    samenwerkingsverband: De Amerikanen hebben een wereldwijde
    frontstore-operatie opgezet geheten Green Ice II, waarvan een
    deeloperatie vanaf september 1992 operationeel is. De doelstelling
    van deze operatie is om via het financile traject in de
    Colombiaanse kartels te infiltreren. Zodoende komt zicht op de
    internationale stroom van drugsgelden. Ook in Nederland is een
    cover opgezet die gericht is op het scheppen van paperwork. Tot op
    heden is door de criminele organisatie niet gehapt op het
    Nederlandse aas. Op andere plaatsen is wel met succes geopereerd.
    Het is niet ondenkbaar dat de zaak rond komt zonder dat gebruik
    gemaakt wordt van de Nederlandse cover. Op het moment wordt bekeken
    of er andere toepassingsmogelijkheden zijn.

    Indien een frontstore wordt toegepast, gebeurt dat veelal in
    combinatie met politile infiltratie; in incidentele gevallen ook
    met burger-infiltranten. Het gaat in Nederland om minder dan tien
    frontstores. Deze frontstores bevinden zich vooral in de
    dienstverlenende en facilitaire sector. Te denken valt aan
    transportbedrijven en financile dienstverlening. Het doel is veelal
    criminele organisaties gebruik te laten maken van deze
    ondersteuning waardoor politie en justitie een beter beeld kunnen
    krijgen van hun activiteiten. Tijdens de openbare verhoren is hier
    ondermeer het volgende over gezegd:

    De voorzitter:
    (…) Hoeveel frontstores kennen wij ongeveer in
    Nederland? Honderden?
    De heer Karstens:
    Nee.
    De voorzitter:
    Tientallen?
    De heer Karstens:
    Ook niet.
    De voorzitter:
    Minder dan tien?
    De heer Karstens:
    U wordt warm. Noot Van de frontstores moeten
    onderscheiden worden de dekmantelbedrijven die bij de PIT’s op de
    plank liggen, met het doel om een andere identiteit van een
    informant of infiltrant aannemelijk te maken. Het opzetten van
    frontstores wordt bemoeilijkt doordat in Nederland alle gegevens
    nauwkeurig zijn geadministreerd. Volgens betrokkenen zal het in de
    toekomst vooral noodzakelijk zijn afspraken te maken met de
    belastingdienst hoe om te gaan met frontstores. Op dit moment zijn
    die afspraken nog niet gemaakt. Frontstorehouders melden dan ook
    dat zij veel moeite moeten doen om de belastingdienst op afstand te
    houden.
    De voorzitter:
    Daar komt het op uit. Moet ik dan vooral denken aan
    transportbedrijven of faciliterende bedrijven? Hoe houdt u de
    belasting en de waterleiding van uw nek?
    De heer Karstens:
    Vanuit onze positie gezien, is de belastingdienst in zijn
    algemeenheid een geduchte tegenstander. Tot op heden hebben wij de
    argwaan van de belastingen nog niet gewekt.

    Noot

    Een andere toepassingsmogelijkheid van een frontstore is het
    afschermen van CID-rechercheurs. Dit wordt noodzakelijk geacht door
    de vele contra-activiteiten van criminele organisaties. De CID
    richt dan een bedrijf op om bijvoorbeeld telefoons en kentekens te
    kunnen registreren op naam van dit bedrijf.

    6.3.5 Gecontroleerde aflevering

    De gecontroleerde aflevering is een zeer frequent gebruikte
    methode. Het gaat om honderden gecontroleerde afleveringen per
    jaar, varirend van een verdacht postpakketje tot een container.
    Veelal betreft dit verdovende middelen.

    De heer De Wit:
    (…) Wij spreken bijna dagelijks, zeker in de
    grootstedelijke praktijk, over gecontroleerde afleveringen en
    doorleveringen.(…)
    Noot

    Bij gecontroleerde afleveringen wordt steeds getracht de verboden
    goederen daadwerkelijk in beslag te nemen. Het transport geschiedt
    dan ook meestal onder observatie van een OT. Dit voornemen tot
    inbeslagneming kan om diverse redenen mislukken. In enkele gevallen
    heeft de commissie geconstateerd dat door fouten tijdens de
    observatie partijen drugs uit het oog werden verloren. Een
    voorbeeld:

    Begin 1994 komt een buitenlandse informant, die door een
    zusterdienst van de
    CRI overgedragen is aan een RCID,
    naar Nederland voor de invoer van een partij van tientallen kilo’s
    cocane. Zijn rol bestaat uit het door de douane loodsen van deze
    partij drugs. De
    RCID besluit om de partij gecontroleerd af
    te leveren. Echter, het
    OT raakt betrokken bij een
    aanrijding en de partij verdwijnt ongezien in het milieu. Hierna
    gaat de
    informant terug naar Zuid-Amerika, alwaar hij door
    Zuid-Amerikanen wordt benaderd met de vraag of hij dit vaker wil
    doen. De
    informant gaat, na consultatie van de betrokken
    RCID in Nederland, hierop in. Vervolgens wordt de informant
    geconfronteerd met een grote partij van duizenden kilo’s
    marihuana die al in de haven ligt en wordt hem gevraagd of hij die
    “even binnen wil loodsen”. Besloten wordt om deze partij door te
    laten en wel om drie redenen: de
    informant is beloofd dat
    hij het volgende omvangrijke cocanetransport mag doen, tevens is de
    criminele organisatie in een ander traject bezig om cocane in te
    voeren en dit mag niet verstoord worden. Bovendien vreesde de
    politie represailles als de partij wordt gepakt. De partij wordt
    wel gevolgd en het
    OT stelt vast waar de partij wordt
    opgeslagen.

    In december 1994 wordt de grote partij cocane, die meer dan
    duizend kilo blijkt te bevatten, aangeboden aan de
    informant
    met de vraag of hij deze door de Amsterdamse douane kan loodsen.
    Besloten wordt om tot een
    gecontroleerde aflevering over te
    gaan. Wederom raakt het
    OT de vrachtwagen met de bewuste
    container kwijt. Echter, later wordt toch nog op verschillende
    adressen de partij teruggevonden en in beslag genomen. Meer dan 20
    verdachten worden aangehouden, waaronder de top van de organisatie
    in Nederland. Tijdens zijn verhoor noemt Brand dit traject de
    klassieke methode:

    De heer Brand:
    Dat zal ik u uitleggen. Het is onze eerste opdracht dat wij
    de criminele organisatie proberen op te rollen. Wij moeten ervoor
    zorgen dat wij het aantal kilo’s in de hand hebben. Dat moet
    gebeuren wanneer dit het meest gunstig is. Wij hebben 1100 kilo
    cocane binnengehaald met de traditionele methode.
    De voorzitter:
    Op welke vangst doelt u?
    De heer Brand:
    Dat is een vangst van verleden jaar kerstmis.
    De voorzitter:
    Het is geen HOLCO-vangst?
    De heer Brand:
    Dat is een HOLCO-vangst.
    De voorzitter:
    Daar is toch een heel interessant en moeizaam traject aan
    vooraf gegaan?
    De heer Brand:
    Eerst de zaak van de 1100 kilo. Dat ging volgens de
    traditionele methode. Traditioneel wil zeggen dat wij natuurlijk
    via taps weten wat er gebeurt. De traditionele methode gaat ervan
    uit dat de tegenpartij fouten maakt. In dat traject pakken wij op
    een gegeven moment dat aantal kilo’s. Maar hoe dan ook: als je
    afluistert weet je veel meer dan op het moment waarop je ingrijpt.
    Wij moeten echter ingrijpen op het moment waarop de grotere
    hoeveelheden komen. Als die komen is daar vanuit de criminele
    organisaties meer kwaliteit tegenaan gezet en die moeten wij
    oppakken. Wij proberen niet alleen maar zoveel mogelijk kilo’s te
    pakken.
    De heer De Graaf:
    U sprak ook over een ander traject, een klassiek
    recherchetraject, waarbij 1.100 kg cocane in beslag is genomen. Dat
    speelde aan het eind van het vorige jaar. Maar gingen daar ook geen
    lijntesters aan vooraf?
    De heer Brand:
    Aan dat specifieke geval ging, voorzover ik weet, niet
    nadrukkelijk een lijntester vooraf.
    De voorzitter:
    Maar het is misschien niet goed om hier te veel in detail in
    te gaan op wat daar eventueel aan vooraf is gegaan. Het is althans
    onze indruk dat er iets meer aan voorafgaat dan louter klassiek
    rechercheren.
    De heer Brand:
    Nou ik vind dat je het als een voorbeeld van klassiek
    rechercheren mag noemen. Dat er informatie in dat traject heeft
    meegespeeld, is altijd zo. Maar klassiek rechercheren is toch het
    bij elkaar brengen van informatie. Maar er is geen systematiek
    geweest van een lijnuittester op de manier waarop dat in de andere
    zaak is gebeurd.
    De voorzitter:
    Misschien weet u dat niet. Noot Voor de
    geslaagde partijen krijgt de
    informant geld van de criminele
    organisatie. Na overhandiging van de justitile beloning van 275.000
    gulden draagt hij zijn
    verdiensten af. Het ingeleverde
    bedrag bedraagt meer dan een miljoen gulden. Dit geld wordt gestort
    op een rekening van de
    CRI. Het doel van deze
    gecontroleerde afleveringen is te bezien wie in de criminele
    organisatie betrokken is bij de

    strafbare feiten. Gecontroleerde afleveringen vinden zowel plaats
    door de reguliere politie als door de Koninklijke marechaussee en
    bijzondere opsporingsdiensten.

    De heer Van Blijswijk:
    Gecontroleerde afleveringen kwamen met enige regelmaat voor
    en de vraag was: realiseert de leiding, in dit geval die van de
    douane, zich dat dit soort dingen gebeuren? Verder werd de vraag
    gesteld of aan het meewerken met de douane aan deze afleveringen
    geen grotere risico’s verbonden waren voor het personeel dan aan
    het normale, reguliere werk. Die signalen waren aanleiding voor een
    contact. Dat contact heeft ertoe geleid dat de directeur van de
    douane en ik hebben gezegd: wij moeten dat gewoon eens bespreken en
    de zaken helder op een rij krijgen. Vervolgens hebben wij een
    afspraak gemaakt. Bij het gesprek op het ministerie van Financin
    zijn mensen van de douane Amsterdam, onder wie de directeur Douane,
    en van de
    FIOD aanwezig geweest. Ik was daarbij ook
    aanwezig.
    De heer Rabbae:
    Wat is daaruit geresulteerd?
    De heer Van Blijswijk:
    Uit dat gesprek is naar voren gekomen dat de aanwezigen geen
    enkele aanwijzing hadden dat er iets anders gebeurde dan

    gecontroleerde aflevering. Wij hebben verder geconstateerd in
    dat gesprek dat de methode, die wij al jaren kenden, correct was en
    dat wij medewerking zouden blijven verlenen als onder
    verantwoordelijkheid en op verzoek van het OM onze bijstand werd
    gevraagd.
    Noot Meestal komt de politie plannen om
    partijen verdovende middelen in te voeren op het spoor door
    informatie

    van informanten of infiltranten. Zo weet men bijvoorbeeld het
    aantal containers, de naam van het schip en de haven van aankomst.
    Niet altijd blijkt deze informatie betrouwbaar:

    De heer Van der Voort:
    De vraag van de heer Vos was of ik wel eens heb meegemaakt
    dat een aangekondigde proefzending van een bepaalde hoeveelheid
    later veel groter bleek te zijn. Dat heb ik nog nooit meegemaakt.
    Ik heb wel meegemaakt – die zaak is bij het verhoor van de heer
    Brand aan de orde geweest haven een schip lag met een partij van
    maar 40 of 50 kilo groot. Hij zei tegen ons dat de politie daar
    vooral – dat iemand zich presenteerde als
    informant en een
    partij bij de politie meldde. Hij vertelde dat iets buiten de niet
    aan moest komen, omdat daarna een partij zou komen die vele malen
    groter zou zijn. Dat verzekerde hij ons ook. Ik geloof dat zelfs
    werd gesproken over 1000 kilo cocane. Dat heb ik wel meegemaakt,
    maar dat is dus geen vooraf met mij en de politie doorgesproken
    traject, in de zin van: laat de lijntester maar komen. Dat is een
    geheel andere zaak geweest.
    De heer Vos:
    U besluit dan te vegen, als zo’n risico zich
    voordoet.
    De heer Van der Voort:
    In dat geval hebben wij de partij gecontroleerd afgeleverd,
    omdat er twee dingen aan de orde waren. Het ene was dat de

    informant F volstrekt oncontroleerbaar en onbestuurbaar was. Dat
    was al in een eerdere zaak gebleken. Het andere aspect was dat wij
    zeer ernstige twijfels hadden over de betrouwbaarheid van deze

    informant. Ik had de indruk, samen met de politie, al in een
    heel vroeg stadium, dat het helemaal geen kleine partij was, maar
    dat op deze manier, met toestemming van de politie, met bescherming
    van de politie zelfs, om een ripdeal te voorkomen, een grotere
    partij werd ingevoerd. Het laatste bleek, want er zat geen 40 kilo
    in, maar 200 kilo.(….)
    De heer Van der Voort:
    De partij is geschept, er is een gecontroleerde
    aflevering van gemaakt. De informant, tevens zijnde
    verdachte, is aangehouden, voorgeleid aan de

    rechter-commissaris en uiteindelijk voor de rechtbank gebracht.
    Ik heb een gevangenisstraf van acht jaar geist. De rechtbank heeft
    er zeven van gemaakt. Het Hof, om hem moverende redenen, heeft er
    drie jaar gevangenisstraf van gemaakt.
    Noot Naast
    het gecontroleerd afleveren van drugs heeft de commissie ook
    aangetroffen dat dit incidenteel gebeurde

    met bedreigde diersoorten, gestolen auto’s en wapens:
    Een aantal handelaren smokkelt bedreigde diersoorten uit
    Australi naar Nederland. Deze diersoorten worden gemengd met legaal
    te verhandelen dieren en de facturen worden vervalst. Vanaf

    Schiphol worden de dieren tijdelijk ergens in Nederland
    ondergebracht. Hierna worden ze verzonden naar handelaren in de

    Verenigde Staten met de vermelding dat de dieren in
    gevangenschap zijn gefokt in Nederland. Teneinde de smokkel en de
    valsheid in geschrifte te bewijzen worden de dieren gefotografeerd
    en gewaarmerkt bij invoer en uitvoer op
    Schiphol. Zo kan na
    transport in de VS worden vastgesteld dat dit dezelfde dieren zijn
    als in Nederland. De US Fish and Wildlife Service is op de
    hoogte.

    Naar aanleiding van een Amerikaans rechtshulpverzoek heeft
    een gecontroleerde aflevering van wapens plaatsgevonden. Er was van
    Amerikaanse zijde niet vermeld dat de af te leveren partij wapens
    betrof en de verdachte militair was. Direct na aflevering is
    huiszoeking gedaan waarbij een partij pistolen en munitie is
    gevonden.

    Politie en justitie laten een partij verboden goederen (veelal
    verdovende middelen) niet alleen afleveren aan de criminele
    organisatie, maar ook doorleveren aan de verdere tussenpersonen en
    de afnemers. Op die manier hopen politie en justitie inzicht te
    krijgen in het gehele traject van de verdovende middelen. De
    doelstelling is de verboden goederen in de tweede, derde of vierde
    hand in beslag te nemen. Het probleem daarbij is dat een partij
    drugs veelal wordt opgesplitst in kleinere hoeveelheden waardoor
    het voor politie en justitie nagenoeg onmogelijk wordt om alle
    deelpartijen te blijven observeren.

    6.3.6 Doorlaten

    Het doorlaten van verboden goederen betreft met name verdovende
    middelen. Noot In de afgelopen jaren zijn naast de
    tonnen softdrugs ook honderden kilo harddrugs op de markt terecht
    gekomen, terwijl politie en/of justitie zicht hadden op deze
    partijen drugs. De precieze hoeveelheden drugs die met medeweten
    van politie en justitie op de markt terecht zijn gekomen, zijn niet
    te bepalen. Over het aantal in een concreet onderzoek wordt in een
    verhoor gezegd:

    De voorzitter:
    Van hoeveel kilo harddrugs weet u dat ze op de markt
    gebracht zijn?
    De heer Karstens:
    Ik wil niet over exacte aantallen spreken, omdat de operatie
    nog steeds loopt. Het is meer dan 100 maar minder dan 500.
    De voorzitter:
    U heeft het dan over het
    politie-infiltratietraject?
    De heer Karstens:
    Ja.
    De voorzitter:
    In de afgelopen jaren?
    De heer Karstens:
    Er is sprake van een redelijk unieke situatie. Er was nog n
    zaak met softdrugs.
    De voorzitter:
    Die harddrugs van meer dan 100 maar minder dan 500 kilo,
    hebben die betrekking op n zaak?
    De heer Karstens:
    Ja, n zaak.
    De voorzitter:
    Was er ook nog niet een met 50?
    De heer Karstens:
    Dat is dezelfde zaak.
    De voorzitter:
    Het kwam dus meerdere keren voor in die zaak?
    De heer Karstens:
    Ja.
    De voorzitter:
    Dat is de enige die u kent?
    De heer Karstens:
    Waarbij wij harddrugs hebben doorgelaten? Ja!
    Noot De redenen voor de doorlating van drugs
    verschillen. Het kan zijn dat de criminele organisatie een
    drugsmokkelroute (druglijn) wil testen alvorens een grote partij af
    te zenden. De kleine testzending wordt dan doorgelaten. Ook kan een
    aantal grotere partijen worden doorgelaten om zicht te krijgen op
    de criminele organisatie. De commissie heeft in een aantal gevallen
    vastgesteld dat partijen soft- en harddrugs bewust op de markt
    terecht zijn gekomen. In hoofdstuk 3 zijn enkelen gevallen
    uitgebreid beschreven en in de navolgende paragrafen komen nog de
    doorlatingen in het Copa- en Exportonderzoek aan de orde. De
    commissie heeft echter nog meer gevallen aangetroffen: Een
    kernteam heeft een (open) infiltratietraject overgenomen van een
    Europees land in een drugslijn van Zuid-Amerika naar Nederland. Het
    betreft een buitenlandse
    burger-infiltrant en een
    politie-infiltrant. Ten tijde van het overnemen moet een partij
    van 9000 kilo marihuana worden doorgelaten uit Zuid-Amerika via het
    Europese land in Nederland.
    De heer De Graaf:
    Als het gaat over een partij van zeg 10.000 kilo marihuana,
    wordt dat ongetwijfeld weer

    verdeeld in deelpartijen. Je moet dat met observatieteams
    zodanig bijhouden, dat je het dan ineens in een heel andere
    regio laat wegtippen.
    De heer Blok:
    De partij waarover u spreekt, is wel gevolgd met een
    OT, maar het is niet gelukt om die partij vervolgens in beslag
    te nemen.
    De heer De Graaf:
    Maar daar was de doelstelling van de politie ook niet op
    gericht?
    De heer Blok:
    Jawel, want er was observatie, ook nadat er
    doorgeleverd was.
    Noot Dit is een lijntester
    waarna door het kartel een grote partij cocane zal worden
    verzonden. De partij komt via dezelfde route als de partij
    marihuana naar Nederland. Deze partij cocane wordt gecontroleerd
    afgeleverd en blijkt na huiszoeking 250 kilo te bevatten. Bij deze
    gelegenheid wordt nog een partij van 150 kilo aangetroffen. Er
    worden in totaal acht huiszoekingen gedaan en 19 verdachten
    aangehouden.

    Voor dit traject heeft de vorige minister van Justitie, Kosto,
    expliciet toestemming gegeven.

    De voorzitter:
    Het laatste punt dat ik kort aan de orde wil stellen: in het
    eerste verhoor van de heer Wooldrik hebben we het over een zaak
    gehad van de doorlevering van softdrugs, die bij u aan de gang was.
    Omdat uit de toetsingscommissie bleek dat toestemming was gegeven
    door de waarnemend procureur-generaal, is gebleken dat de minister
    daarvan wist. Inmiddels is opgehelderd dat de minister ervan
    geweten heeft. Dat was de heer Kosto, en daarna mevrouw Sorgdrager.
    Hoe is het gegaan tussen u en de minister?
    De heer Blok:
    Ik was daarbij niet persoonlijk betrokken. Het speelde in
    augustus, en toen was ik op vakantie. In dat hele traject hebben
    allemaal waarnemers gespeeld, zoals u misschien heeft ontdekt. Mijn
    plaatsvervanger heeft de plaatsvervangend PG op de hoogte gesteld,
    die vervolgens de minister op de hoogte heeft gesteld. Het is dus
    via een plaatsvervangend PG gegaan.
    De voorzitter:
    Schriftelijk?
    De heer Blok:
    Nee, dat is een mondeling overleg geweest, tussen mijn
    plaatsvervanger en de plaatsvervangend PG.
    De voorzitter:
    De plaatsvervangend PG moet dus naar het ministerie zijn
    gegaan, en daar is het blijkbaar neergeslagen in een
    notitie?
    De heer Blok:
    Het laatste weet ik niet helemaal zeker. Ik weet wel dat de
    plaatsvervangend PG een ambtenaar op het departement heeft
    benaderd, die vervolgens de minister heeft benaderd.

    Noot

    Het tweede voorbeeld betreft een Arubaans onderzoek dat overgenomen
    wordt door de Amsterdamse politie: De politie in Aruba verzoekt
    de Amsterdamse recherche om te assisteren bij een
    infiltratietraject. Verteld wordt dat er reeds een boot met
    ongeveer 2500 kilo marihuana onderweg is naar Amsterdam, wat geldt
    als een proeftransport. Hierna zal een partij van 2 3 ton cocane
    komen. De landelijke officier van justitie verleent toestemming. De
    recherche heeft haar bedenkingen:

    De heer Welten:
    (..) Wij zijn geforceerd geworden om mee te werken aan zo’n
    traject. Met zo’n traject bedoel ik dat wij de oorsprong van de
    informatie niet konden toetsen. Was de informatie op basis waarvan
    activiteiten door de politie moesten worden ontplooid, rechtmatig
    verkregen informatie? Als dat niet rechtmatig is, werken wij daar
    liever niet aan mee. In die tijd hebben wij daar een dispuut over
    gehad en het moest toch. Nu, wij hebben het gedaan. De levering is
    doorgegaan en er is f.930.000 van de betrokken persoon die het
    invoerde, afgenomen en dat is naar de autoriteiten in het land van
    herkomst teruggegaan.
    Noot Er komen twee
    burgerinfiltranten onder politiebegeleiding uit Aruba naar
    Nederland om in Amsterdam contact te leggen met de ontvangers van
    de partij verdovende middelen. De infiltranten maken de partij vrij
    en brengen die onder beheer van de politie. Later wordt de partij
    overgedragen aan een groep Nederlandse criminelen waar een andere
    regio mee bezig is. De politie aldaar wordt op de hoogte gebracht
    van de opslagruimte waar de partij ligt. Een deel wordt in beslag
    genomen, een ander deel verdwijnt in het milieu.
    De heer De Graaf:
    Waar ging het in dat geval om? Softdrugs?
    De heer Welten:
    Het was softdrugs, 2500 kilo.
    De heer De Graaf:
    Die is op de markt verdwenen?
    De heer Welten:
    Die is voor een deel aangehouden, heeft men mij gezegd, en
    is op de markt verdwenen, ja.
    Noot De opbrengst van de
    verkoop van deze partij wordt in beslag genomen en op uitdrukkelijk
    verzoek overgemaakt op een bankrekening van de autoriteiten te
    Aruba. Vervolgens wordt geen medewerking meer verleend aan
    het

    Arubaanse traject daar onder meer de beheersbaarheid van de
    infiltranten moeilijk is gebleken.
    Het doorlaten van partijen
    drugs heeft vaak tot doel zicht te krijgen op de top van een
    criminele organisatie en deze strafrechtelijk te vervolgen. De
    commissie constateert dat in gevallen waarin gebruik is gemaakt van
    doorlating wel veel aanhoudingen zijn verricht en veroordelingen
    zijn gevolgd (met name in het Copa-onderzoek), maar er geen sprake
    is geweest van het succesvol vervolgen van de top van de criminele
    organisatie.

    6.3.7 Corruptiegevoeligheid

    Een onderwerp dat regelmatig in verband wordt gebracht met
    infiltratie is het gevaar van het afglijden van een
    politie-infiltrant in het criminele milieu. Immers deze
    opsporingsmethode brengt nauw contact met de criminele organisatie
    met zich mee met alle verleidingen van dien. Nordholt licht tijdens
    zijn openbaar verhoor het besluit tot opheffing van de
    pseudo-koopteams in Amsterdam toe en hij benadrukt hierbij ook de
    risico’s van de methode:

    De voorzitter:
    Kunt u kort de redenen aangeven, waarom de teams zijn
    opgeheven?
    De heer Nordholt:
    (…) Ik was altijd tegen pseudo-koop. Ik heb wat dat
    betreft altijd dezelfde lijn gevolgd die de heer Blaauw uit
    Rotterdam ook volgde. Ik denk dat je het middel eigenlijk niet zou
    moeten toepassen. Ik vind het gevaarlijk. Het gevaar is groot dat
    collega’s die in zo’n traject terechtkomen, afglijden. Je krijgt in
    zekere mate een gespleten geest als je het maar lang genoeg doet.
    Eigenlijk vind ik de voordelen ervan niet opwegen tegen de nadelen,
    waarbij je moet denken aan de psychische en vaak ook fysieke
    bescherming van collega’s.

    Noot
    In deze paragraaf zullen aan de hand van een aantal casus
    verschillende corruptie-risico’s bij infiltratie worden
    beschreven.

    Het risico van normafwijkend gedrag en het lekken van
    informatie

    De methode van infiltratie vereist dat een politieambtenaar
    (soms zeer lange tijd) intensieve contacten onderhoudt met het
    criminele milieu. Het voortzetten van deze contacten nadat hij zijn
    functie als infiltrant heeft beindigd kan leiden tot verschillende
    risico’s, zo blijkt uit de volgende casus. Casus Een
    informant verklaart aan een criminele inlichtingendienst dat een
    begeleider van een unit pseudo-kopers vertrouwelijke
    politie-informatie verkoopt. Naar aanleiding van onder andere deze
    verklaring wordt een onderzoek naar de betrokken politieman
    gestart. Tijdens het onderzoek worden geen aanwijzingen gevonden
    voor de beschuldiging van de
    informant, maar blijkt wel dat
    de betrokken politieman veelvuldig priv-contacten onderhoudt met
    personen uit het criminele milieu. Er komt onder meer naar voren
    dat hij regelmatig een caf bezoekt waar hij ook komt voor zijn
    politiewerk. In het caf wordt in goud gehandeld. De betrokken
    politieman koopt hier onder meer goud voor zichzelf en hij wordt er
    bovendien van verdacht de handelaar zijn diensten aan te bieden als
    bewaker. De politieman heeft verschillende kennissen in de
    bouwwereld en krijgt zo korting bij de aanschaf van bouwmaterialen
    voor zichzelf en voor anderen. Een aantal van deze kennissen, zo
    blijkt uit het onderzoek, heeft criminele contacten of heeft zelf
    een crimineel verleden. De betrokken politieman heeft bovendien op
    zijn huisadres telefonisch contact met personen uit het criminele
    milieu. Hij bemiddelt op die manier onder andere bij de aanschaf
    van een auto voor een vriend en op verzoek van een kennis heeft de
    politieman in het verleden wel eens het HKS systeem geraadpleegd om
    na te gaan of hij, wanneer hij op wintersport zou gaan, op

    Schiphol zou worden aangehouden voor openstaande boetes. Voordat
    betrokkene werkzaam was als begeleider van een unit pseudo-kopers,
    is hij in de jaren zeventig vanwege disciplinaire redenen
    overgeplaatst naar een ander politiebureau. De directe aanleiding
    hiervoor was dat hij samen met zijn echtgenote een gala-avond had
    bezocht, op uitnodiging van een bevriende medewerker van een
    particulier beveiligingsbedrijf die ook hun toegangsbewijzen
    betaalde. Hierdoor, en door een aantal andere omstandigheden, wekte
    hij de indruk dat hij voor het bedrijf bewakingswerkzaamheden zou
    verrichten. Betrokkene is vanaf eind jaren tachtig werkzaam geweest
    als begeleider van een pseudo-koopteam en werkt op dit moment niet
    meer bij de politie.

    Bovenstaand voorbeeld illustreert hoe de methode van politile
    infiltratie ook risico’s kan opleveren ten aanzien van het lekken
    van vertrouwelijke politie-informatie. Noot In de
    praktijk zal dit risico vaak nauw samenhangen met andere vormen van
    corruptie, zo blijkt onder meer uit de volgende casus.
    Casus Naar aanleiding van belastende verklaringen door
    zijn ex-vrouw en een voormalige vriendin, stelt de Rijksrecherche
    een onderzoek in naar een lid van een politieel infiltratieteam. De
    betrokken politieman, die door zijn collega’s wordt omschreven als
    professioneel, gedreven en soms zelfs fanatiek, is naast part-time
    pseudo-koper/infiltrant ook werkzaam als CID-rechercheur. Uit het
    rijksrecherche-onderzoek blijkt onder meer dat hij aan familie,
    vrienden en kennissen regelmatig zeer gedetailleerde verhalen
    vertelt over afgeronde of op stapel staande pseudo-koop- en
    infiltratie-acties en andere aspecten van zijn werk. Thuis in zijn
    werkkamer hangen foto’s die zijn genomen tijdens inzetten van zijn
    team en bezoekers bij hem thuis laat hij politievideo’s zien van
    zijn werk. Zijn echtgenote heeft hij verschillende malen meegenomen
    naar enkele zogenaamde safehouses. De betrokken politieman blijkt
    bovendien een illegaal vuurwapen (een riot gun) te bezitten dat hij
    bij een collega in bewaring heeft gegeven. Hij heeft dit wapen
    aangeschaft omdat hij zich naar aanleiding van een voorval in een
    caf met een crimineel die hem kende als politie-ambtenaar en als
    gevolg van uitlatingen van zijn ex-vriendin, bedreigd voelde.
    Tijdens de opleiding voor pseudo-koop/infiltratie wordt uitgebreid
    aandacht besteed aan het simuleren van druggebruik. Betrokkene
    heeft met toestemming van zijn chefs, en uit het budget van het
    politie infiltratieteam, een coke-setje voor het gebruik van cocane
    aangeschaft dat hij bij zich mocht dragen. Uit het onderzoek van de
    Rijksrecherche blijkt dat hij, ondanks dat hem dit nadrukkelijk is
    verboden, een aantal jaren priv cocane heeft gebruikt. Daarnaast
    maakt de politieman zich zowel binnen als buiten diensttijd
    schuldig aan overmatig drankgebruik, onder andere onmiddellijk
    voorafgaand aan een actie (door hemzelf bestempeld als
    voordrinken). Tegen de pseudo-koper/infiltrant bestond aanvankelijk
    ook de verdenking dat hij samen met enkele collega’s tegen betaling
    politie-informatie zou doorgeven aan een particulier
    beveiligingsbedrijf, maar tijdens het rijksrecherche-onderzoek is
    dit niet aangetoond. Betrokkene blijkt enige jaren niet in bezit te
    zijn geweest van een verplicht A-nummer omdat hij niet de vereiste
    opleiding voor pseudo-koper heeft gevolgd. Toen hij zich aanmeldde
    voor deze opleiding bleek er op dat moment geen plek meer te zijn
    en daarom heeft hij in plaats daarvan de opleiding voor
    pseudo-koop-begeleider gevolgd. De pseudo-koper/infiltrant, die in
    strijd met de Richtlijnen
    infiltratie langer dan 4 jaar als
    zodanig werkzaam geweest, is inmiddels geschorst.

    Dit politile infiltratieteam is inmiddels ontbonden. De
    Rijksrecherche heeft in haar onderzoek in deze zaak niet alleen
    gekeken naar de individuele politieambtenaar, maar heeft ook
    nadrukkelijk onderzocht in hoeverre er mogelijk sprake was van een
    structureel probleem. Uit het onderzoek blijkt dat het team op een
    aantal punten slecht georganiseerd was en op verschillende manieren
    ruimte kon bieden aan vormen van politile corruptie. Uit het
    onderzoek blijkt dat het grootste deel van de pseudo-kopers langer
    dan de voorgeschreven vier jaar actief is geweest. Een enkeling
    werkte zelfs al tien jaar als pseudo-koper. De meeste leden van het
    politile infiltratieteam en hun begeleiders vervulden een part-time
    functie. De chef van het team was tevens leider van het arrestatie-
    en observatieteam alsmede van de criminele inlichtingendienst. Ook
    enkele andere teamleden waren daarnaast werkzaam bij de CID. Dit
    leidde er onder andere toe dat leidinggevende taken vaak naar een
    (te) laag niveau werden gedelegeerd. Dit heeft volgens de
    Rijksrecherche waarschijnlijk een nadelige invloed gehad op het
    werk en de veiligheid. Uit het onderzoek is ook gebleken dat
    signalen met betrekking tot een afglijdend normbesef, zoals de
    Rijksrecherche het noemt, binnen het team niet altijd als zodanig
    zijn onderkend en wanneer dit wel het geval was, niet op het juiste
    niveau zijn besproken. Toen bijvoorbeeld in het verleden een lid
    van het team aangaf met de leiding te willen spreken over de
    heersende groepscultuur binnen het team, wilde de betrokken chef
    dit niet en wees deze dit teamlid door naar de psychiater die het
    team begeleidde. Toen het teamlid merkte dat er met de aangegeven
    zaken niets binnen het team gebeurde, heeft het betrokken lid het
    team verlaten.

    Bij (ex-)pseudo-kopers/infiltranten is regelmatig sprake van
    psycho- sociale problemen. Daarmee wenden zij zich in een aantal
    gevallen tot de Bedrijfsmaatschappelijke dienst. Zo is gewezen op
    een pseudo-koper, die al na een half jaar zeer angstig was
    geworden. De echtgenote van de pseudo-koper zei dat de man stil in
    een hoekje zat en zich niet meer op straat durfde te vertonen. Hij
    kon zijn verhaal bij niemand kwijt. Het rijksrecherche-onderzoek in
    deze zaak laat zien dat de psychosociale begeleiding van de
    pseudokopers niet werkte. Gesprekken met de psycholoog of de
    psychiater waren facultatief en niet periodiek verplicht. Volgens
    een betrokken arts bestond de indruk dat een aantal politiemensen
    niet graag naar een van de begeleiders stapte, uit angst dat zij
    uit het team gezet zouden worden. Er zijn, los van het onderzoek
    bij dit betreffende team, nog andere gevallen naar voren gekomen
    waar het kennelijk fout is gegaan bij de begeleiding van
    pseudo-kopers. Zo is melding gemaakt van een pseudo-koper, die
    tijdens een actie met een mes bedreigd was. Hij heeft dat wel aan
    zijn begeleiders verteld, maar niet gezegd dat hij zowel op het
    moment van de bedreiging als nog lang daarna angstig was. De
    pseudo-koper was bang dat, als hij vertelde angst te hebben, hij
    niet meer geschikt voor infiltratie zou worden bevonden.

    Het risico van financieel voordeel

    Door uitvoerige begeleiding, en door bijvoorbeeld de bepaling dat
    een politie-ambtenaar niet langer dan drie jaar full-time lid mag
    zijn van een infiltratieteam, wordt geprobeerd om het risico van
    normatief afglijden binnen de perken te houden. Zo komt naar voren
    dat de angst voor corrumptief gedrag bij politile infiltratie
    gering geacht mag worden door de stringente begeleiding. De twee
    eerder beschreven casus illustreren echter hoe bijvoorbeeld de
    manier van leven binnen het criminele milieu (het op grote schaal
    kopen van gouden sieraden; het gebruik van cocane) een verlokkende
    factor kan zijn voor een politie-ambtenaar. Het risico om af te
    glijden is ook aanwezig wanneer de infiltrant een verleden heeft.
    In dit onderzoek is bijvoorbeeld naar voren gekomen dat een
    opsporingsambtenaar, voorafgaand aan de inzet als infiltrant, een
    bedrijfje had opgezet (goudhandel). Het gevaar van
    belangenverstrengeling is in zo’n geval groot. De volgende casus
    laat nog een ander mogelijk risico van infiltratie zien: het delen
    in criminele winsten. Casus Er loopt ergens in Nederland
    al enige tijd een onderzoek naar een criminele organisatie die zich
    bezig houdt met verschillende vormen van zware criminaliteit.
    Een
    Criminele inlichtingendienst runt een
    informant/infiltrant die hen regelmatig informatie over deze
    organisatie verschaft. Wanneer vanuit de groep criminelen een
    gestolen auto te koop wordt aangeboden, laten de betrokken runners
    hun informant/infiltrant bij de verkoop bemiddelen. De
    CID-rechercheurs verklaren later hieraan te hebben meegewerkt,
    teneinde hun
    informant het vertrouwen van de criminelen te
    laten winnen en hem zo te laten infiltreren in de organisatie. De
    koper van de auto is een persoonlijke kennis van een van de
    runners, die (uiteraard) in het ongewisse wordt gelaten over de
    herkomst van de auto en de precieze omstandigheden rond de verkoop.
    Uit onder andere een
    telefoontap blijkt dat de runners met
    hun informant/infiltrant hebben afgesproken dat zij zelf enkele
    duizenden guldens aan de verkoop willen verdienen. Er bestaat
    bovendien de indruk dat ze betrokken zijn bij nog meer handeltjes
    met de informant/infiltrant, waarbij ze eveneens in de winst zouden
    delen. Het onderzoek dat naar de runners is ingesteld, toont niet
    aan dat ze daadwerkelijk geld hebben ontvangen bij de verkoop van
    de auto of in andere zaken en wordt uiteindelijk gestaakt wegens
    gebrek aan bewijs. Intern beschrijft de bij het onderzoek betrokken
    officier van justitie deze zaak als een goed voorbeeld van het
    gevaar dat volgens hem vooral bij CID-werk dreigt, dat op zich
    goede politiefunctionarissen langzaam van het rechte pad afraken en
    terechtkomen in situaties waarin zij niet behoren te
    verkeren.

    Volgens een voormalig teamleider van een politieel
    infiltratieteam is het risico voor de betrokken politie-ambtenaar
    de laatste jaren toegenomen als gevolg van de ingezette
    verschuiving van korte-termijn-infiltratie (pseudo-koop) naar
    projectinfiltratie. Met name bij inzetten over een langere termijn
    komt volgens hem de politie-infiltrant te zwemmen met alle gevolgen
    van dien, doordat deze niet meer stap voor stap te begeleiden is.
    Noot Ook tijdens de openbare verhoren worden de risico’s
    van deze methode benadrukt.

    De heer Rabbae:
    Nu zijn er mensen binnen politieland die de
    politie-infiltratie beschouwen als een geschikt middel om
    criminele organisaties bloot te leggen. Ik begrijp van u dat u
    juist de
    politie-infiltratie een riskante constructie vindt
    wat betreft
    corruptie.
    De heer Kuijper:
    Dat is zacht uitgedrukt. Het is een zeer riskante
    aangelegenheid.
    De voorzitter:
    En als u het gewoon uitdrukt?
    De heer Kuijper:
    Als ik het gewoon uitdruk, dan zeg ik dat het
    levensgevaarlijk is.
    De voorzitter:
    Moeten wij ermee stoppen?
    De heer Kuijper:
    Het is, denk ik, ook een kwestie van proportionaliteit. Wat
    zet je er tegenover? Wat is het beoogde doel en wat is het belang?
    Als je, bijvoorbeeld, zou zeggen dat wij op het niveau van
    oorlogvoering staan met de georganiseerde criminaliteit – ik heb
    begrepen dat ik dan tegen de gevoelens van de minister van Justitie
    inga – dan zal je degene die voor de bestrijding daarvan ingehuurd
    zijn als soldaten moeten beschouwen en die zal je dan het slagveld
    op moeten sturen. Dat is echter een afweging die door het
    beleidsniveau gemaakt wordt.
    Noot

    Andere betrokkenen uit de praktijk echter, wijzen op de hoge mate
    waarin verantwoording moet worden afgelegd en achten daarom het
    risico voor corrumptief gedrag door politie-ambtenaren bij
    infiltratie gering.

    Het risico van het medeplegen van strafbare
    feiten

    De volgende casus laat een grote betrokkenheid zien in de vorm
    van het opkopen door de politie van grondstoffen voor de
    vervaardiging van verboden middelen.
    Casus Om meer zicht te krijgen op de lokatie van een
    aantal amfetamine/XTC-laboratoria, is in een politie-regio de
    methode van de pseudo-verkoop gebruikt. Die methode hield onder
    andere in dat medewerkers van de desbetreffende
    RCID in het
    buitenland, met medeweten van de plaatselijke autoriteiten, zelf
    grondstoffen ter vervaardiging van amfetamine/X.T.C. aankochten.
    Vervolgens werden de aldus verkregen grondstoffen door een
    informant/infiltrant geleverd aan verschillende criminele
    groeperingen. Hierbij was sprake van een
    gecontroleerde
    aflevering. Het geld dat de RCID-ers gebruikten voor het
    aankopen van de grondstoffen werd vooraf betaald door de
    informant/infiltrant. Hierdoor beschikte de
    RCID regelmatig
    langere tijd over het geld van de informant/infiltrant en over met
    diens geld vooruit betaalde grondstoffen. Alhoewel ten aanzien
    hiervan geen onregelmatigheden zijn geconstateerd, was de
    boekhouding die hierover werd bijgehouden summier en werd deze
    bijna niet gecontroleerd. Uit het rijksrecherche-onderzoek dat naar
    onder andere deze methode is ingesteld, blijkt dat maar weinig van
    de leveringen resultaat hebben opgeleverd omdat er lang niet altijd
    een
    observatieteam beschikbaar was om de leveringen te
    volgen. De Rijksrecherche merkt hierover op dat men zich niet aan
    de indruk kan onttrekken dat dit in een aantal gevallen te maken
    had met de regie die volgens hen meer bij de
    informant dan
    bij de
    RCID lag. Het blijkt bovendien dat de
    verantwoordelijke officieren van justitie over deze methode
    onvoldoende zijn ingelicht.
    Deze zaak van de pseudo-verkoop was
    voor de Rijksrecherche aanleiding om ook het functioneren van de
    desbetreffende RCID te onderzoeken. Uit het in 1991 ingestelde
    onderzoek is onder meer het volgende gebleken. De RCID is niet
    volgens de geldende CID-regeling georganiseerd en de interne
    leiding is onduidelijk. Bovendien is er sprake van onvoldoende
    gestructureerd en inhoudelijk overleg met de CID-officier van
    justitie. De officier van justitie is onjuist ingelicht over de
    opsporingsmethode die de aanleiding voor het onderzoek vormde. De
    Rijksrecherche concludeert onder meer dat met de methode van de
    pseudo-verkoop weinig kritisch is omgegaan en dat de betrokken
    RCID-ambtenaren te weinig grip op de zaak hadden. Er wordt volgens
    de Rijksrecherche ook te weinig aan interne verslaglegging en
    vastlegging van afspraken gedaan.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken