• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Georganiseerde misdaad in Nederland

    1.5 Georganiseerde criminaliteit in Nederland

    Aan de bestrijding van de zware georganiseerde criminaliteit
    behoort een goed onderbouwd inzicht in de aard, ernst en omvang van
    de criminaliteit ten grondslag te liggen. In navolging van de
    studie van de onderzoeksgroep-Fijnaut, die in opdracht van de
    parlementaire enquêtecommissie is uitgevoerd, heeft de
    minister van Justitie een tweejaarlijkse rapportage over de aard
    van de georganiseerde criminaliteit in Nederland en te signaleren
    ontwikkelingen toegezegd. Onlangs verscheen het resultaat van de
    eerste WODC-monitor van de georganiseerde criminaliteit (december
    1998) gebaseerd op recent afgesloten opsporingsonderzoeken op dit
    terrein. Een van de twee hoofdbevindingen luidt dat niet gesproken
    kan worden van verweving tussen onder- en bovenwereld; er zijn wel
    raakvlakken geconstateerd. De tweede conclusie laat zien op welke
    wijze criminelen gebruik maken van netwerken
    (samenwerkingsverbanden en sociale relaties) in plaats van
    hiërarchische relaties zoals voorheen wel werd aangenomen.

    De heer Biesheuvel: ( .. ) In dat kader heb ik allereerst een
    vraag aan de heer Van de Bunt. Kunt u naar aanleiding van het
    wetenschappelijk onderzoek dat onder andere is gedaan in opdracht
    van de parlementaire enquêtecommissie aangeven wat – we zijn
    nu een paar jaar verder – de huidige klemmende problemen zijn en
    welk onderzoek u verricht heeft in dat kader?
    De heer Van de Bunt (Directeur van het WODC): Het rapport heet
    Georganiseerde criminaliteit in Nederland. Je zou dat rapport
    kunnen zien als een voortzetting, een actualisering, van het
    onderzoeksrapport dat ten behoeve van de parlementaire
    enquêtecommissie is gemaakt. Misschien is het goed om in een
    aantal korte streken het beeld neer te zetten en voor een deel ook
    in negatieve zin. Daar bedoel ik dit mee. Zowel in het rapport van
    de onderzoeksgroep-Fijnaut als in het recente WODC-rapport komt
    naar voren dat er in Nederland geen sprake is van verweving tussen
    georganiseerde misdaad en bijvoorbeeld het openbaar bestuur, de
    politiek of de economie. ( .. ) Het feit dat er geen sprake is van
    verweving wil absoluut niet zeggen dat er geen relaties zijn tussen
    georganiseerde misdaad en de wettige samenleving. Wat uit het
    recente rapport van het WODC vooral naar voren komt, is dat er
    juist ontzettend veel positieve raakvlakken zijn tussen
    georganiseerde misdaad en de wettige omgeving. ( .. ) Ik wil
    daarmee aangeven dat er voortdurend, in de sfeer van de consument
    en in de sfeer van het faciliteren, raakvlakken zijn tussen de
    georganiseerde misdaad en de wettige samenleving. Zonder u allen
    hier geen handel in illegale cd’s.
    De heer Biesheuvel: Dat is een kras voorbeeld, maar u bedoelt.
    zonder helers, geen stelers.
    De heer Van de Bunt: Dat is natuurlijk zo. Er zijn voortdurend
    raakvlakken en dat biedt ook kansen aan opsporing en aan
    bestuurlijke preventie, maar dat is een onderwerp waar wij nog wel
    op zullen terugkomen. Het eerste wat ik graag wilde opmerken, is
    dat er dus geen verweving is, maar dat er wel veel raakvlakken
    zijn. Een tweede algemene constatering is dat er geen sprake is van
    hiërarchie. Je kunt niet zeggen dat de georganiseerde misdaad
    erger is naarmate er sprake is van meer hiërarchie in de
    organisatie. Wij hebben geconstateerd dat de mensen niet zozeer
    door hiërarchische lijnen bijeen worden gehouden, als wel door
    sociale relaties. Dat er geen echte hiërarchie is, wil niet
    zeggen dat er geen succesvolle misdadigers zijn, want die zijn er
    wel. Alleen werkt men meer projectmatig: men kent elkaar en doet
    het zo nu en dan met elkaar. «Geen hiërarchie, maar wel
    sociale relaties» heeft als consequentie dat de betekenis van
    die sociale relaties verstrekkend is. Een voorbeeld van de werking
    van sociale relaties is dat de etniciteit, de etnische komaf er
    strikt gezien niet meer zo toe doet. Dat is een andere conclusie
    dan die van de commissie-Fijnaut. Je ziet in toenemende mate
    heterogeen samengestelde groepen die niet toevallig zijn
    samengesteld, maar waarbij de sociale relaties de rode draad zijn
    die door de organisatie heen loopt. Dat die sociale relaties er
    zijn, biedt ook kansen voor de opsporing, want men moet die sociale
    relaties, net als in het dagelijkse leven, onderhouden. Wij hebben
    in de door ons bestudeerde dossiers gezien dat mensen heel veel bij
    elkaar kwamen, ook al was dat niet nodig voor het volvoeren van de
    criminele activiteit. Men ontmoette elkaar twee, drie keer per week
    vaak op vaste punten in uitgaansgelegenheden. Wij hebben in onze
    slotbeschouwing opgemerkt dat dit mogelijheden biedt voor de
    opsporing. Het beeld van weinig mededeelzame criminelen die zuinig
    zijn met het geven van informatie aan elkaar, klopt niet, want men
    praat veel met elkaar en men komt veel samen waarbij een passant
    criminele plannetjes worden gesmeed. Ik weet niet of ik nu nog
    verder moet gaan; ik heb nu twee belangrijke punten genoemd
    (Verslag Rondetafelgesprek, 25 mei 1999.)

    De WODC-monitor wordt hoofdzakelijk uitgevoerd aan de hand van
    een analyse van een aantal afgesloten gerechtelijke vooronderzoeken
    en opsporingsonderzoeken. Daarbij zijn niet de resultaten uit ander
    onderzoek naar de omvang van bepaalde vormen van criminaliteit
    meegenomen, zoals de criminaliteitscijfers van het Centraal Bureau
    voor Statistiek (CBS). Dit beperkt niet alleen het beeld (de aard
    van) de criminaliteit in het algemeen en ook de bijzondere vormen
    van criminaliteit maar werkt ook door op de daarop gebaseerde
    strategieën voor een aanpak van de zware georganiseerde
    criminaliteit.

    De heer Rouvoet: Wij spreken nu in algemene termen over het
    criminaliteitsbeeld maar ik zou het nog graag iets verder
    ingekleurd willen zien wat betreft vormen van criminaliteit. Ik
    hoor. geen verweving, maar wel raakvlakken en: geen
    hiërarchie, maar wel sociale relaties. Wellicht kan de heer
    Van de Bunt aangeven of wij echt weten wat er zich allemaal in ons
    land afspeelt. Dan gaat het mij om typen criminaliteit. Gaat het
    allemaal om drugs, of zijn er ook andere vormen te noemen? Bij het
    onderwerp prioriteitsstelling komen wij hierop nog wel terug, maar
    het lijkt mij goed om nu al te weten waar we het allemaal over
    hebben.
    De heer Van de Bunt: Ongeveer tweederde van alle grote
    opsporingsonderzoeken heeft betrekking op harddrugs, softdrugs en
    een combinatie daarvan. Afgaande op die verdeling kan men
    constateren dat dit de hoofdmoot van de georganiseerde
    criminaliteit is. Het probleem van de politie is ook ons probleem:
    over wat je niet ziet, kun je niet oordelen. Nieuwe lijnen, zoals
    vrouwenhandel, hebben meer aandacht gekregen. Onderzoek daarvan
    laat schrijnende gevallen zien. Een paarjaar geleden zagen wij dit
    soort zaken eenvoudigweg nog niet. Met «wij» bedoel ik:
    politie, justitie, media en wetenschap. Wij worden bij het maken
    van een beeld hiervan gehandicapt door wat wordt aangegeven of door
    wat door de politie wordt onderzocht. ( .. ) In de opzet van het
    boek Georganiseerde criminaliteit in Nederland hadden wij een
    hoofdstuk «het misdaadgeld» gepland. Wij konden echter
    dat hoofdstuk niet vullen. Wij hebben 40 zaken hiertoe bekeken, wij
    hebben met specialisten gesproken en wij hebben stapels
    onderzoeksrapporten van de politie erop nageslagen, maar op die
    vraag moeten wij het antwoord schuldig blijven. Ik vind dit
    zorgelijk. Het misdaadgeld blijft ergens; het komt in de legale
    economie terecht.
    De voorzitter: Betekent dit dat er een gebrekkig beeld bestaat van
    de criminaliteit in ons land?
    De heer Van de Bunt: Zo wil ik het niet stellen.
    De voorzitter: Je kunt alleen wat je weet, goed onderzoeken. U
    baseert zich op strafrechtelijke onderzoeken die zijn afgerond.
    De heer Van de Bunt: Dat is de gekozen methode. In de tweede fase
    van het onderzoek, nadat bestudeerd was wat onderzocht was, hebben
    wij een gespreksronde gehouden met de kenners in het veld om de
    huidige trend te kunnen opsporen.

    Naar aanleiding van de resultaten van de monitor wordt
    geadviseerd om naast langdurig onderzoek met verregaande
    opsporingsmethoden, dat nodig blijft om hoofdpersonen uit de
    georganiseerde criminaliteit aan te kunnen pakken, ook de strategie
    van «korte klappen» veelvuldiger te gebruiken. Bij dit
    ingrijpen zou de strategie gericht kunnen zijn op het opsporen van
    de knooppunten in de netwerken.

    1.6 Opbouw rapport

    De commissie heeft bij de opbouw van haar rapport aangesloten
    bij de indeling in de typen crises in de opsporing. In hoofdstuk 2
    behandelt de commissie de normering en inzet van
    opsporingsmethoden. Aan de hand van de beslispunten omtrent
    specifieke opsporingsmethoden geeft de commissie een beeld van de
    huidige stand van zaken alsmede de activiteiten in de periode
    tussen de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden
    en heden. De commissie gaat in hoofdstuk 3 in op de organisatie van
    de opsporing, terwijl in hoofdstuk 4 de controle op en het gezag
    over de opsporing centraal staan. In deze beide hoofdstukken komen
    aan de hand van de beslispunten de betrokken organisaties aan de
    orde. In hoofdstuk 5 geeft de commissie de hoofdlijnen van een
    aantal bijzondere bevindingen die een relatie hebben met zaken die
    door de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden
    zijn beschreven. De commissie sluit het rapport af met hoofdstuk 6
    waarin de conclusies en aanbevelingen worden weergegeven.
     
    vorige    volgende    inhoud