• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Eindrapport – 8.2 Criminele inlichtingendiensten

    8.2 Criminele inlichtingendiensten

    8.2.1 Inleiding

    Informatie vanuit de criminele wereld is altijd belangrijk
    geweest voor het werk van politie en justitie. Vanaf de jaren
    zeventig wordt op een systematische manier criminele informatie
    verzameld. Het leggen en onderhouden van contacten met informanten
    en het op andere wijze verzamelen van criminele informatie, door
    bijvoorbeeld observatie, wordt in de loop der tijd meer en meer
    werk voor specialisten. Sinds het begin van de jaren zeventig is
    sprake van aparte criminele inlichtingendiensten (CID-en).

    De commissie heeft onderzoek gedaan naar de CID-en in Nederland.
    Bij alle regionale politiekorpsen, de CRI en de kernteams zijn
    interviews gehouden en documenten verzameld. In zes korpsen is meer
    intensief onderzoek gedaan naar de organisatie en het functioneren
    van de CID-en. De CID van de Koninklijke marechaussee is eveneens
    onderwerp van onderzoek geweest. Een aantal bijzondere
    opsporingsdiensten beschikt over een soort CID. De commissie stelt
    dit eveneens aan de orde. De bevindingen op basis van zowel dit
    onderzoek als de verhoren worden hieronder weergegeven.

    8.2.2 Organisatie

    Verschijningsvormen en juridische basis

    Alle 25 regionale politiekorpsen beschikken over een CID. Deze
    vinden hun juridische basis in artikel 4 Besluit beheer regionale
    politie (BBRP) en de daarop gebaseerde CID-regeling 1995. Het
    onderzoek door CID-en heeft echter geen expliciete wettelijke
    basis. De gegevens van de CID-en dienen te worden verwerkt,
    opgeslagen en uitgewisseld conform de Wet politieregisters en het
    daarop gebaseerde CID-privacy reglement. Noot Op
    landelijk niveau bestaat een Nationale criminele inlichtingendienst
    (NCID) bij de divisie Centrale recherche informatie (CRI). Alle
    CID-en dienen zogenaamde CID-subjecten, grijze-veld-subjecten,
    informantencoderingen en overige relevante informatie
    Noot aan te melden bij de NCID. Noot
    Kernteams hebben formeel geen toegang tot CID-informatieregisters,
    zij missen de zogenaamde CID-status (waarmee de
    verstrekkingsgerechtigheid op grond van artikel 10 en 11 CID
    regeling 1995 wordt bedoeld). Per kernteam zijn afspraken gemaakt
    over de verhouding tussen de regionale CID en de medewerkers van
    het kernteam die CID-informatie verwerken en verzamelen. Daarmee
    kunnen de kernteams feitelijk alle CID-activiteiten uitvoeren.

    Verschillende bijzondere opsporingsdiensten ontplooien sinds een
    aantal jaren activiteiten die binnen de politie door een CID worden
    verricht, ook al is daar nog geen wettelijke basis voor. Met name
    de Algemene inspectie dienst (AID) en de Economische controle
    dienst (ECD) hebben in samenspraak met de CRI een CID opgezet.

    De Koninklijke marechaussee en de Divisie mobiliteit van het
    Korps landelijke politiediensten beschikken op
    basis van artikel 1 van de CID-regeling 1995 over een CID. Het
    verlenen van de CID-status aan de Rijksrecherche is nog
    voorwerpwerp van onderhandelingen tussen de ministeries van
    Binnenlandse Zaken en Justitie.

    Taak

    De taak van de criminele inlichtingendiensten is, conform
    artikel 2 CID-regeling 1995, het bevorderen van: ade opsporing van
    misdrijven, die gezien hun ernst of frequentie dan wel het
    georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd, een ernstige
    inbreuk op de rechtsorde maken;bde opsporing van natuurlijke en
    rechtspersonen die zich aan deze misdrijven schuldig maken of
    hebben gemaakt;chet voorkomen van dergelijke misdrijven;dhet
    inwinnen van gegevens omtrent de financile situatie van de
    natuurlijke en rechtspersonen, genoemd onder b.

    De taak van de CID-en laat zich het best omschrijven als het
    systematisch en gericht inwinnen van gegevens over ernstige
    criminaliteit en de (potentile) daders daarvan.

    De voorzitter :
    Hoe vergaart u die informatie?
    De heer Van Teijlingen:
    Door met allerlei mensen te praten en te trachten van hen
    informatie te verkrijgen.
    De voorzitter:
    Alleen praten? Of doet u nog mr dan praten?
    De heer Van Teijlingen:
    Wij praten alleen met bronnen.
    De voorzitter:
    Behalve praten doet u niets anders?
    De heer Van Teijlingen:
    Nee. Noot Het inlichtingenwerk is de taak van
    de CID; de bewijsvoering is de taak van de tactische recherche. Het
    geheime inlichtingenwerk is niet bedoeld om ter zitting aan de orde
    te komen, maar moet gegevens opleveren om de opsporing te sturen.
    Noot Deze sturing krijgt vorm in de beslissing welk
    onderzoek wordt aangevat en welke richting een lopend onderzoek op
    moet. Deze gegevens kunnen door de inzet van verschillende
    opsporingsmethoden worden vergaard, zoals het werken met
    informanten, observeren, analyseren van informatie uit oude
    onderzoeken, en het vergaren van financile informatie.
    Noot
    De voorzitter:
    U bent dan toch aan het opsporen? U bent toch niet
    informatie aan het verzamelen om een mooi boek te schrijven? Het
    gaat er toch om, daarmee verdachten goed in kaart te brengen en het
    tot een veroordeling te laten komen?
    De heer Van Teijlingen:
    Jawel, maar ik maak onderscheid tussen het vergaren van
    informatie en het aandragen van informatie aan de mensen die daar
    vervolgens tactisch mee aan het werk moeten. Die opsporingstaak
    vervullen wij, als
    CID, dus niet.
    De voorzitter:
    Als de criminele inlichtingendienst geen opsporing
    verricht, wat doet ze dan wel?
    De heer Van Teijlingen:
    Het vergaren van zoveel mogelijk informatie, ten behoeve van
    anderen.
    De voorzitter:
    En is ze dan niet aan dezelfde regels gebonden, als
    opsporingsambtenaar?
    De heer Van Teijlingen:
    De RCID gaat niet daadwerkelijk zelf wat met die
    informatie doen. Daar gaan anderen mee aan de slag. Of die
    informatie voldoende is om daar een opsporingsonderzoek mee te
    starten, is iedere keer weer verschillend. Daar beslist een
    tactisch teamleider over, in overleg met zijn officier van
    justitie.
    De voorzitter:
    Maar u bent toch al aan het opsporen?
    De heer Koekkoek:
    In ruime zin genomen.
    De voorzitter:
    Zonder u is er vaak helemaal geen opsporing.
    De heer Van Teijlingen:
    Naast het CID-matig vergaren van informatie wordt er
    natuurlijk ook op andere manieren informatie vergaard.
    De voorzitter:
    Goed, maar u bent een belangrijk element waar het gaat om de
    zware criminaliteit. Zonder dat u bepaalde informatie aandraagt,
    kan er niet verder worden opgespoord. U bent dan toch deel van de
    opsporing?
    De heer Van Teijlingen:
    In het grote geheel maak ik daar deel van uit, maar ik maak
    voor mijzelf een verschil tussen zelf opsporen en niet zelf
    opsporen.
    Noot

    CID-rechercheurs zien het als hun eerste verantwoordelijkheid hun
    bronnen van informatie te beschermen. Beschermen zij die niet, dan
    is de kans groot dat de bronnen snel opdrogen. Het antwoord op de
    vraag hoe maken we de CID-informatie operationeel of anders gezegd
    hoe vertellen we het de tactische recherche zonder dat de informant
    risico loopt, beheerst hun handelen. Deze situatie heeft tot gevolg
    dat de CID niet altijd aan de behoefte aan informatie van de
    tactische recherche kan voldoen. Sommige informatie kan om
    veiligheidsredenen niet worden vrijgegeven. In de praktijk geven
    CID-rechercheurs informeel hints welke kant
    een tactisch onderzoek op moet. Noot De CID werkt niet
    alleen in de proactieve fase, maar tevens in de tactische fase van
    onderzoeker. Veelal wordt slechts een deel van het CID-onderzoek
    overgedragen aan de tactische recherche en gaat de rest van het
    CID-onderzoek verder. Ook naast een gerechtelijk vooronderzoek
    vindt nog onderzoek door de CID plaats, de zogenaamde parallelle
    opsporing. Noot Politie en justitie hanteren veelvuldig
    de termen CID-status en CID-matig. Niet altijd is duidelijk wat
    onder deze termen moet worden verstaan. In de CID-regeling wordt
    geen melding gemaakt van deze termen. Mosterd licht in het openbaar
    verhoor zijn visie op de term CID-matig toe:

    De voorzitter:
    Wij hebben al veel over de criminele-inlichtingendienst
    gesproken, maar u bent de eerste chef, puur, van een
    criminele-inlichtingendienst die wij verhoren. Wij hebben al vele
    malen gesproken over alle bijvoeglijke naamwoorden die er bestaan
    met het woord
    CID erin. Laat ik er met n beginnen: wat is
    CID-matig?
    De heer Mosterd:
    CID-matig is voor mij het inwinnen van inlichtingen, middels
    personen en middels methodieken, in een fase vrdat er een
    opsporingsonderzoek is of in de fase parallel aan een
    opsporingsonderzoek.
    De voorzitter:
    En wat is er dan bijzonder aan?
    De heer Mosterd:
    Het bijzondere aan de opsporingsmethodieken is mijns inziens
    dat zij nog niet bij wet geregeld zijn en dat het methodieken zijn
    ten aanzien waarvan wij over het algemeen de wijze waarop wij die
    toepassen, zo min mogelijk aan de grote klok hangen.
    De voorzitter:
    Is dat een ander woord voor: geheim houden?
    De heer Mosterd:
    Ja.
    De voorzitter:
    Dus het woord CID-matig betekent niet zozeer: de
    informatieve voorfase of de proactieve fase, zoals die ook wel
    genoemd is. Het wezenlijke kenmerk is in feite dat je, naast
    bijvoorbeeld een tactisch onderzoek, een CID-traject hebt waar de
    dingen geheimer gebeuren?
    De heer Mosterd:
    Ja, zo interpreteer ik het in ieder geval wel en zo hebben
    wij het ook in onze regio georganiseerd. Ik heb ook gehoord van
    andere korpsen waar tactische teams bijzondere
    opsporingsmethodieken hanteren, maar in Hollands Midden is het zo
    georganiseerd dat al die bijzondere opsporingsmethodieken zoals wij
    ze nu noemen, in feite door de
    CID worden uitgevoerd, c.q.
    met behulp van anderen worden uitgevoerd.
    Noot

    In de meeste gevallen wordt in verband met de CID-status het in
    artikel 10 en 11 CID regeling 1995 bepaalde bedoeld, te weten de
    toegang tot CID-registers en de aanspraak op verstrekking.
    Noot De politieministers kunnen op grond van artikel 24
    CID-reglement andere organisatorische eenheden aanmerken als CID.
    Daarmee krijgen deze eenheden de reeds genoemde CID-status.
    Voorzover bekend hebben de ministers van deze bevoegdheid nog geen
    gebruik gemaakt.

    Organisatievormen en opleiding

    Er bestaat geen standaard CID-organisatie. Grote verschillen
    bestaan tussen de CID-en van de regiokorpsen. Soms bestaat in een
    politiekorps alleen een CID op regionaal niveau, soms ook op
    districtsniveau. In enkele regio’s is de CID volledig
    gedecentraliseerd. Soms is het observatieteam (OT) of de sectie
    technische ondersteuning (STO) onderdeel van de CID.

    Binnen elke CID zijn in ieder geval runners, misdaadanalisten en
    administratief personeel werkzaam. Een runner is de contactpersoon
    van een informant bij de CID. De omvang van een CID varieert van 5
    tot ruim 80 personen, al naar gelang onderdelen als het OT en het
    STO organisatorisch onder de CID vallen. De CID-chef
    vertegenwoordigt de CID naar buiten. Hij verstrekt de criminele
    inlichtingen, zowel binnen als buiten het korps, en voert overleg
    met de chef van de tactische recherche over de te gebruiken
    informatie. CID-rechercheurs zijn politie-ambtenaren in de rang van
    hoofdagent of brigadier. Deze politieambtenaren dienen een zekere
    recherche-ervaring te hebben. De opleiding van CID-rechercheurs
    bestaat uit een sedert 1986 gegeven module Criminele
    inlichtingendiensten op de Rechercheschool. Deelname aan de cursus
    is niet verplicht gesteld voor CID-rechercheurs.

    Nationale cordinatie

    De Begeleidingscommissie CID heeft gedurende een aantal jaren
    getracht cordinatie te bewerkstelligen in de activiteiten en de
    organisatie van de CID. Noot Zij heeft in haar bestaan
    (1986-1993) vele adviezen gegeven over het functioneren van de CID.
    Inmiddels is de Raad van Advies voor de CID ingesteld. Deze raad
    dient de ministers van adviezen te voorzien.
    Bovendien organiseert de Raad van Hoofdcommissarissen ter nationale
    cordinatie twee keer per jaar themadagen, waarop inhoudelijke en
    organisatorische thema’s worden behandeld. In hoeverre deze
    overlegorganen daadwerkelijk aan enige cordinatie hebben
    bijgedragen is onduidelijk. Zij beschikken over geen enkele
    bevoegdheid. Wel bieden zij een forum om standpunten en informatie
    over het functioneren en de organisatie van de CID uit te
    wisselen.

    8.2.3 Zaken

    Uitgangspunt is dat de CID-chef, de tactische chef en de
    officier van justitie zware criminaliteit besluiten welke zaken
    worden aangepakt. In een aantal zaken heeft de CID door de beperkte
    orintatie van de runners en de eenzijdigheid van het
    informantenbestand weinig te bieden. De CID heeft primair aandacht
    voor het klassieke criminele milieu, waarbij de drughandel nog
    steeds het belangrijkste aandachtsgebied is. Voor het aanpakken van
    andere zaken bestaat onvoldoende kennis bij de huidige CID-en. De
    informanten van de CID hebben voornamelijk informatie over
    drugcriminaliteit en de vermogens- en geweldscriminaliteit
    (overvallen, inbraken, wapens en dergelijke). De CID-en beschikken
    nauwelijks over informanten in andere sectoren van de
    georganiseerde criminaliteit. Dit kan ook te wijten zijn aan het
    feit dat bevindingen op andere dan traditionele gebieden moeilijk
    kunnen worden afgezet binnen het regiokorps en de inspanningen
    derhalve geen vervolg krijgen. De CID-en zijn zich er wel van
    bewust dat ook aan andere typen criminaliteit aandacht moet worden
    besteed. Slechts enkele CID-en zijn daartoe daadwerkelijk in
    staat.

    De voorzitter:
    Dus de verhalen van: we gaan het nu heel anders doen met de
    CID, dat is in de praktijk nog niet zo. De basis van uw werk is nog
    steeds wat u uit het criminele milieu hoort?
    De heer Mosterd:
    Wij proberen daar nu wat meer koers aan te geven. Een bekend
    probleem bij de
    CID was – het is het ten dele nog steeds,
    maar het was het zeer zeker – dat het terechte verwijt werd
    gemaakt: de

    informant runt, managed de CID en bepaalt waar de politie
    achteraan loopt. Door betere afspraken, betere procedures, zie je
    nu dat wij proberen de beleidsdoelstellingen van het korps te
    volgen. Het is in dit verband grappig dat ik, voordat ik hier
    naartoe kwam, nog een managementrapportage zat door te nemen,
    waarin wij ook dit jaar proberen de bedrijfsvoering wat beter te
    verwoorden. Daarin zie je dan bijvoorbeeld dat wij op het item
    woninginbraken zoveel informantengesprekken hebben gehad en op het
    item roofovervallen zoveel informantengesprekken. Op die manier
    proberen wij eigenlijk zelf veel meer de regie te bepalen.

    Noot Desondanks fungeert de CID als een belangrijke bron
    voor de aanvang van recherche-onderzoeken.

    De voorzitter:
    Hoeveel van de grote zaken worden in Amsterdam gestart op
    basis van CID-informatie?
    De heer Van Looijen:
    Vrijwel alle. Noot

    Runnen van informanten Noot

    Het CID-werk bestaat voor een groot deel uit het onderhouden van
    contacten met informanten. Dit gebeurt door twee runners per
    informant. De CID-chef heeft het laatste woord over de met de
    informant te maken afspraken en heeft de eindverantwoordelijkheid
    voor het runnen van de informanten.

    De voorzitter:
    Hoeveel informanten heeft u ongeveer ingeschreven
    staan?
    De heer Van Teijlingen:
    Ik denk om en nabij de 400.
    De voorzitter:
    Hoeveel daarvan runt u actief?
    De heer Van Teijlingen:
    In principe worden zij allen gerund, met dien verstande dat
    er mensen zijn die je vier keer in de week spreekt en dat er mensen
    zijn waar je maar n keer in de maand mee spreekt.

    Noot

    Tot voor kort runden CID-chefs ook wel zelf informanten, maar de
    overtuiging is dat de chef zich daar niet mee bezig moet houden. De
    runners geven aanwijzingen aan de informant hoe zich te gedragen en
    omtrent de aard van de gewenste inlichtingen. De runners zeggen
    tegen hun informanten dat zij geen strafbare feiten mogen plegen.
    Gebeurt dat wel, dan is dat geheel voor eigen verantwoordelijkheid
    en lopen de informanten het risico dat zij strafrechtelijk worden
    vervolgd. De CID-en zijn zich ervan bewust dat informanten wel
    degelijk strafbare feiten plegen. Incidenteel wordt een informant
    geobserveerd door een OT teneinde zijn betrouwbaarheid te kunnen
    toetsen.

    Vastlegging en verstrekking gegevens
    Noot

    Binnen een CID worden verschillende administraties gevoerd: de
    computer van de individuele rechercheur, informantendossiers,
    journaals, CID-informatierapporten (zogenaamde 4×4-tjes), het
    grijze-veld-register en het CID-register. De inhoud van deze
    archieven varieert per CID. Noot Over de manier waarop
    aan de informatie is gekomen, dus over de inzet van
    opsporingsmethoden, is nauwelijks iets vastgelegd in deze
    administraties. Niet alle personen die informatie geven aan de CID
    staan geregistreerd als informanten; zogenaamde ndagsvliegen en
    bovenwereldvertegenwoordigers worden vaak niet als informanten
    ingeschreven. Contacten van CID-runners worden slechts ten dele
    vastgelegd. De in de praktijk gehanteerde criteria voor de
    inschrijving van informanten zijn onduidelijk. Politieambtenaren
    bleken soms ingeschreven te zijn als informanten. Het is evenmin
    duidelijk op basis van welke criteria iemand grijze veld-subject
    danwel CID-subject wordt.

    De voorzitter:
    Wanneer wordt men CID-subject? Wie beslist of
    bijvoorbeeld ik
    CID-subject word en in de bak
    terechtkom?
    De heer Van Teijlingen:
    Als er informatie binnenkomt of er is al informatie in het
    bestand, dan wordt met ons besproken of iemand al of niet tot

    CID-subject dan wel tot grijze-veldsubject bestempeld mag
    worden.
    De voorzitter:
    Wanneer word je grijze-veldsubject?
    De heer Van Teijlingen:
    Dat word je als er aanleiding zou kunnen zijn om te gaan
    veronderstellen dat betrokkene in aanmerking zou kunnen komen voor
    het zijn van
    CID-subject. Dus dat is op zichzelf maar heel
    flinterdun.
    De voorzitter:
    Is het zo dat je grijze-veldsubject wordt als er n keer
    informatie binnenkomt, zelfs als het dun is, en dat je

    CID-subject wordt nadat er twee keer informatie is
    binnengekomen?
    De heer Van Teijlingen:
    Dat zou kunnen. Om aan te geven dat wij er voorzichtig mee
    omgaan, zal ik wat aantallen geven. In het CID-register dat wij nu
    hanteren gaat het binnen onze regio om 250 grijze-veldsubjecten op
    een totaal van bijna 10.000
    CID-subjecten.
    De voorzitter:
    Bespreekt u met de officier van justitie of iemand nieuw aan
    het bestand wordt toegevoegd?
    De heer Van Teijlingen:
    Nee, die beslissing wordt niet met de CID-officier
    besproken. Noot De CID-regeling 1995 geeft een
    erg ruime omschrijving van de begrippen CID- en
    grijze-veld-subject. Soms is het spuiten van graffiti voldoende;
    soms dient het subject zich ten minste schuldig te maken aan zware
    criminaliteit. In de praktijk worden de registers voor alle typen
    strafbare feiten en de daders daarvan gebruikt.
    De voorzitter:
    U bent praktisch, de laatste vijf, zes jaar, steeds bezig
    geweest met het CID-werk. Maakte u nu de keuze wie er wel of niet
    in kwam, deed de runner dat of deed Dros, als uw chef, dat? Hoe
    gaat dat in de praktijk?
    De heer Van Steeg:
    Dan moet ik iets vertellen van de organisatie in Utrecht.
    Wij zitten in een nieuwe organisatie en werken als
    CID in
    vier verschillende clusters: eentje Oost, eentje West en eentje
    stad – dat zijn de clusters waar de informatie ingewonnen wordt –
    en wij hebben een centraal cluster in Zeist: voorlopig nog in
    Zeist; dat gaat binnenkort naar Soest. Dat is het hart van onze

    CID; daar wordt alle informatie opgeslagen en vastgelegd. Aan de
    drie verschillende clusters hebben wij een CID-verwerker; onder
    mijn verantwoordelijkheid werkt dus n CID-verwerker. Die voert het
    in; die is daartoe opgeleid, kan ook goede inschattingen maken en
    in twijfelgevallen overlegt hij het met mij. Daarnaast hebben wij
    centraal, in Zeist, de verwerker zitten, waar een hele hoop
    informatie binnenkomt van buiten de CID-inwinning: het wordt
    bijvoorbeeld van buiten, van andere CID’en, bij ons ingeslagen.
    Daar zitten ook dezelfde mensen; die werken er ook weer onder
    verantwoordelijkheid van een teamleider
    CID.
    Misdaadanalyse is dat, een gecombineerde afdeling; het wordt er
    onder zijn verantwoordelijkheid ingevoerd.
    De voorzitter:
    Ziet u nu alle namen die er bij Utrecht-West
    ingaan?
    De heer Van Steeg:
    Ja, alle namen zie ik. Noot De gegevens van
    de CID worden geclassificeerd naar bron, betrouwbaarheid en
    bruikbaarheid. Dit gebeurt door de runners zelf. Controle van de
    gegevens vindt plaats door de afdeling verwerking en analyse. Een
    eenmaal gegeven waardering verandert zelden. De criteria voor
    classificering zijn subjectief, waardoor vergelijkbare gegevens in
    verschillende regiokorpsen verschillend worden geclassificeerd. De
    waarde die toegekend kan worden aan CID-informatie is niet altijd
    duidelijk:
    De heer Van Duyne:
    CID-gegevens zijn richtingaanwijzers, zoals
    ANWB-richtingaanwijzers. Zij geven aan: daar is iets aan de hand.
    Zij zijn voor de politie onmisbaar, van grote waarde. Daarop is
    echter geen wetenschappelijk onderzoek te gronden. Al te vaak het
    ik CID-gegevens gezien die twee daders voor n dode aanwezen, om
    maar eens wat te noemen. Of een CID-verhaal over een bepaalde
    organisatie die achteraf geen organisatie bleek te zijn, maar een
    soort van conglomeraat met aan het hoofd een man van eer die
    waardig als

    een soort van godfather rondliep. Als je achteraf kijkt wat
    ervan overeind blijft, constateer je dat het heel gemengd is.
    (…)
    Noot
    Informatie wordt door de CID zowel mondeling als schriftelijk
    aangeboden aan de tactische recherche. Als de tactische recherche
    CID-informatie wil gaan gebruiken, en dat dus de basis voor verder
    onderzoek vormt, met name voor de inzet van dwangmiddelen, wordt
    door de CID een schriftelijke rapportage verstrekt. Deze
    schriftelijke informatie wordt zelden toegevoegd aan het
    strafdossier voor de zitting.

    De voorzitter:
    Wat is er dan in de jaren daarvoor misgegaan?
    De heer Van Looijen:
    Nu, als er CID-informatie was, werd dat bijvoorbeeld
    verstrekt aan een operationele dienst, een tactisch team, en die
    verwoordde dan in het proces-verbaal zelf welke CID-informatie
    binnen was gekomen bij de chef
    CID.
    De voorzitter:
    De tactische recherche maakte dus het proces-verbaal
    voor de
    CID?
    De heer Van Looijen:
    Ja.
    De voorzitter:
    In welke gevallen heeft dat gespeeld?
    De heer Van Looijen:
    In elk geval waarin CID-informatie operationeel werd
    gebruikt.
    De voorzitter:
    Altijd?
    De heer Van Looijen:
    Ja.
    De voorzitter:
    Dus het proces-verbaal waarboven stond Uit CID-informatie is
    ons gebleken, was niet opgemaakt door de
    CID?
    De heer Van Looijen:
    Dat klopt.
    De voorzitter:
    Zo ging het altijd in Amsterdam?
    De heer Van Looijen:
    Ja.
    De voorzitter:
    Tot wanneer gebeurde het zo?
    De heer Van Looijen:
    Tot januari 1993.
    De voorzitter:
    Betekent het dat er eigenlijk processen-verbaal zijn gemaakt
    die niet kloppen?
    De heer Van Looijen:
    Nu, de tactische recherche verwoordde wat er bij de
    chef
    CID binnengekomen zou zijn. Het kwam wel voor dat dit
    later werd bekeken, tijdens de rechtszitting of zo, en dat dan
    bleek dat die informatie niet bij de
    CID was.
    De voorzitter:
    Betekent dit ook dat de tactische recherche in Amsterdam in
    feite de eigen
    informanten runde en dat dan onder de CID
    bracht?
    De heer Van Looijen:
    Ja, dat is gebeurd, maar het kwam ook wel eens voor dat ze
    het niet onder de
    CID brachten, maar op het CID-formulier
    vermeldden.
    Noot

    CID-gegevens worden pas in een proces-verbaal weergegeven op het
    moment dat dit voor het begin en het vervolg van het tactisch
    onderzoek nodig is. CID-gegevens worden in het algemeen gehanteerd
    als informatie om het opsporingsonderzoek te (kunnen) sturen, soms
    als ondersteunend bewijs, maar slechts zelden als direct
    bewijsmiddel.

    8.2.4 Samenwerking

    Tactische recherche – CID

    Opsporingsmethoden die tijdens het tactisch onderzoek zijn
    ingezet, moeten in processen-verbaal en op de zitting kunnen worden
    verantwoord. De rechter stemt er veelal mee in dat
    opsporingsmethoden die ingezet zijn in het CID-traject onbekend
    blijven. De bron van de informatie behoeft van de rechter vrijwel
    nooit openbaar gemaakt te worden. Al is de tendens te onderkennen
    dat rechters in toenemende mate willen weten met behulp van welke
    methode de informatie verkregen is.

    De relatie tussen de tactische recherche en de CID is complex en
    in veel gevallen moeizaam. De CID weet vaak meer dan de tactische
    recherche. Vanwege de bescherming van de bron is het volgens de CID
    in voorkomende gevallen niet mogelijk de informatie te verstrekken
    aan de tactische recherche, die zich daardoor geschaad kan voelen.
    Ook kan het voorkomen dat de CID niet de informatie heeft die de
    tactische recherche nodig heeft. De CID richt zich soms op andere
    informatie dan waaraan bij de tactische recherche behoefte bestaat.
    Ten slotte speelt de geheimzinnigheid van de CID ten opzichte van
    de openheid van de tactische recherche een rol in de soms moeizame
    onderlinge verhoudingen.

    Samenwerking met andere CID-en

    Tot voor kort bestond bij veel CID-en een grote terughoudendheid
    met betrekking tot onderlinge samenwerking. Deze terughoudendheid
    werd onder meer veroorzaakt doordat de CID-en zich voornamelijk
    beperken tot lokale en regionale criminaliteit en derhalve de
    behoefte tot samenwerking niet gevoelden. Soms leidde de beperkte
    samenwerking tot het dubbel runnen van informanten en het niet
    beschikken over relevante informatie. Deels ook werd de
    terughoudendheid veroorzaakt doordat de CID-en de informatie voor
    zichzelf wensten te houden. Het gevaar van het uitlekken van
    informatie werd te groot geacht.

    De heer Rabbae:
    In een eerder gesprek vertelde u dat u een prettige
    samenwerkingssfeer hebt in het ressort, dat u niet alleen
    landelijk, maar ook ressortelijk contact met elkaar hebt en dat u
    geen kiekeboe meer met elkaar speelt.
    De heer Mosterd:
    Dat is op zich al enorm verbeterd, maar ik merk, ook door
    dit hele gebeuren, dat wij toch nog terughoudend zijn tegenover
    elkaar als het er werkelijk om gaat, het achterste van je tong te
    laten zien.
    De voorzitter:
    Is dat terughoudendheid om de macht te houden, of omdat het
    zo gevaarlijk is als de informatie op straat ligt?
    De heer Mosterd:
    Beide redenen kunnen eraan ten grondslag liggen. Ik moet ook
    zeggen dat ik tot mijn spijt vaak genoeg problemen ontmoet wanneer
    ik, waar dat nodig is, meer mensen in vertrouwen neem. Dan is er
    niet zozeer sprake van
    corruptie, maar is het meer dat ik
    iets aan de teamleider van de
    tactische recherche vertel wat
    hij nodig heeft om zijn strategie te kunnen bepalen, en dat hij het
    weer vertelt aan een goede collega die naast hem staat. Dan zie je
    de informatie langzamerhand als een inktvlek het korps ingaan en
    weten ook mensen ervan die het volstrekt niet hoeven te weten. Op
    een gegeven moment is het dan zover dat het op een
    verjaardagspartijtje verteld wordt. Dan komt het bij de verkeerde
    mensen terecht. Daar maak ik mij wel zorgen over, dus over de
    professionele houding van de politie. Als ik een stuk informatie
    heb weggedaan, is het vaak een kwestie van tijd voordat het ergens
    anders opduikt.
    Noot

    Deze terughoudendheid in de verstrekking van criminele informatie
    wordt ook geduid met het need-to-know- principe, in tegenstelling
    tot het nice-to-know-principe.
    Na de reorganisatie van de politie is de informatie-uitwisseling
    beter op gang gekomen.

    Nationale CID

    De verschillende CID-en in Nederland dienen hun informatie
    betreffende CID-subjecten, grijze-veld-subjecten en gecodeerde
    informanten aan te melden bij de NCID. Deze nationale CID is
    gevestigd bij de CRI. Noot Tot voor kort deed slechts de
    helft van de regionale CID-en dat ook daadwerkelijk.

    De heer Barendregt:
    De CRI krijgt nooit alle informatie want het is in de
    eerste plaats bijna ondoenlijk om alle informatie te krijgen die
    een regio op regionaal niveau opslaat. Ook automatiseringstechnisch
    is dat al onmogelijk. In de tweede plaats hebben wij al afspraken
    gemaakt over de relevante informatie. Sterker nog: uit de
    CID-regeling blijkt, dat die informatie die van bovenregionaal
    belang is, gemeld moet worden. Dat gebeurt nog steeds niet
    voldoende, moet ik zeggen.
    Noot

    Een gebrek aan vertrouwen en angst voor het uitventen van gegevens
    was daarvan de oorzaak. Inmiddels melden alle CID-en hun
    CID-subjecten aan bij de NCID.

    De voorzitter:
    Hoeveel slechte leveranciers waren er nog meer?
    De heer Barendregt:
    In die tijd, maar dan praat ik echt over de opbouw van
    de
    CID, waren dat met name de grote korpsen. Amsterdam had
    daar problemen mee.
    De voorzitter:
    Welke jaren spreken we nu?
    De heer Barendregt:
    Ik ben er in 1991 begonnen en Amsterdam was voor de
    landelijke
    CID op dat moment toch een min of meer blinde
    vlek.
    De voorzitter:
    Amsterdam, Kennemerland. Dan gaan we verder?
    De heer Barendregt:
    Dat zijn wel ongeveer degenen die eruit sprongen. De rest…
    varirend. Nu zit ik in de situatie dat we alle
    CID-subjecten
    krijgen. Ik wil dus niet verwijten naar die regio’s toe, dat men
    niet heeft aangeleverd omdat men niet wilde maar voor welke regio’s
    het ook onmogelijk was om aan te leveren. Men had een organisatie
    die dat niet aankon. Men had nog niet de computersystemen. Dus het
    voldoen aan de regeling om de
    CID te informeren, sterker nog
    om de verplichting om dat te doen, staat pas nu in de regeling van
    1995.
    De voorzitter:
    Nu staat in de regeling CID dat de regionale CID’s
    gegevens omtrent de
    CID-subjecten moeten aanleveren.
    Althans, van die waarvan het van nationale betekenis is.
    De heer Barendregt:
    Ja.
    De voorzitter:
    Doen alle CID’s dat?
    De heer Barendregt:
    Alle CID’s leveren nu hun informatie aan. Er zijn dus geen
    regio’s meer die niet aanleveren. Op het gebied van de
    informantencoderingssystemen mis ik nog vijf of zes
    regio’s.
    De voorzitter:
    Wie mist u nog?
    De heer Barendregt:
    Dan moet ik even kijken… Ik mis op dit moment nog de
    Gelderland-Midden
    CID; de Noord-Holland noord regionale
    CID; met de Midden- en West-Brabant CID is de afspraak
    gemaakt dat zij zouden aanleveren in week 37, als ik het goed heb;
    ik mis Brabant-Zuidoost, Limburg-Noord en Flevoland. Dat is dus op
    het gebied van de aanlevering van gecodeerde

    informanten. Noot

    De NCID onderhoudt de CID-Subjecten-Index (CIDSI) Noot
    waarin de CID-en kunnen nagaan welk regiokorps informatie heeft
    over een bepaald CID-subject. Eind 1995 stonden ongeveer 60.000
    CID-subjecten, 10.000 grijze-veld-subjecten, en 5.259 informanten
    ingeschreven.

    De NCID voert geen controle uit op het aangeleverde materiaal.
    Wel kan informele controle uitgaan van de zogenaamde Afdelingen
    recherche informatie (ARI’s). In 1992 heeft de CRI op vijf plaatsen
    in Nederland van deze steunpunten gevestigd, die onder meer zijn
    belast met de informatie-uitwisseling tussen de CRI en de regionale
    recherche-eenheden en de kernteams. Noot De commissie
    heeft geconstateerd dat drie ARI’s zelf informanten runnen, veelal
    onder de vlag van de regionale CID.

    Internationale samenwerking

    De verstrekking van CID-informatie aan het buitenland vergt
    inschakeling van de landelijk CRI/CID-officier van justitie.
    Noot De commissie heeft kunnen constateren dat in
    sommige gevallen ook zonder toestemming van de landelijk
    CRI/CID-officier van justitie zachte informatie aan het buitenland
    wordt verstrekt. Van elk ingewilligd verzoek tot het zelfstandig
    verstrekken van inlichtingen door de politie aan het buitenland
    dient een aantekening te worden gemaakt in een met het oog daarop
    aangelegd register. Noot Het is niet bekend of elk korps
    een register heeft en of hierin consequent aangetekend wordt.
    Informatie vanuit het buitenland wordt niet systematisch getoetst
    op de herkomst. Veel uit het buitenland afkomstige informatie
    krijgt een hoge betrouwbaarheidsevaluatie. Het is de politie niet
    altijd duidelijk met behulp van welke methode informatie is
    verzameld.

    8.2.5 Sturing en controle

    Openbaar ministerie

    De controle van de CID door de CID-officier van justitie
    varieert. Sommige CID-officieren van justitie controleren de
    beslissingen van de CID-chef marginaal. Andere CID-officieren van
    justitie zijn zeer direct betrokken bij allerlei CID-operaties.
    Slechts zelden heeft een CID-officier van justitie inzage in het
    informantenregister. De commissie constateert een ontwikkeling naar
    een actievere rol van de CID-officier van justitie.

    De voorzitter:
    In hoeverre kunt u als officier het beleid van de CID
    bepalen?
    De heer De Groot:
    Ik wil het wel.
    De voorzitter:
    Dat begrijp ik, maar kunt u het ook?
    De heer De Groot:
    Ik probeer het. Dat is weer een stap verder. En of ik het
    kan? Dan moet ik uiterst bescheiden zijn.
    De voorzitter:
    Dus u kunt het eigenlijk niet.
    De heer De Groot:
    Niet in de mate zoals ik zou willen.
    De voorzitter:
    Wat kunt u niet wat u wel zou willen?
    De heer De Groot:
    Ik vind dat een CID als onderdeel van de
    politieorganisatie ondersteunend is aan de recherchetaak. De
    recherchetaak is gericht op criminaliteitsbestrijding. De
    prioriteiten daarvan worden deels landelijk maar ook lokaal
    bepaald. Ik vind dat de inzet van de
    CID eigenlijk de
    prioriteiten dient te volgen, zoals die door het bevoegd gezag
    worden vastgesteld. Als ik het via de andere kant mag benaderen:
    een
    CID moet niet voor zichzelf werken, moet geen informatie
    verzamelen om maar informatie te hebben; een
    CID moet ook
    niet achter de
    informanten aanlopen; een CID moet
    gericht investeren in de projecten die door het bevoegd gezag zijn
    uitgekozen in het kader van de prioriteitenstelling.

    Noot
    De heer Vos:
    De heer Dros heeft gezegd dat u ook regelmatig in de
    CID-bestanden kijkt. (…) Hoe maakt u de afweging om eens een keer
    door te prikken?
    Mevrouw Gonzales:
    Net hoe het uitkomt, dat is een beetje afhankelijk van de
    ontwikkelingen. Een keer in de

    week hebben wij een vast overleg met de CID. Als het
    enigszins kan, kijk ik van tevoren alvast wat journalen door, zodat
    zij niet alleen maar feiten hoeven te vertellen die zij al hebben
    genoteerd. Dan kunnen wij er wat op doorgaan. Dat is dus minstens
    een keer per week.
    De heer Vos:
    Hoe vaak hebt u het afgelopen anderhalf jaar in het
    CID-bestand gekeken? Is dat een, twee of drie keer?
    Mevrouw Gonzales:
    Nee, talloze keren. Ik zou niet eens weten hoe
    vaak.
    De heer Vos:
    Talloze keren.
    De heer De Graaf:
    Het CID-bestand is iets anders dan een
    informantenbestand.
    Mevrouw Gonzales:
    Exact. Het is goed dat u het zegt.
    De heer De Graaf:
    Wij praten nu over het CID-subjectenbestand.
    Mevrouw Gonzales:
    Ik doel met name op journaals en dergelijke, maar datgene
    waarvoor de heer Van Traa is gekomen, dat ga ik natuurlijk niet
    talloze keren bekijken.
    De heer De Graaf:
    Hebt u weleens in het informantenbestand gekeken?
    Mevrouw Gonzales:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    Kent u de namen van de informanten?
    Mevrouw Gonzales:
    Ja, die ken ik.
    De voorzitter:
    Kent u de aliassen of de echte namen van de
    informanten?
    Mevrouw Gonzales:
    Ook de echte naam. (…) De namen zijn mij verteld door de
    chef
    CID, de heer Augusteijn. Ik heb nooit de moeite genomen
    om het per persoon na te zoeken. Ik kijk alleen op de bijnamen.

    Noot

    Desondanks constateert de commissie dat het OM de CID slechts
    zelden daadwerkelijk stuurt en controleert. Ook voor het OM blijft
    het functioneren van de CID ondoorzichtig. Hoewel daarin
    verandering lijkt te komen, is de sturing en controle door het OM
    in het verleden onvoldoende geweest. In voorgaande hoofdstukken
    heeft de commissie verschillende voorbeelden gegeven tot welke
    problemen gebrek aan sturing en controle leidt. Officieren van
    justitie geven nauwelijks kaders voor het CID-werk. Het regelmatige
    contact tussen CID-chef en CID-officier van justitie geeft
    aanleiding om bekendheid met elkaars standpunten over de inhoud van
    het CID werk, toestemmingsprocedures, verslagleggingen, enzovoort
    te veronderstellen. Echter, tijdens dit contact worden slechts
    mondjesmaat concrete aanwijzingen over te volgen onderzoekslijnen
    gegeven. Het is voornamelijk een kwestie van bijpraten.
    CID-officieren van justitie stellen zelf dat hun sturings- en
    controlemogelijkheden beperkt zijn. De CID-chef beschikt over alle
    relevante informatie; de CID-officier van justitie is derhalve
    afhankelijk van hetgeen hem/haar wordt verteld. De commissie
    constateert dat enkele CID-chefs de CID-officieren van justitie
    onvolledig en onjuist hebben ingelicht. De commissie constateert
    tevens dat CID-officieren van justitie onvoldoende hebben
    doorgevraagd. Overbelasting, waardoor onvoldoende tijd aan de CID
    kan worden besteed, speelt op een aantal parketten zeker een rol.
    Het gebrek aan sturing en controle is te wijten aan zowel de CID
    als het OM.

    Een complicerende factor wordt gevormd door het feit dat binnen
    het OM meer officieren van justitie met dezelfde zaak bezig zijn,
    te weten een CID-officier en een zaaksofficier en in geval van een
    kernteamonderzoek ook nog een kernteamofficier. De CID-officier van
    justitie heeft soms meer informatie dan de zaaksofficier van
    justitie. Indien de CID-officier onvoldoende is ingelicht, geldt
    dat al helemaal voor de zaaksofficier van justitie. De afspraken
    tussen de CID-chef en de CID-officier van justitie worden zelden in
    een door beiden geaccordeerd document vastgelegd. Steeds vaker
    leggen de afzonderlijke functionarissen de afspraken voor zichzelf
    vast. In n geval heeft de commissie vastgesteld dat de CID-chef Van
    der Putten telefoongesprekken met de CID-officier van justitie en
    anderen opnam, zodat zij achteraf als bewijs konden dienen bij
    verschillen van mening.

    Korpsleiding

    Veel korpschefs hebben weinig aandacht gehad voor de
    ontwikkeling van het CID-werk. De verantwoordelijkheid voor de
    recherche en de CID is gedelegeerd aan enig lid van de
    korpsleiding.

    De voorzitter:
    Heeft de korpsleiding zich ooit wel eens met deze praktische
    dingen beziggehouden?
    De heer Van Steeg:
    Niet in die zin dat de korpsleiding gekeken heeft: is dit nu
    een
    CID-subject, of een opvraag heeft gedaan van een
    CID-subject en daar inhoudelijk naar gekeken heeft. Maar de
    korpsleiding heeft zich bijvoorbeeld heel uitdrukkelijk bemoeid met
    het moment waarop het geautomatiseerd ging worden en met het moment
    waarop wij de nieuwe organisatie ingingen en op verschillende
    locaties de informatie in gingen kloppen. U kunt zich immers
    voorstellen dat dit gaat via telefoonlijnen die beveiligd moeten
    worden. De heer Wiarda heeft zich daar zeer persoonlijk en
    nadrukkelijk mee bemoeid.
    De voorzitter: Ik bedoel:
    met het praktische werk?
    De heer Van Steeg:
    Nee.
    De voorzitter:
    U heeft zich in een ander verband nog wel eens wat krasser
    uitgelaten over het verstand dat de korpsleiding heeft van het
    CID-werk.
    De heer Van Steeg:
    Ja.
    De voorzitter:
    Hoe kras was?
    De heer Van Steeg:
    Dat was zo kras dat ik zei, dat Jan Wiarda veel verstand
    heeft van het managen van ons korps en ik van het CID-werk, en dat
    wij het ieder op ons eigen vlak moeten doen. Ik denk dat dit heel
    goed werkt. Uiteraard heeft hij wel de taak van controleren en daar
    heeft hij weer een afdelingschef voor.
    De voorzitter:
    Als hij er helemaal geen verstand van heeft, hoe kan hij,
    Wiarda, uw hoofdcommissaris, het dan controleren?
    De heer Van Steeg:
    De grote lijnen moet hij natuurlijk weten, maar van het werk
    op de werkvloer hoeft hij, in mijn beleving, maar ten dele te
    weten. Boven mij zit nog een afdelingschef die mij weer kan
    controleren.
    Noot

    Inmiddels hebben verschillende korpschefs hun verantwoordelijkheid
    opgepakt.

    De voorzitter:
    Sinds wanneer bent u direct betrokken bij het onderwerp
    zwaar georganiseerde criminaliteit? Ik vraag dit omdat veel
    korpschefs deze achtergrond niet hebben.
    De heer Straver:
    Dat klopt en dat geldt ook voor mij. Ik was vooral bezig met
    veiligheid in mijn stad en mijn regio. Betrokkenheid bij de zware
    en georganiseerde criminaliteit was op afstand en is pas na de
    IRT-affaire heel intensief geworden […]
    Noot

    Het is daarbij de vraag of de korpschef inzage krijgt in alle
    vertrouwelijke informatie. In hoofdstuk 3 zijn enkele voorbeelden
    gegeven waarbij korpschefs ondanks herhaald verzoek geen informatie
    kregen over het gebruik van bepaalde methoden. Vooral in de regio
    Kennemerland deden zich enkele gevallen voor waarin de toenmalige
    CID-chef de korpschef bewust niet informeerde over onderdelen van
    een methode. Een bijzondere situatie doet zich voor als
    CID-rechercheurs werken voor andere regiokorpsen of een kernteam.
    De verantwoordelijkheden van de leverende en de ontvangende
    korpschef zijn onduidelijk. Wie is nu de chef over deze uitgeleende
    CID-rechercheurs of over CID-rechercheurs die voor een andere regio
    bepaalde activiteiten verrichten? Ook is tijdens de openbare
    verhoren gebleken dat onduidelijkheid bestaat over de
    verantwoordelijkheid voor de werkzaamheden bij de CID van
    buitengewone opsporingsambtenaren. Deze onduidelijkheid betreft de
    korpschef en het hoofd van de bijzondere opsporingsdienst.

    Korpsbeheerders

    Korpsbeheerders hebben een beheersmatige verantwoordelijkheid
    voor de CID. De korpsbeheerders zijn derhalve ook beheerders van de
    politieregisters. Feitelijk hebben de korpsbeheerders een geringe
    bemoeienis met de CID-en en de methoden die zij hanteren. Inmiddels
    willen verschillende korpsbeheerders op de hoogte worden gesteld
    als in hun korps exceptionele methoden worden gehanteerd. De
    korpsbeheerders moeten immers kunnen beoordelen in hoeverre het
    politiepersoneel door het gebruik van bepaalde methoden in gevaar
    kan komen.

    Rechter

    Ten eerste kunnen rechters-commissarissen alleen controle
    uitoefenen op het opsporingsonderzoek indien en voorzover hun
    bemoeienis in een concrete strafzaak wordt gevraagd. Lang niet elke
    rechter-commissaris rekent het daarbij tot zijn taak inzicht te
    krijgen in het CID-matig onderzoek. Ten tweede pleegt de
    zittingsrechter zich bij zijn controle op het vooronderzoek te
    beperken tot de vraag of er in de hem voorgelegde strafzaak reden
    is het OM niet-ontvankelijk te verklaren of het bewijs als
    onrechtmatig verkregen ter zijde te stellen. Daarbij pleegt de
    zittingsrechter zich terughoudend op te stellen. In het algemeen
    vindt pas een onderzoek plaats als er van de kant van de
    verdediging een signaal komt dat er iets mis is met de gebruikte
    opsporingsmethoden. Ten derde heeft het min of meer geheime
    karakter van het inlichtingenwerk tot gevolg dat de CID-journaals
    en de 4 x 4-tjes in de praktijk nooit op de tafel van de
    zittingsrechter komen. Er wordt doorgaans gerapporteerd door middel
    van een proces-verbaal van de CID-chef. CID-rechercheurs worden
    zelden ter zitting als getuige opgeroepen.

    8.2.6 Beoordeling

    Wettelijke basis

    De commissie constateert dat voor de CID geen aparte wettelijke
    basis bestaat. Naar het oordeel van de commissie is het verzamelen,
    bewerken, opslaan en verstrekken van informatie een integraal
    onderdeel van de taak van de politie. Het verzamelen, bewerken,
    opslaan en verstrekken van informatie door de CID dient nader
    wettelijk genormeerd te worden. De voorwaarden waaronder
    inlichtingen mogen worden verzameld, bewerkt, opgeslagen en
    verstrekt dienen tevens wettelijk te worden vastgesteld. Tenslotte
    moet wettelijk worden vastgelegd hoe de controle en sturing van dit
    inlichtingenproces vorm moet krijgen. Met andere woorden de taken
    en bevoegdheden van de CID moeten expliciet wettelijk worden
    genormeerd. De commissie is van oordeel dat de diversiteit aan
    organisatievormen van de CID groot is. Dat geldt voor de omvang, de
    interne verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden,
    alsmede voor de interne positie van de CID binnen het korps. De
    commissie is van oordeel dat, middels regelingen krachtens de wet,
    gestreefd dient te worden naar een meer uniforme organisatie van de
    inlichtingenverzameling, -bewerking en -verstrekking.

    Bevoegdheden, verantwoordelijkheden en
    samenwerking

    De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de CID-rechercheurs
    en de CID-chef zijn naar het oordeel van de commissie onduidelijk.
    Bij de regiokorpsen bestaan verschillende interne afspraken voor
    het runnen van informanten. Wie bevoegd is tot het maken van
    afspraken is nergens vastgelegd. De afbakening van bevoegdheden
    tussen de CID-chef en de runners varieert per CID. Het gebrek aan
    eenduidigheid van bevoegdheden en verantwoordelijkheden heeft
    enkele malen tot gevolg gehad dat onderlinge
    communicatiestoornissen strafprocessen hebben gefrustreerd. De
    Begeleidingscommissie CID en de CID-regeling hebben niet
    geresulteerd in afstemming van de vele visies die bestaan op de
    verantwoordelijkheden en bevoegdheden van CID-chefs en
    CID-rechercheurs.

    De samenwerking tussen de CID-en en andere politie-diensten laat
    veelal te wensen over. De commissie is van oordeel dat de constante
    en inherente spanning tussen de CID en de tactische recherche
    ongewenst is. Door deze scheiding wordt onvoldoende informatie
    uitgewisseld en komen onderzoeken in gevaar. Zowel de CID als de
    tactische recherche zijn veel tijd kwijt aan afstemming en
    cordinatie. Dat leidt niet zelden tot conflicten tussen de CID en
    de tactische recherche. De commissie is van oordeel dat de
    scheiding tussen de CID en de tactische recherche meer nadelen dan
    voordelen oplevert. De kosten van de scheiding zijn te hoog, de
    opbrengsten te gering.

    De commissie constateert dat al te vaak sprake is van slechte
    samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de CID-en. Te vaak
    heerst onderling wantrouwen. Op oneigenlijke argumenten wordt
    geweigerd informatie uit te wisselen. De ene CID weet iets wat voor
    een andere CID van belang is zonder dat deze informatie wordt
    uitgewisseld. De CRI en specifiek de NCID moeten veel moeite doen
    om enige cordinatie te bewerkstelligen. Tot op dit moment gebeurt
    dat slechts mondjesmaat.

    De commissie is van oordeel dat de CID volledig moet worden
    gentegreerd in de recherche. Noot De recherchechef dient
    volledig op de hoogte te zijn van de organisatie en het
    functioneren van de CID. De CID moet onderdeel zijn van n
    organisatorisch verband met de recherche.

    Verslaglegging

    De commissie is van oordeel dat de verslaglegging binnen de
    CID-en onvoldoende is. In verschillende gevallen is er totaal geen
    sprake van verslaglegging. In andere gevallen is een minimale
    verslaglegging van gegevens aangetroffen. Van enige uniformiteit in
    de vastlegging van gegevens is de commissie niet gebleken. In
    informantenregisters worden soms wel en soms niet de activiteiten
    van de informanten beschreven. Van een structurele en systematische
    weergave van de gebruikte methoden is al helemaal geen sprake. De
    commissie acht dit gebrek aan vastlegging en documentatie van
    activiteiten onverantwoord. De vaststelling wie als CID-subject of
    grijze-veld-subject wordt ingeschreven, is afhankelijk van de
    individuele CID-rechercheur. De criteria zijn dermate vaag dat
    nagenoeg iedereen, die op enigerlei wijze in contact komt met de
    politie, daaraan kan voldoen. De commissie heeft tevens moeten
    constateren dat een regelmatige schoning van de bestanden in
    verscheidene gevallen niet plaats heeft. De omvang van het aantal
    CID-subjecten en grijze-veldsubjecten (70.000) doet de commissie
    vermoeden dat vele personen onterecht in dit bestand zijn
    opgenomen.

    Effectiviteit

    De commissie stelt vragen bij de effectiviteit van de huidige
    wijze van verzamelen van CID-informatie. Het is de commissie
    gebleken dat CID-en niet altijd die informatie verzamelen waaraan
    de tactische recherche
    behoefte heeft. Het blijft voor de commissie onduidelijk hoeveel
    informatie van de CID daadwerkelijk gebruikt wordt. De schattingen
    daarover lopen uiteen van 10% tot 50%. Dit betekent hoe dan ook dat
    veel informatie wordt verzameld zonder dat daarmee werkelijk tot
    opsporing gekomen wordt. De commissie is van oordeel dat een meer
    gerichte verzameling van informatie noodzakelijk is. De huidige
    open verzameling van informatie door de CID-en voorziet te weinig
    in de behoeften van de tactische recherche. In hoofdstuk 5 en 6
    heeft de commissie al haar oordeel gegeven over het runnen van
    informanten en het runnen van infiltranten. Hier kan daaraan worden
    toegevoegd dat de commissie van oordeel is dat de organisatorische
    voorwaarden voor het runnen van informanten niet toereikend zijn.
    De organisatorische context van de CID-en biedt zowel runners als
    informanten te weinig waarborgen en richtlijnen.

    Sturing en controle

    De commissie acht de sturing en controle van de CID-en volstrekt
    onvoldoende. Van enige sturing en controle door korpsleiding of
    korpsbeheerder is de commissie nauwelijks iets gebleken. Het OM
    heeft te weinig greep op de activiteiten van de CID-en. Het heeft
    te weinig zicht op de informatie die de CID-en verzamelen. Slechts
    een enkele officier van justitie heeft daadwerkelijk in de
    registers van de CID gekeken. De commissie acht het onwenselijk dat
    de officier van justitie uitgesloten is als rechthebbende op inzage
    in de registers. Het OM heeft de CID-chefs te weinig gevraagd naar
    de gebruikte methoden en over de organisatie van de CID. De
    gezagsuitoefening van de officier van justitie noodzaakt de
    officier van justitie zowel de organisatie als de inhoud van de
    activiteiten van de CID te sturen en te controleren. De commissie
    is van oordeel dat het OM in deze verplichting tot sturing en
    controle tekort is geschoten.

    De commissie is tevens van oordeel dat de CID-en zich teveel
    hebben beroepen op vertrouwelijkheid van gegevens. Volledige
    afscherming en afscheiding van onderdelen met het oog op hun
    gevoelige taken is uiterst kwetsbaar gebleken. Mede daardoor is er
    een sfeer en cultuur van geheimzinnigheid en vertrouwelijkheid
    ontstaan, die schade toebrengt aan het belang van een
    rechtsstatelijke opsporing. Enkele CID-chefs hebben officieren van
    justitie onjuist en onvolledig ingelicht. De commissie is van
    oordeel dat de CID-en onterecht de mogelijkheid tot gezagsmatige
    sturing en controle hebben weerhouden. De commissie meent dat de
    CID-en teveel als autonome organisaties hebben gefunctioneerd
    zonder zich daarbij rekenschap te geven van de gezags- en
    beheersverantwoordelijkheid van het OM. Korpsbeheerders hebben
    nimmer blijk gegeven van gevoel van verantwoordelijkheid voor dit
    geheime deel van het politiekorps, in de veronderstelling dat zulks
    een justitile aangelegenheid was.


    vorige        
    volgende        
    Inhoudsopgave en zoeken