• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Eindrapport – 8.5 Kernteams

    8.5 Kernteams

    8.5.1 Inleiding

    In de tweede helft van de jaren tachtig is de belangstelling
    voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit toegenomen.
    Noot In dit kader ontstond de gedachte om permanente
    opsporingscapaciteit vrij te maken ter bestrijding van dit type
    criminaliteit. Gezien het feit dat de criminele activiteiten zich
    veelal uitstrekten over grote delen van Nederland en het buitenland
    werd besloten tot de oprichting van interregionale opsporingsteams.
    Aanvankelijk werd gesproken van interregionale recherche-teams
    (IRT’s); vanaf 1994 van kernteams. Het zijn er thans zes, te weten
    Noord-Oost-Nederland, Randstad-Noord en Midden, Zuid, Rotterdam,
    Haaglanden en Amsterdam. Er is een landelijk team (LRT) in
    oprichting.

    Van de kernteams wordt een prominente rol verwacht bij de
    bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. De commissie heeft
    derhalve van het begin af aan veel aandacht besteed aan het
    functioneren en de organisatie van deze zes kernteams en het
    landelijk team in oprichting. Relevante documenten zijn opgevraagd
    en bestudeerd. Met vele betrokkenen zijn gesprekken gevoerd. De
    bevindigen van de commissie terzake de kernteams komen in deze
    paragraaf aan de orde.

    8.5.2 Taken en organisatie

    In convenanten, afgesloten tussen de ministers van Justitie en
    Binnenlandse zaken en de regio’s zijn de doelen en de structuur van
    de kernteams vastgelegd. De convenanten geven de volgende
    omschrijving van de doelen en taken van de kernteams:-ontmanteling
    van criminele organisaties die bovenregionaal dan wel
    (inter)nationaal actief zijn,-berechting van de in criminele
    organisaties werkzaam zijnde verdachten,-ontneming van het
    financieel voordeel dat deze organisaties wederrechtelijk hebben
    verkregen,-inventarisatie van preventieve mogelijkheden om verdere
    groei van deze criminele organisaties in aantal en omvang te
    voorkomen, -vergaring van informatie over ontwikkelingen op het
    gebied van de georganiseerde criminaliteit die op korte danwel
    lange termijn de rechtsorde in Nederland ernstig kunnen schaden.
    Elke politieregio dient n procent van de sterkte beschikbaar te
    stellen aan de kernteams. Dit gebeurt niet altijd. Zo weigert de
    politieregio Zeeland te participeren in het kernteam Rotterdam. Aan
    elk van deze teams neemt een aantal aangrenzende politieregio’s
    deel.

    Kernteam Randstad Noord & Midden:
    Noord-Holland-Noord; Zaanstreek-Waterland; Kennemerland;
    Utrecht
    Kernteam Amsterdam:
    Amsterdam-Amstelland; Gooi- en Vechtstreek
    Kernteam Haaglanden:
    Haaglanden; Hollands Midden
    Kernteam Rotterdam:
    Rotterdam-Rijnmond; Zuid-Holland Zuid; Zeeland (verleent
    geen meewerking)
    Kernteam Zuid:
    Brabant-Noord; Brabant-West en -Midden; Brabant-Zuid-Oost;
    Limburg Noord; Limburg-Zuid
    Kernteam Noord-Oost-Nederland:
    Groningen; Friesland; Drenthe; IJsselland; Twente; Noord- en
    Oost Gelderland; Gelderland-Midden; Gelderland-Zuid;
    Flevoland.

    Naast politie-ambtenaren uit de regio participeren ook medewerkers
    van ARI’s en bijzondere opsporingsdiensten zoals de FIOD in de
    kernteams. Meer incidenteel wordt gebruik gemaakt van expertise van
    de ECD, CRI-accountants en de Koninklijke marechaussee.

    Elk kernteam is gezags- en beheersmatig ondergebracht bij n
    bepaalde driehoek (korpsbeheerder, korpschef en hoofdofficier van
    justitie). Noot Aan de oprichting van de kernteams ligt
    de verwachting ten grondslag dat speciale politieteams een
    effectief middel vormen in de strijd tegen de georganiseerde
    criminaliteit. Deze teams zouden als herkenbare eenheden ingebed
    moeten worden in de regiostructuren. Dit om de continuteit en
    kwaliteit van het grootschalig onderzoek te waarborgen. De
    toegevoegde waarde van de kernteams staat echter ter discussie.
    Sommigen menen dat de afzonderlijke bovenregionale kernteams
    inhoudelijk geen enkele meerwaarde hebben voor de bestrijding van
    de georganiseerde criminaliteit. Anderen menen dat verdergaande
    centralisatie noodzakelijk is. In het evaluatierapport van de
    kernteams Noot laat ook het ministerie van Justitie zich
    kritisch uit over de tot dan toe geconstateerde inhoudelijke
    meerwaarde van de kernteams. De kernteams zijn zowel
    organisatorisch als inhoudelijk niet wat de ministeries zich ervan
    hadden voorgesteld. De aanbevelingen van de commissie Wierenga
    blijken slechts gedeeltelijk overgenomen. Er bestaat met name veel
    kritiek op de wijze waarop de prioriteitenstelling binnen de
    kernteams plaatsvindt. Dit kan te wijten zijn aan opstartproblemen.
    Immers de huidige kernteams bestaan pas sinds 1994:

    De heer De Graaf :
    Vindt u de kernteams effectief?
    De heer Wilzing:
    Je moet de kernteams de tijd geven om echt effectief
    te kunnen worden. Ik ben er stellig van overtuigd – dit vanuit mijn
    eigen omgeving, wij hoeven niet elke zaak die wij hebben opgelost
    uitgebreid in de pers te hebben, wij zijn daar zelfs zeer
    terughoudend in – dat het een effectief model is. Ik denk dat het
    plaatje van de
    kernteams er in de toekomst goed uit zal
    zien. Je ziet dat ook in de laatste analyse, als het gaat over het
    oprollen van met name criminele organisaties.

    Noot

    Variatie organisatie en het LRT

    Er bestaat een grote variatie in de organisatie van de
    kernteams. Soms zijn zij onderdeel van de regionale recherche, soms
    functioneren zij als een volkomen afgescheiden organisatie. Bij de
    kernteams in Amsterdam Noot en Rotterdam is de vraag gewettigd of
    er wel sprake is van een apart kernteam of dat zij veelal een
    gewoon onderdeel vormen van de regionale politie-organisatie.

    De heer Rouvoet:
    U gaf aan hoe u dacht over de inrichting van de
    kernteams. Is het niet juist een punt geweest – dat was althans
    de mening van onder andere de
    commissie-Wierenga – dat wij
    over zouden moeten gaan naar duidelijk herkenbare, apart gezette
    teams, die wel gekoppeld zijn aan regionale teams maar er toch los
    van staan? Zij zouden herkenbare units moeten zijn, met een
    eigen
    CID, met een eigen observatieteam. Daar ziet u
    dus niet zoveel in?
    De heer Jansen:
    Ik zie daar wel wat in, maar dan voor de regio’s die
    gezamenlijk een
    kernteam hebben. Wij hebben evenals
    Haaglanden een veel grotere regionale recherchedienst. Daar zou
    zo’n
    kernteam helemaal separaat in moeten passen als je de
    adviezen van Wierenga opvolgt. Dat is een merkwaardig verschijnsel,
    want dan ga je schotjes binnen een dienst bouwen. Je gaat weer
    een
    RCID ergens bij bouwen, je gaat weer een stukje OT
    apart zetten. Dat is beheersmatig heel zwak.
    De voorzitter:
    Dat heeft u dus ook niet gedaan.
    De heer Jansen:
    Dat hebben wij niet gedaan. Het kernteam is unit 1
    van de regionale dienst. Wij hebben een tweede unit van gelijke
    grootte en wij hebben een specialistische unit ofte wel een
    expertise-unit die weer ondersteuning verleent aan de projecten,
    een soort projectenorganisatie.
    Noot

    De organisatorische inbedding van de CID-functie in de kernteams
    varieert. Formeel heeft geen van de kernteams een CID-status, zodat
    steeds een verhouding moet worden gecreerd met een RCID. Feitelijk
    functioneren binnen de kernteams afzonderlijke CID-en die nagenoeg
    alle handelingen verrichten die een reguliere CID ook verricht.

    Het voorgaande geldt niet voor Amsterdam en Rotterdam. In
    Amsterdam staat buiten kijf dat de (op zich wel decentrale)
    CID
    van het kernteam werkt onder verantwoordelijkheid van
    de
    RCID. De Rotterdamse regionale recherche dienst heeft een
    eigen
    CID, die moet worden onderscheiden van de
    Regionale
    CID. De eerste heeft acht runners; de laatste
    heeft geen eigen runners. In het Rotterdamse model is geen plaats
    voor een
    CID voor
    het kernteam.
    De meeste kernteams beschikken over een eigen OT. De randstedelijke
    kernteams kunnen hier niet over beschikken, zodat zij moeten putten
    uit de OT-capaciteit van de regio. Hierover zijn afspraken gemaakt.
    Het landelijk rechercheteam (LRT) is begin 1996 nog niet
    operationeel. Noot Het zal zijn activiteiten onder de
    verantwoordelijkheid van het landelijk OM-bureau gaan ontplooien.
    De taken van het LRT zullen zich concentreren op het verrichten van
    omvangrijke en complexe onderzoeken naar georganiseerde
    criminaliteit waarvoor specialistische kennis en expertise op het
    gebied van financile recherchemethodieken noodzakelijk is
    (MOT-meldingen, EG-fraude, Pluk Ze), onderzoeksactiviteiten van
    internationaal belang die voortvloeien uit buitenlandse
    rechtshulpverzoeken en zaken van nationaal belang die onvoldoende
    binding hebben met regionale belangen.

    Het LRT zal kunnen beschikken over eigen observatie- en
    infiltratiecapaciteit en over een nauw aan de bestaande structuren
    gekoppelde CID-ondersteuning. De verhouding tot de kernteams en de
    regionale recherche moet in de praktijk nog uitkristalliseren.
    Binnen de regio’s wordt op de oprichting van het LRT met
    terughoudendheid gereageerd.

    8.5.3 Zaken en prioriteiten

    De zes kernteams zijn op dit moment in totaal bezig met een
    twintigtal opsporingsonderzoeken. Het aantal per kernteam varieert
    van n tot zes onderzoeken. Het gaat daarbij doorgaans om
    onderzoeken naar criminele organisaties in de betrokken regio’s of
    die banden hebben met de regio. Dit kan onderzoek betreffen naar
    groeperingen die als hoog georganiseerd te kwalificeren zijn, maar
    dit is niet altijd het geval. De overgrote meerderheid van deze
    zaken betreft criminele organisaties die zich bezighouden met de
    handel in verdovende middelen. In veel zaken spelen internationale
    connecties een rol. Uit de aard der zaak zijn deze onderzoeken
    langlopend. Omdat het veel tijd kost een goede informatiepositie op
    te bouwen, wordt voor een dergelijk onderzoek als minimum twee jaar
    aangehouden. Enkele zijn al drie jaar of langer gaande. Deze
    langdurige kernteamonderzoeken hebben dikwijls gevolgen voor andere
    onderzoeken. Het komt voor dat minder belangrijke personen kunnen
    worden gearresteerd, waarbij het kernteam deze gevallen wegtipt aan
    regionale teams. Sommige van die onderzoeken kennen talrijke
    deelonderzoeken. Er zijn ook dwarsverbanden tussen de verschillende
    kernteamonderzoeken.

    De prioriteiten in aan te pakken zaken door de kernteams worden
    in principe landelijk door het Cordinerend beleidsoverleg (CBO) en
    de Vergadering van procureurs-generaal vastgesteld. De invloed van
    de regio’s zit in de aanlevering via de RCID en de NCID van
    informatie betreffende criminele groeperingen. Gesteld kan worden
    dat de bevoegdheid van het College van procureurs-generaal om als
    bevoegd gezag in hoogste instantie, op advies van het CBO, de
    prioriteiten te stellen, weliswaar formeel bestaat, maar praktisch
    volledig overschaduwd wordt door het informatiemonopolie van de
    politie. Artikel vier van de kernteamconvenanten, die door de
    politieministers zijn opgesteld, is hier ook debet aan. Het bepaalt
    dat de kernteams worden belast met onderzoeken die door de
    verantwoordelijke hoofdofficier en korpsbeheerder zijn vastgesteld
    en waarmee is ingestemd door de Vergadering van
    procureurs-generaal. In de praktijk komt de prioriteitenstelling
    voort uit de regionale gedachte.

    De heer Koekkoek:
    U zei dat de driehoek van het kernteam de zaak ook
    moet afkaarten. Heeft u iets gemerkt van invloed van het bestuur,
    zeg maar de
    korpsbeheerder die tevens burgemeester van
    Eindhoven is, op de keuze van de projecten?
    De heer Paulissen:
    Hij heeft daar natuurlijk wel een stem in, maar ik heb sterk
    het gevoel dat hij zich ook laat leiden door hetgeen politie en
    justitie aandragen. Dus ik heb het idee dat hij op hoofdlijnen het
    proces volgt, dat hij nagaat of er goede dingen gebeuren die hij
    kan verantwoorden. Maar wat heel de voorbereiding van de
    onderzoeken betreft heeft hij een rol op afstand.

    Noot

    Bij de keuze van de te onderzoeken groepen spelen eerder
    uitgevoerde onderzoeken een cruciale rol. In Rotterdam maakt het
    multidisciplinair samengestelde Platform criminaliteitsbestrijding
    een eerste selectie. De ruimte voor het toedelen van nieuwe zaken
    is beperkt aangezien kernteams vooral bezig zijn met langdurige
    onderzoeken. Er is veel kritiek op de prioriteitenstelling door het
    CBO. De onderzoeken die de kernteams nu uitvoeren, zijn tamelijk
    willekeurig en vooral historisch bepaald.

    De voorzitter:
    Maar de keuzen blijken toch nog steeds voor het grootste
    deel in de regio te worden gemaakt? U kunt daar, vanuit het
    departement, toch bijzonder weinig sturing aan geven?
    De heer Van de Beek:
    Het was niet zo dat het departement wilde gaan bepalen welke
    zaken…
    De voorzitter:
    Nee, maar toch wel in algemene zin, zo van: waar houdt u
    zich mee bezig, zijn dat inderdaad de

    zaken waarvan ook wij vinden dat ze op landelijk niveau moeten
    worden aangepakt?
    De heer Van de Beek:
    Ja, dat is waar.(…) Ik wil graag even nog iets meer
    hierover zeggen. Niet gezegd kan worden dat de
    kernteams
    zich bezighouden met zaken die niet binnen hun portefeuille
    kunnen liggen. Wel kan worden gezegd – dat is ook binnen het

    CBO zelf zo vastgesteld – dat mogelijk een aantal zaken kan
    worden overgedragen aan andere interregionale teams en de

    kernteams zich weer met andere zware zaken zullen bezighouden.
    Ten aanzien van de besluitvorming is vastgesteld dat die eigenlijk
    wat ingewikkeld loopt en dat die wat eenvoudiger en helderder kan.
    Daarover zijn in mei van dit jaar afspraken gemaakt door de
    betrokken hoofdofficieren, met ondersteuning van de korpsen en met
    instemming van de
    korpsbeheerders. Daarmee hebben wij nu een
    situatie gekregen waarin wij zowel ten aanzien van de organisatie
    en de inrichting als ten aanzien van de besluitvorming op een punt
    zijn gekomen waarop wij zeggen: ja, dat was de bedoeling toen wij
    startten.
    Noot

    De ervaringen met de kernteams hebben duidelijk geleerd dat het
    minder gemakkelijk is daadwerkelijk los te komen van het regionale
    belang. De onderzoeken van de kernteams worden onvoldoende bepaald
    door landelijke afwegingen en door het streven naar een adequate
    aanpak van internationale zaken.

    8.5.4 Methoden

    Kernteam-onderzoeken zijn per definitie grote onderzoeken.
    Derhalve wordt gebruik gemaakt van alle beschikbare
    opsporingsmethoden waaronder bijvoorbeeld observatie, burger- en
    politile infiltratie en het runnen van informanten. De betekenis
    van een informant bij kernteamonderzoeken is van het grootste
    belang, omdat doorgaans geprobeerd wordt ook de grote vis te
    vangen.

    Indien in een crimineel netwerk de taken zo zijn verdeeld dat
    een hoofdpersoon zich slechts bezighoudt met het
    witwassen
    van met drugs verdiend geld, een andere met de inkoop van drugs
    en een derde met de logistiek om de drugs te importeren en aan de
    man te brengen, kan het lastig zijn bijvoorbeeld de financile man
    te binden aan de rest van de organisatie. Zeker als de betrokkenen
    behoedzaam opereren is informatie van een goed geplaatste

    informant of infiltrant welhaast onontbeerlijk, al was het maar
    om een bankrekeningnummer door te geven van waaruit kan worden
    doorgerechercheerd.

    Het aantal actief gerunde informanten varieert per kernteam van
    twee tot twintig. Sommige kernteams runnen slechts enkele
    informanten die echter veel relevante informatie leveren. In
    hoofdstuk 3 zijn enkele bijzondere gevallen van het runnen van
    informanten door kernteams aangegeven. Gecontroleerde aflevering en
    het doorlaten van partijen verdovende middelen komen voor bij de
    kernteams. Noot Politile infiltratie wordt door
    kernteams frequent ingezet.

    De kernteams worden tevens geacht onderzoek te doen naar
    specifieke aandachtsvelden, de zogenaamde fenomeenonderzoeken.
    Noot Zo doet het kernteam Haaglanden bijvoorbeeld
    onderzoek naar ontwikkelingen in Zuid-Amerika en het kernteam
    Rotterdam naar EG-fraude.

    Financile informatie-inwinning is voor het onderzoek van de
    kernteams vanzelfsprekend erg belangrijk gezien hun taakstelling en
    het feit dat de geldstroom immers dikwijls naar de top van de
    organisatie en naar relevante personen in de bovenwereld leidt. Bij
    het financieel rechercheren door de kernteams gaat het niet zozeer
    om de buitgerichte opsporing zoals verricht door de BFO’s, alswel
    om de dadergerichte opsporing. Daarbij kan enerzijds geprobeerd
    worden aan te tonen wat de betrokkene legaal verdient om vervolgens
    de door hem gedane uitgaven hiermee te vergelijken. Anderzijds kan
    men zich concentreren op de uitgaven ten behoeve van een
    goederen(inclusief drugs-)levering. Daartoe wordt het papieren
    spoor onderzocht dat bijvoorbeeld tot stand komt bij de aanschaf
    van een boot. Het is in beide gevallen van belang de relevante
    bankrekeningen te kennen. Van alle uitgaven en inkomsten van dat
    rekeningnummer worden de opmerkelijke uitgaven geselecteerd. Dit
    vergt specifieke financile kennis. Hiertoe participeren in het
    kernteam ambtenaren van de FIOD, het BFO en CRI-accountants.

    8.5.5 Sturing en controle

    Beheer

    De kernteams zijn beheers- en gezagsmatig ondergebracht bij
    bepaalde regio’s en parketten. Het beheer van het LRT berust bij de
    ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken, de landelijke
    hoofdofficier van justitie en de korpschef KLPD. Noot
    Formeel ligt de beheersverantwoordelijkheid van de kernteams bij de
    korpsbeheerder van de regio waar het team is gevestigd, zo is
    bijvoorbeeld de burgemeester van Haarlem
    beheerder van het kernteam Randstad Noord en Midden. Toch achten de
    korpsen die aan de kernteams personeel leveren, zich hiermee nog
    niet ontslagen van alle verantwoordelijkheden. Als gevolg daarvan
    heeft bijvoorbeeld de kernteamchef van het kernteam
    Noord-Oost-Nederland zo nu en dan – en soms intensief – te maken
    met negen korpsbeheerders en negen korpschefs. Of de korpsbeheerder
    daarmee tevens sturing en controle moet uitoefenen op de in te
    zetten opsporingsmethoden, is onderwerp van discussie. De commissie
    constateert dat de korpsbeheerders zich op dit moment niet of
    nauwelijks bezighouden met de opsporingsmethoden die door de
    kernteams worden gehanteerd. Het is de vraag of dat ook past bij de
    verantwoordelijkheid van de korpsbeheerders. De rol van de
    beheersdriehoek van het kernteam is nog niet
    uitgekristalliseerd.

    Gezag

    Het gezag berust bij de hoofdofficier van justitie die in
    praktijk een kernteam-officier van justitie aanwijst. Bij sommige
    kernteams bestaat een onduidelijke verhouding tussen de
    kernteam-officier van justitie en de CID-officier van justitie.
    Doorgaans is de kernteam-officier van justitie tevens CID-officier
    van justitie voor het kernteam. Bij andere kernteams zijn deze
    functies meer gescheiden. Van een uniforme verdeling van de
    gezagsbevoegdheden en -verantwoordelijkheden over de kernteams is
    geen sprake. De landelijke hoofdofficier van justitie is
    verantwoordelijk voor de gezagsuitoefening over het LRT (inclusief
    de CID). Kernteam-officieren van justitie zijn over het algemeen
    zeer betrokken bij het werk van de kernteams. Deze officieren zijn
    verscheidene dagen per week fysiek aanwezig bij het kernteam. Zij
    vallen niet bepaald op door terughoudendheid en vereenzelvigen zich
    nogal met de politie. Vanwege de politieke, bestuurlijke en
    justitile gevoeligheid van de activiteiten van de kernteams is de
    sturing en controle intensief.

    De heer Vos:
    Mevrouw Gonzales, ik wil u eerst vragen stellen over uw
    werkveld als zodanig. Waar bestaat uw werk als kernteamofficier
    uit? Kunt u dat in het kort beschrijven?
    Mevrouw Gonzales:
    In Haarlem is er heel duidelijk voor gekozen dat de
    kernteamofficier tevens de CID-verantwoordelijkheid heeft voor
    het
    kernteam. Deze is dus tevens CID-officier, maar
    alleen van de
    CID van het kernteam. De nadruk van het
    werk ligt dan op de CID-fase en de zogenaamde proactieve fase. Het
    werk is in het algemeen voor een deel het opsporingswerk. Daar moet
    je bij het team bovenop zitten, dus nagaan welke methoden er worden
    gebruikt. Aan de andere kant moet je, juist als officier, toetsen
    aan de rechtmatigheid, dus: wat kan volgens de wet wel en
    niet.
    De heer Vos:
    U praat nu over uw CID-functie, maar kunt u iets vertellen
    over de kernteamelementen als zodanig? Wat is de functie van de
    officier van het
    kernteam?
    Mevrouw Gonzales:
    In feite heb je veel meer te maken met het aansturen van een
    aantal grote projecten die langer duren dan een paar weken. Je hebt
    te maken met een specialistisch team waarin alle onderdelen
    verenigd zijn: een eigen
    CID, een eigen observatieteam
    en een aantal tactische onderzoeken. Ook in de beheersmatige
    sfeer draai je mee in het reilen en zeilen van het

    kernteam.
    (…) De heer De Graaf:
    Maar heeft u nog wel voldoende distantie als officier als u
    eigenlijk deel uitmaakt van de leiding van het
    politieteam?
    Mevrouw Gonzales:
    Dat is altijd het punt dat je houdt als je als officier zo
    dicht op een opsporingsinstantie zit. Ik denk het wel, want ik ben
    juist de scharnier naar de
    zaaksofficier, mijn hoofdofficier
    en mijn unithoofd. En zij zijn mijn klankborden met wie ik dingen
    ook overleg, dus als het al zo is dat ik in mijn enthousiasme meer
    galoppeer waar het iets minder zou kunnen, dan heb ik altijd een
    paar mensen die aan de bel trekken en zeggen: heb je hier wel aan
    gedacht, of hoe zit dat? Ik denk dat daarmee de distantie wel
    verzekerd is.
    Noot

    Cordinerend rechters-commissarissen

    Binnen de rechterlijke macht werd in 1994 in de aanpak van de
    georganiseerde criminaliteit aanleiding gezien het instituut van
    cordinerend rechter-commissaris (CRC) in te voeren. Met de
    instelling van kernteams die immers over de arrondissementsgrenzen
    werken, werden kernteam-officieren aangesteld. Daaruit werd de
    conclusie getrokken dat ook een CRC op zijn plaats zou zijn. In de
    loop van 1995 zijn in de arrondissementen waar een kernteam is
    gevestigd rechters, in de rang van vice-president, aangesteld met
    de bedoeling de cordinatie van de rechterlijke betrokkenheid bij
    een kernteam op zich te nemen. dat wil niet zeggen dat de CRC alle
    kernteamzaken behandelt. Hij dient te cordineren in zaken die door
    andere rechters-commissarissen worden afgedaan. Er zijn zes
    kernteams en daarom ook zes cordinerend rechters-commissarissen. De
    strafvorderlijke taakverdeling behoeft met hun aanstelling niet te
    worden aangepast. Het OM leidt en cordineert de opsporing en daar
    ligt de verantwoordelijkheid voor de onderzoekskeuzes; de rechter
    toetst. De rechters-commissarisen behouden hun eigen bevoegdheid
    tijdens het gerechtelijk vooronderzoek. Door zijn
    overzicht over lopende kernteamzaken kan de CRC afstemming tussen
    de diverse onderzoeken realiseren. Er zijn zes kernteams en
    derhalve ook zes CRC’s. Een punt van discussie is de rol van de CRC
    tijdens het vooronderzoek. Juist omdat deze voorfase voor de
    kernteams zeer belangrijk is, is door n van de CRC’s de
    mogelijkheid geopperd dat de CRC zich daarmee zal moeten
    bezighouden. Noot Op dit moment spelen de CRC’s echter
    geen enkele rol bij de beoordeling van opsporingsmethoden die
    centraal staan in dit onderzoek.

    De heer Vos:
    Uw redenering is dus: ik ben een CRC bij een van de
    kernteams, de kernteams doen het zware werk en ik wil
    werk doen, ook in de proactieve fase waarin de
    kernteams
    actief zijn. Maar waarom is dat juist een taak voor een CRC?
    Waarom zegt u niet dat dit bij het OM thuishoort? Wat kunt u
    toevoegen?
    De heer Gelderman:
    Ook tegen mij is gezegd dat de cordinatie toch eigenlijk een
    OM-taak is. Waarom moet daar een rechter aan zitten, is mij
    gevraagd. Daarover doordenkende, komt toch aan de orde dat het
    handig kan zijn dat een centrale
    rechter-commissaris, die in
    goed contact staat met de in zijn ressort werkzame andere RC’s,
    afspraken kan maken over het cordineren van een aantal
    onderzoekshandelingen. Als in een grote zaak drie of vier takken
    een rol kan spelen, dan is het wel zo handig dat het
    getuigenverhoor door n
    RC wordt – met diverse takken in die
    ene zaak – die bij diverse rechtbanken speelt, een getuige wordt
    gehoord die in de verricht. Dat kan de cordinerend
    RC zijn.
    Er zullen natuurlijk afspraken gemaakt moeten worden over
    tijdstippen waarop handelingen worden verricht, opdat de ene
    huiszoeking de andere niet frustreert. (…)
    De heer Vos:
    Is dan uw overweging dat het zo praktisch is om daar een
    rechter-commissaris in de voorfase te plaatsen? Of zegt u dat
    daar de grootste knelpunten liggen, dat daar grondrechten
    geschonden kunnen worden en dat daar dus een rechter bij moet komen
    als bepaalde werkmethoden aan de orde komen in de
    voorfase?
    De heer Gelderman:
    Mijn gedachte is geweest dat bij het inzetten van bijzondere
    opsporingsmethoden die een inbreuk vormen op het grondrecht van
    privacy – daar praten wij met name over – de inbreuk op de
    grondrechten bij wet in formele zin moet worden geregeld. Als je
    dat regelt, moet je ook zeggen op welke wijze dat zou mogen en
    onder welke omstandigheden dat zou mogen. Er moet ook getoetst
    worden of volgens die normen wordt gewerkt. Daar het grondrecht van
    de persoonlijke levenssfeer van groot belang is, ben ik van mening
    dat de strafvorderlijk kwalitatief zo hoog mogelijke autoriteit
    degene moet zijn die de toets aanbrengt. Dan is het de rechter die
    het moet doen. De vraag is dan wel welke rechter het moet zijn. Ik
    heb in mijn optie gekozen voor de CRC. (…)

    Noot

    8.5.6 Beoordeling

    De kernteams hebben geen expliciete wettelijke basis. De
    beheers- en gezagslijnen zijn vastgelegd in convenanten tussen de
    regio’s en de ministeries. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij de
    bestaande structuren. De taken en bevoegdheden van de kernteams
    zijn afgeleid van de bestaande wettelijke regelgeving. De commissie
    is van oordeel dat de taken en de bevoegdheden van de kernteams in
    een regeling op basis van de wet moeten worden vastgelegd.

    De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de verschillende
    betrokken functionarissen vormen aanleiding tot verwarring. De
    commissie is van oordeel dat indien daadwerkelijk een
    bovenregionale meerwaarde wordt nagestreefd het noodzakelijk is de
    kernteams een positie te geven waardoor zij als afzonderlijk te
    identificeren eenheden kunnen functioneren.

    De commissie constateert dat de kernteams werkelijk alle
    methoden hanteren die in dit onderzoek centraal staan. De
    bestrijding van de criminele organisaties waarop de kernteams zich
    richten, noodzaakt volgens betrokkenen tot het gebruik van al deze
    methoden. De kernteams maken onder andere gebruik van
    burgerinfiltranten, inkijkoperaties, gecontroleerde afleveringen en
    doorlatingen. Vooral in de Randstad zijn daarmee ervaringen
    opgedaan. In hoofdstuk 3 heeft de commissie aangetoond dat deze
    ervaringen niet altijd positief waren. Over het algemeen is bij de
    inzet van deze methoden sprake van een deugdelijke administratie en
    verslaglegging van deze methoden. Het OM is nagenoeg steeds op de
    hoogte van deze methoden en heeft daaraan tevens toestemming
    verbonden. Het gaat bij de kernteams om een systematisch gebruik
    van deze methoden.

    De commissie is van oordeel dat de prioriteitenstelling van de
    te onderzoeken zaken verbetering behoeft. Er bestaat een kloof
    tussen de beslissingen van het College van procureurs-generaal en
    de feitelijk door de kernteams uitgevoerde onderzoeken. Daarnaast
    is de commissie van oordeel dat de prioriteitenstelling van
    onderzoeken op basis van tellingen van criminele organisaties
    ontoereikend is. Een meer uitgebreid kwalitatief en kwantitatief
    onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit in Nederland is
    noodzakelijk om tot een meer verantwoorde keuze van de te
    onderzoeken zaken te kunnen komen. De commissie is van oordeel dat
    de kernteams zich op dit moment primair richten op de opsporing van
    drugdelicten. De commissie acht het wenselijk dat de kernteams zich
    tevens bezig gaan houden met andere vormen van georganiseerde
    criminaliteit. Bij de prioriteitenstelling moet tevens gestreefd
    worden naar afstemming tussen nationale prioriteiten en
    interregionale wensen en mogelijkheden.
    De commissie constateert dat de sturing en controle van de methoden
    die door de kernteams worden gebruikt intensiever is dan bij
    regionale recherche-eenheden en CID-en. Dit heeft te maken met de
    politieke, maatschappelijke, justitile en bestuurlijke
    gevoeligheden van de activiteiten van deze kernteams. Het OM zit er
    bovenop.

    De sturing en controle door de korpsbeheerders is nog niet
    uitgekristalliseerd. De commissie is van oordeel dat de
    beheersverantwoordelijkheid van de korpsbeheerder hem ertoe dwingt
    beter te participeren in de besluitvorming over de onderzoeken en
    de te hanteren methoden. Van een verantwoordelijkheid op afstand
    kan naar het oordeel van de commissie geen sprake zijn. In het
    verleden is meermalen aangetoond dat het gebruik van
    opsporingsmethoden directe beheersconsequenties heeft. De commissie
    is daarnaast van oordeel dat de rechters-commissarissen een
    belangrijke taak moeten hebben bij de beoordeling van de in te
    zetten methoden. De commissie acht het gewenst dat de
    rechters-commissarissen vooraf de in te zetten methoden toetsen. In
    hoofdstuk 9 geeft de commissie aan hoe zij deze rechterlijke
    toetsing vorm wil geven. De toegevoegde waarde van de kernteams is
    nog onvoldoende uitgekristalliseerd. De commissie is van oordeel
    dat indien kernteams daadwerkelijk als afzonderlijke eenheden
    kunnen functioneren en de prioriteitenstelling een betere basis
    krijgt, een inhoudelijke meerwaarde kan worden bereikt. Op dit
    moment is in veel gevallen sprake van kernteams die primair
    regionale belangen vertegenwoordigen. De commissie acht dat in
    tegenspraak met de doelstelling van de kernteams. Indien de
    kernteams er niet in slagen bovenregionale opsporing te
    bewerkstelligen is de betekenis van de kernteams gering.

    De kernteams en het LRT moeten naar het oordeel van de commissie
    de tijd krijgen te bewijzen dat zij daadwerkelijk een toegevoegde
    waarde hebben ten opzichte van de regionale eenheden. De taken van
    het LRT zijn diffuus en de meerwaarde van dit team moet nog
    blijken. De commissie is echter wel van mening dat indien in 2000
    nog niet expliciet is aangetoond dat de kernteams en het LRT een
    inhoudelijke betekenis hebben, besloten moet worden tot een andere
    organisatie van de opsporing.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken