• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Eindrapport – 7.3 Informatiehuishouding

    7.3 Informatiehuishouding

    7.3.1 Omschrijving

    Onder informatiehuishouding verstaat de commissie het aanleggen van
    persoonsregisters en de opslag van gegevens in deze registers, het
    beheer daarvan en de verstrekking van gegevens aan derden. De in
    het register opgenomen personen en organisaties hoeven niet per se
    veroordeelden of verdachten te zijn. In (tactische) onderzoeken
    worden veelal tijdelijke registers aangelegd, waarin alle in het
    onderzoek op enigerlei wijze betrokken personen worden opgenomen.

    Een CID-subject is een natuurlijke of rechtspersoon die als
    verdachte betrokken is, of naar redelijkerwijs kan worden vermoed
    als verdachte betrokken kan worden bij enig misdrijf dat gezien de
    ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin het
    wordt gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
    Noot Een CID-subject is niet per definitie verdachte in
    de zin van artikel 27, eerste lid Wetboek van Strafvordering. Een
    CID- subject kan immers ook zijn een persoon of organisatie ten
    aanzien van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij of zij
    als verdachte betrokken zal worden bij enig misdrijf met het oog
    waarop een CID-register is aangelegd (artikel 1 sub c CID-regeling
    1995). Hetzelfde geldt haast per definitie voor een
    grijze-veld-subject.

    De Wet politieregisters en de Wet persoonsregistraties
    Noot bieden de kaders waarbinnen de opslag en de
    verstrekking van gegevens behoren plaats te vinden. Het staat de
    regionale korpsen vrij die bestanden aan te leggen die zij
    noodzakelijk achten voor de uitoefening van hun taken. Daarbij zijn
    de korpsen gebonden aan de Wet politieregisters en de daarop
    gebaseerde regelgeving. Dit betekent in ieder geval dat voor elk
    register een reglement ter goedkeuring aan de Registratiekamer moet
    worden voorgelegd, dan wel dat de houder verklaart dat een
    modelreglement van toepassing is.

    7.3.2 Bevindingen

    Aanleg en opslag van gegevens
    De door elke politiefunctionaris te (laten) bevragen registers zijn
    het Opsporingssysteem, het Herkenningsdienstsysteem en Centrale
    verwijzingsindex, Nationaal Schengen informatiesysteem, het
    Kentekenregister en het computersysteem Landelijke
    informatiesystemen (LIST). Noot Deze registers staan
    onder het regime van de Wet politieregisters (behalve het
    kentekenregister).

    De Regionale criminele inlichtingendienst onderhoudt een aantal
    persoonsregistraties, die gezamenlijk het CID-register vormen. Deze
    registraties zijn door het centraal gezag aangewezen in de thans
    vigerende CID-regeling 1995. Voor het register van de zogenaamde
    CID- subjecten (natuurlijke en rechtspersonen) en het register van
    de zogenaamde grijze-veld- subjecten (natuurlijke en
    rechtspersonen) zijn afzonderlijke (model)privacyreglementen
    vastgesteld. In het CID-register zijn eveneens opgenomen de
    (rechts)personen met wie CID-subjecten contact hebben (gehad).

    In de CID-regeling 1995 staat vermeld welke gegevens van
    CID-subjecten, contacten van CID-subjecten en grijze-veld subjecten
    geregistreerd mogen worden. Het is de commissie opgevallen dat in
    de registers informatie van velerlei aard is opgenomen. Het lijkt
    erop dat daarbij van enige selectie van beschikbare informatie niet
    of nauwelijks sprake is. De regionale CID-en dienen hun
    CID-subjecten en grijze-veld-subjecten naar de landelijke CID te
    zenden. Daar staan eind 1995 ongeveer 60.000 personen als
    CID-subject geregistreerd terwijl ongeveer 10.000 personen als
    grijze-velders zijn opgenomen. Het aantal personen dat als
    contacten van subjecten is opgenomen wordt niet centraal
    bijgehouden. Tevens worden incidenteel rechtspersonen als
    CID-subject opgenomen. Gebleken is dat melding aan de landelijke
    CID niet altijd gebeurt De informatie in een CID-register wordt
    voorafgaand aan de opslag gevalueerd. De informatie wordt voorzien
    van een betrouwbaarheidscodering naar bron en naar gegevens. De
    waardering inzake de betrouwbaarheid naar de bron is als volgt: A
    betrouwbaar, dat wil zeggen afkomstig van politie-ambtenaar,
    overheidsinstelling of uit een anderszins zeer betrouwbare
    bron;

    B meestal betrouwbaar, dat wil zeggen afkomstig van een
    informant die in het verleden betrouwbaar is gebleken;
    C niet betrouwbaar, dat wil zeggen afkomstig van een informant die
    in het verleden niet altijd betrouwbaar is gebleken;
    X niet te beoordelen, dat wil zeggen afkomstig van een informant
    waarvan de betrouwbaarheid (nog) geheel onbekend is.
    Bovendien worden vier niveaus van betrouwbaarheid aangegeven:
    1 de informatie is zeker juist;
    2 de informatie is door de bron zelf waargenomen;
    3 de informatie is door een ander dan de bron waargenomen, maar
    wordt bevestigd door gegevens uit andere bron;
    4 de informatie is door een ander dan de bron waargenomen en wordt
    niet door andere gegevens bevestigd.
    De criteria op basis waarvan deze beoordelingen worden gegeven zijn
    multi-interpretabel. De beoordeling is sterk afhankelijk van de
    individuele runners en hun contacten met de informanten. Van een
    objectieve controle van deze betrouwbaarheid kan nauwelijks sprake
    zijn. De commissie heeft geen officier van justitie aangetroffen
    die zelfstandig een oordeel wilde geven over de betrouwbaarheid van
    een informant. Desondanks is de inschatting van de betrouwbaarheid
    van de informatie en de informant van wezenlijk belang hoe verder
    met de informatie kan en moet worden omgegaan. Naast de
    CID-registers komen bij de CID ook dagrapporten en journaals voor
    waarin de ruwe gegevens worden opgeslagen. De commissie constateert
    dat in de CID-registers geen afzonderlijke melding wordt gemaakt
    van de methoden waarmee de informatie is verzameld. In de
    CID-registers staat inhoudelijke informatie over personen. Er
    bestaan geen regels over het vastleggen van de methoden waarmee de
    informatie is verzameld. Afhankelijk van de CID-en wordt de
    gebruikte opsporingsmethoden vermeld in het journaal van
    activiteiten van de CID-rechercheurs of in de afzonderlijke
    computers van de rechercheurs. In andere CID-en wordt geheel geen
    administratie bijgehouden van de gebruikte opsporingsmethoden. De
    herkomst van de opgeslagen informatie is door de wijze van
    administreren vrijwel nooit te traceren. Controle of de verzamelde
    informatie rechtmatig is verkregen is daarmee nauwelijks mogelijk.
    In een politieregister mogen slechts gegevens worden opgenomen die
    rechtmatig zijn verkregen (artikel 4 Wet politieregisters ). De
    commissie is niet gebleken dat een dergelijke controle op
    CID-gegevens wordt toegepast.

    Verstrekking van gegevens

    Afgezien van de CID-registers zijn de politieregisters gevuld
    met gegevens, die zonder nadere voorwaarden bruikbaar zijn in het
    kader van de vervulling van de politietaak. Indien de bevraging
    past in dit kader geldt voor de beheerder van een politieregister
    een verplichting tot verstrekking. Dit verplichtende regime geldt
    niet voor de RCID-en (artikel 11 Besluit politieregisters en
    artikel 11 CID-regeling 1995). Zij kunnen volstaan met
    verstrekkingen aan de projectleiders van tactische onderzoeken en
    verder aan andere RCID-en en de NCID. Verstrekkingen door de CID
    aan anderen gaan voornamelijk mondeling. Veelal worden de
    mondelinge verstrekkingen gevolgd door een formulier waarop de
    gegevens staan vermeld (4×4-formulieren), soms door een
    proces-verbaal opgemaakt door de chef CID. Bij de evaluatie van de
    ingewonnen inlichtingen staat naast een betrouwbaarheidscode ook
    een afhandelingscode. De waardering voor bruikbaarheid
    (afhandelingscodes) is: 00 kan niet gebruikt worden;

    01 alleen gebruiken na overleg met afzender;
    10 operationeel te gebruiken, afzender niet vermelden;
    11 operationeel te gebruiken.
    00-informatie kan niet gebruikt worden door de tactische recherche.
    Dat neemt niet weg dat de tactische recherche soms informeel wel op
    de hoogte is van de inhoud van de 00- informatie. Informeel wordt
    de tactische recherche op de hoogte gesteld van deze informatie.
    Niet in alle regio’s is dat het geval. Soms is sprake van een
    strikte scheiding tussen CID en tactische recherche.
    Noot Officieren van justitie hebben formeel geen
    mogelijkheid tot inzage in de CID-registers en de
    informantendossiers. In de CID-regeling 1995 staan zij niet vermeld
    als rechthebbenden op inzage in de registers. Daarmee onstaat de
    onduidelijke situatie dat een CID-officier van justitie geen inzage
    kan hebben in de registers, maar wel gezagsmatig verantwoordelijk
    is voor het functioneren van de CID. Feitelijk constateert de
    commissie dat slechts weinig officieren van justitie daadwerkelijk
    behoefte hebben aan het inzien van de verschillende CID-registers.
    De korpsbeheerder is formeel de beheerder van de registers van de
    CID.

    Er is nauwelijks zicht op de vele formele en informele
    informatiestromen tussen politie, justitie en derden. Hoewel er
    signalen zijn dat de informele informatiestromen een grote omvang
    hebben, is er moeilijk vat op te krijgen. Het blijft steken in
    incidentele voorbeelden over informatie-uitwisseling tussen
    politie-afdelingen onderling, met banken, creditcardmaatschappijen,
    Kamers van Koophandel, etc.

    De voorzitter:
    Kunt u de U-bochtconstructie nog even uitleggen?
    De heer Van Steeg:
    Ja, soms denk ik: je hebt een U- en een
    L-bochtconstructie.
    De voorzitter:
    Legt u ze allebei dan uit.
    De heer Van Steeg:
    De U-bochtconstructie betreft in mijn beleving de situatie
    dat er in Utrecht bijvoorbeeld een informatie binnenkomt, waarvan
    je zegt: om afschermingstechnische redenen kan het feit niet in de
    openbaarheid komen dat het uit Utrecht komt. Wij zoeken dan een
    partner, bijvoorbeeld Amsterdam, en wij vragen aan Amsterdam:
    willen jullie deze informatie overnemen en vervolgens terug laten
    komen als zijnde informatie in Amsterdam ingewonnen, en die terug
    bij Utrecht insluizen? Dat is de U-bochtconstructie.
    De heer Vos:
    Wat zijn, voor alle duidelijkheid, afschermingstechnische
    redenen?
    De heer Van Steeg:
    Afschermingstechnische redenen zijn er, indien, als de
    informatie zoals die is opgemaakt, in de openbaarheid komt – dus te
    zijner tijd in een proces-verbaal zal worden opgetekend – de

    informant niet veilig is. Dan zal iedereen uit de omgeving van
    de verdachte, de medeverdachten of een hoofdverdachte, bedenken en
    zien: h, dit komt van mijnheer X af.
    Noot

    (…)

    De voorzitter:
    Dan nu de uitleg van de L-bocht.
    De heer Van Steeg:
    De L-bocht houdt in, dat Utrecht de informatie opmaakt. Om
    redenen die ik zojuist noemde, kan de informatie niet uit Utrecht
    komen. De informatie is bijvoorbeeld bestemd voor het korps
    Amsterdam. In dat geval maak je de informatie op en je vraagt of ze
    in Amsterdam die informatie over willen nemen op hun papier.
    Vervolgens geef je die aan de
    tactische recherche in
    Amsterdam. Dan heb ik niet de controle dat in dat korps dezelfde
    waardering aan de informatie wordt gegeven als wij er in Utrecht
    aan geven, maar als later dingen getoetst zouden moeten staan,
    staan wij voor de aangeleverde de informatie. Hierover ging de
    vraag van de heer Rabbae. De informatie staat dus in ons systeem
    als B3 aangemerkt. Als de informatie er elders als B2 uitkomt,
    hebben ze daar malversatie gepleegd. Maar ik heb dat nog nooit
    gemerkt. Laat dat duidelijk zijn.
    Noot

    Desinformatie

    De commissie heeft geconstateerd dat verschillende
    politiefunctionarissen en officieren van justitie hebben overwogen
    desinformatie te gebruiken om de leden van een criminele
    organisatie te verwarren. Slechts een enkele keer is het ook tot
    uitvoering gekomen.

    De voorzitter:
    Ik bedoel het in algemene zin. Heeft u overwogen om onjuiste
    informatie naar te pers te lekken?
    De heer Koers:
    Nee, dat is niet overwogen. Er is wel iets anders overwogen.
    Er liep op dat moment een redelijk aantal
    telefoontaps. Als
    je in een groep van 60 mensen wilt proberen te achterhalen wat de
    waarheid is, kan een bericht in de krant of in dat soort bladen
    soms een rumoer over de telefoon veroorzaken. Als dat zou gebeuren,
    is dat meegenomen. Allerlei opties c.q. mogelijkheden om die zaak
    tot een oplossing te brengen hebben de revue gepasseerd. Hoe kun je
    achter de waarheid van deze zaak komen?
    De voorzitter:
    In algemene zin, mag het OM onjuist informatie naar buiten
    brengen om achter de waarheid te komen?
    De heer Koers:
    Ik vind van niet. Ik zou het ook niet doen. Je kunt echter
    soms wel een klein beetje informatie naar buiten brengen die waar
    is en die reacties oplevert. Ik vind echter niet dat je onware
    informatie naar buiten moet brengen.
    De voorzitter:
    U vindt niet dat je mag liegen in het belang van de
    zaak?
    De heer Koers:
    Absoluut niet.
    De heer Rabbae:
    Het gebeurt ook niet in de praktijk?
    De heer Koers:
    Ik weet niet wat een ander doet, maar ik doe het niet.
    Noot

    Wel komt het in ieder geval voor dat bepaalde informatie op een
    door de politie (al dan niet in overleg met het openbaar
    ministerie) gekozen moment aan de pers wordt gegeven. Dit wordt
    gedaan teneinde na te gaan of getapte personen over de telefoon
    over die perspublicaties spreken waardoor wellicht duidelijk wordt
    of van enige betrokkenheid sprake is. Het gaat dan om met het oog
    op de opsporing gefaseerde en gestructureerde
    informatievoorziening. Van een zelfstandige opsporingsmethode kan
    dan eigenlijk niet worden gesproken.

    7.3.3 Beoordeling

    Privacy-regelgeving wordt veelal opgevat als een belemmering
    voor de opsporing. De commissie heeft niet kunnen constateren dat
    privacy-regelgeving daadwerkelijk een belemmering vormt in het
    functioneren van politie en justitie. De commissie constateert dat
    politie en justitie alle gegevens opslaan die verkregen worden. Van
    enige selectie van de opgeslagen gegevens is nauwelijks sprake. De
    commissie constateert tevens een uitgebreide uitwisseling van
    gegevens tussen de CID-en onderling en de CID en de tactische
    recherche. De commissie ziet onvoldoende argumenten voor de
    opvatting dat de opsporing wordt gefrustreerd doordat
    privacy-regelgeving daaraan in de weg staat. Politie en justitie
    hebben inmiddels leren werken met deze regelgeving. De commissie is
    van oordeel dat de geldende regelgeving voor de verschillende
    politieregisters kan en moet worden gevolgd. Daarbij moet nader
    worden bezien of de uitwisseling van informatie kan worden
    bespoedigd. De commissie is een tegenstander van de
    U-bochtconstructie. De commissie is van oordeel dat de controle op
    de vaststelling van de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van
    CID-informatie moet verbeteren. De officier van justitie moet naar
    het oordeel van de commissie inzage kunnen hebben in de
    CID-registers. De officier van justitie dient ook daadwerkelijk
    controle uit te oefenen op de inhoud van deze registers. De
    beoordeling van de inhoud van deze registers is een onderdeel van
    de taak van de officier van justitie. Daarnaast is de commissie van
    oordeel dat in de verschillende politieregisters, maar vooral in de
    CID-registers moet worden vastgelegd op welke wijze de informatie
    is verzameld of verkregen. Naast een registratie van de inhoud van
    de informatie dient naar het oordeel van de commissie ook een
    registratie van de gebruikte methoden plaats te vinden. Te allen
    tijde moet het mogelijk zijn achteraf vast te stellen zowel wat de
    inhoud van de informatie is als hoe de informatie is verkregen. In
    hoofdstuk 9 wordt aangegeven hoe de commissie meent dat omgegaan
    moet worden met de begrippen CID-subject en grijze-veld-subject. De
    commissie is van oordeel dat de omschrijving van deze begrippen in
    de CID-regeling 1995 niet adequaat is en tot effect heeft dat
    overbodige informatie wordt opgeslagen over teveel personen.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken