• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • IX – De bouwnijverheid – 6. KOPPELBAZERIJ IN DE BOUWNIJVERHEID

    6. KOPPELBAZERIJ IN DE BOUWNIJVERHEID

    In het vorige hoofdstuk is bij de bespreking van de
    werkgeversfraudes aangegeven dat de bouwnijverheid altijd op zoek
    is naar wegen om de arbeidskosten zo laag mogelijk te houden. Dit
    kan op legale, maar ook op diverse illegale manieren gebeuren. Een
    aannemer kan zelf personeel in dienst nemen en vervolgens met valse
    nota’s, facturen, en dergelijke frauderen met de afdracht van
    premies en belastingen. Van deze fraudes zijn in het vorige
    hoofdstuk enkele voorbeelden gegeven. Een andere illegale manier
    behelst het inschakelen van arbeidskrachten die worden geleverd
    door koppelbazen.

    Een koppelbaas is iemand die zijn beroep maakt van het ter
    beschikking stellen van arbeidskrachten aan werkgevers. Deze
    neutrale omschrijving heeft volgens Verheul (1984) in de loop der
    tijd een uiterst negatieve klank gekregen als gevolg van de
    illegale praktijken waarvan koppelbazen zich bedienden.
    Koppelbazerij heeft in de loop van deze eeuw een veranderend, meer
    crimineel etiket gekregen (Brants en Brants, 1984 en 1991): van
    neutraal, via witteboordencrimineel, naar fraudeur, om vandaag de
    dag door de media met de titel georganiseerde criminaliteit te
    worden aangemerkt.

    In de jaren vijftig was koppelbazerij een relatief gewenst
    verschijnsel in een krappe arbeidsmarkt om de enorme vraag aan
    bouwvakkers in de periode van wederopbouw te reguleren. De
    koppelbaas voldeed aan de eisen die de economie aan de arbeidsmarkt
    stelde: flexibele inzet van personeel met name om piekbelasting in
    de produktie en tijdens de oogst te helpen oplossen. Werkgevers en
    werknemersverenigingen uitten nauwelijks bezwaren tegen het
    verschijnsel. Aanvankelijk waren koppelbazen actief in de haven van
    Rotterdam, in het bijzonder in de scheepsbouw- en reparatiesector
    (Verheul, 1984). Het verschijnsel dook in de jaren zestig ook in
    andere arbeidsintensieve economische sectoren op: de
    bouwnijverheid, de metaalindustrie en de land- en tuinbouw.

    De kern van de koppelbazerij in die dagen was dat koppelbazen
    zich voordeden als bonafide onderaannemers die arbeidskrachten
    leverden aan hoofdaannemers. Dat zij vervolgens met allerlei
    kunstgrepen geen belastingen betaalden en sociale premies
    afdroegen, was geen zaak voor de hoofdaannemer. Koppelbazerij met
    Nederlandse werknemers levert voor drie partijen voordeel
    op. De koppelbazen zelf uiteraard, die enorme bedragen verdienden
    door de meeste premies en belastingen in eigen zak te steken. Per
    uur kon per arbeider tussen de f.15,- en f.20,- worden verdiend. De
    werkgevers, die goedkope arbeidskrachten konden inhuren en naar de
    letter van de wet niet fout waren. En de werknemers, die bij
    koppelbazen meer verdienden dan bij bonafide werkgevers.Behalve de
    gemeenschap en het bonafide bedrijfsleven, dat zich door
    concurrentievervalsing weggedrongen ziet, pikt iedereen wel een
    graantje van de koppelbaas mee. De zwartwerkers krijgen een beter
    onbelast loon en indien zij ook nog een uitkering genieten gaan zij
    met een dubbel inkomen naar huis. De opdrachtgever of hoofdaannemer
    ziet zijn opdrachten snel en goedkoop uitgevoerd en kan bovendien
    zijn vast personeelsbestand inkrimpen. Bovendien levert de
    koppelbaas gewoonlijk ook goed werk: tegen een hoge betaling voor
    goede vaklui staat dat hij arbeiders die niet bevallen zonder meer
    kan ontslaan; hij is immers niet aan een moeizame ontslagregeling
    gebonden (Van Duyne, 1983, p. 16).

    Die extra verdiensten werden na verloop van tijd een doorn in
    het oog van hun legaal werkende collega’s. In 1970 kwam het in de
    Rotterdamse haven tot een uitbarsting door middel van een staking
    van ruim 20.000 werknemers die een hogere beloning (400-gulden eis)
    eisten van hun werkgevers om in de pas te blijven bij hun illegale
    collega’s (Verheul, 1984). In die tijd waren ruim 7.000 werknemers
    in dienst van ongeveer 500-700 koppelbazen in de haven.

    De koppelbazerij nam steeds grotere vormen aan. De regering
    stelde de Wet op het ter beschikking stellen van arbeidskrachten in
    werking maar dat zette weinig zoden aan de dijk (Van Duyne, 1983).
    In het begin van de jaren zeventig speelden enkele grote
    koppelbaaszaken: in Haarlem, Enschede en Nijmegen en in de
    provincies Brabant en Limburg kwamen fraudes op grote schaal aan
    het licht als gevolg van het optreden van koppelbazen. De herkomst
    en het milieu waarin koppelbazen verkeerden deden hun imago in die
    tijd weinig goed: louche en in veel gevallen, jonge, gewelddadige
    onderwereldfiguren afkomstig uit kringen van uitsmijters/portiers,
    pooiers en kroegbazen. In de kroeg betaalden zij op vrijdagmiddag
    de lonen uit en ook dat gebeurde niet altijd eerlijk. Massale
    vechtpartijen in kroegen waren, mede onder invloed van alcohol,
    schering en inslag als gevolg van ontevreden bouwvakkers die
    verhaal gingen halen voor te weinig uitbetaalde lonen. Met name de
    grenssteden kregen steeds vaker te maken met het verschijnsel
    koppelbazerij. Koppelbazen hadden namelijk hun werkterrein verlegd
    naar Duitsland. De bouw van het Olympisch dorp te Mnchen zorgde
    voor een enorme vraag aan geschoolde bouwvakkers. De koppelbazen
    uit Nijmegen, Limburg en Brabant leverden die.
    De werkwijze en organisatie van koppelbazen was, en voor een deel
    is, meestal de volgende. Voor het uitlenen, respectievelijk ter
    beschikking stellen van arbeidskrachten is op grond van de Wet
    terbeschikkingstelling arbeidskrachten een vergunning vereist. Het
    uitlenen van arbeidskrachten zonder vergunning, het zogenaamde, al
    of niet in regie, onderaannemen, gevolgd door het bewust niet
    betalen van premies en belastingen over de lonen van de werknemers
    was (en is) de kern van de koppelbazerij (Van Ballegooijen, 1981,
    p. 746). Een koppelbaas doet zich voor als onderaannemer, verricht
    op papier werkzaamheden in opdracht van de (hoofd-)aannemer (de
    inlener) tegen een afgesproken prijs of, in geval van
    onderaanneming in regie, tegen een vergoeding van de gemaakte
    kosten, in werkelijkheid een vergoeding voor het inlenen (Verheul,
    1984, p. 167). De koppelbaas maakt voor zijn directe contacten met
    de bouwvakkers en de aannemers gebruik van tussenpersonen, ook wel
    bemiddelaars of runners genoemd. Daarmee blijft hij zelf buiten
    schot. De bemiddelaar of vertegenwoordiger werkt onder de dekmantel
    van n of meer BV’s die in het bezit zijn van de koppelbaas. De
    koppelbaas voorziet hem tevens van administratieve benodigdheden
    (facturen, loonstrookjes, ontslagbewijzen) als ook van bewijscopien
    van onder andere de (valse) inschrijving bij een bedrijfsvereniging
    en de Kamer van Koophandel. De bemiddelaar maakt soms gebruik van
    de diensten van een administratiekantoor dan wel van
    boekhoudkundige hulp. Dikwijls beschikt de bemiddelaar over een
    eigen kantoor als contact- en uitbetaaladres.

    Via advertenties in de krant worden arbeidskrachten opgeroepen
    met wervende teksten waarin hoge verdiensten in het vooruitzicht
    worden gesteld. De vraag naar arbeidskrachten wordt bepaald door
    het aanbod van werk. Om het aanbod van werk zo groot mogelijk te
    maken worden door de tussenpersonen de bouwputten bezocht om de
    behoefte aan personeel te peilen en arbeidskrachten tegen een
    aantrekkelijke prijs aan te bieden. Bestaan eenmaal bepaalde
    contacten, dan volstaat een telefoontje naar en van de aannemer. De
    arbeiders worden het liefst in vaste koppels geworven en aan het
    werk gezet. Daarmee voorkomen koppelbazen dat bouwvakkers onderling
    problemen maken en zijn zij er zo van verzekerd dat de ploeg goed
    met elkaar kan opschieten. Bovendien willen bouwvakkers ervan op
    aan kunnen dat de degenen waarmee zij werken goede vaklui zijn. Dat
    verhoogt de produktie en levert dus meer op. Dat feit heeft voor de
    koppelbaas weer het voordeel dat hij vakmensen aanbiedt die op hun
    beurt weer gretig aftrek vinden bij de aannemers. Want een van de
    kwetsbare punten in de bouwnijverheid is (nog altijd) het gebrek
    aan goede vakmensen. Het werk wordt voor een bepaalde periode
    afgesproken of voor een bepaalde produktie (bijvoorbeeld een aantal
    vierkante meters metselwerk). Aan het eind van een werkweek vraagt
    de vertegenwoordiger het aantal gewerkte manuren of de omvang van
    de geleverde prestatie op bij de opdrachtgever. Aan de hand van de
    afgesproken uur- of prestatieprijs wordt het verschuldigde bedrag
    betaald, vermeerderd met omzetbelasting. Dit bedrag brengt de
    vertegenwoordiger aan de inlener in rekening op een door de
    koppelbaas ter beschikking gestelde factuur met de toevoeging in
    mindering op de aangenomen som of woorden van gelijke strekking en
    met een handtekening voor voldaan. Met deze fake-factuur wordt
    gefingeerd dat de opdrachtgever het werk zou hebben uitbesteed,
    terwijl hij in feite gebruik heeft gemaakt van ingeleende
    arbeidskrachten. De vertegenwoordiger betaalt 10 a 15% van het
    totale gende factuurbedrag, of een vast bedrag per werknemer indien
    de vertegenwoordiger in dienst is van de koppelbaas (Verheul, 1984,
    p. 172). De gemeenschappelijke noemer van koppelbazerij voor alle
    betrokken partijen is het forse profijt dat zij alle hebben bij het
    illegaal te werk stellen van personeel. De
    opdrachtgever/hoofdaannemer/inlener heeft het gemak van een
    werknemersbestand dat flexibel kan worden ingezet op gunstige
    arbeidsvoorwaarden en zonder lastige bijkomende plichten. De
    koppelbaas op de achtergrond toucheert hoge sommen aan provisie of
    koppengeld zonder zelf enig financieel of juridisch risico te
    lopen. De vertegenwoordiger/onderaannemer kan het restant van de
    aanneemsom in zijn zak steken. De werknemers ontvangen onbelast
    loon, vaak naast hun sociale uitkering (de zogenaamde dubbele
    zwartwerkers). Het zijn overigens de werknemers wel die met de
    nadelen blijven zitten:geen verzekering tegen ziekte en ongeval
    (…), geen vakantierechten, nog afgezien van een mogelijke
    navordering van de ontdoken belasting en premies. Tenslotte zullen
    ook adviseurs en bevriende zakenrelaties profiteren van de winsten
    die de leiders van de koppelbaaspraktijken genereren (Verheul,
    1984, p. 172-173).

    De misdrijven waaraan koppelbazen zich schuldig maken betreffen
    in de eerste plaats valsheidsdelicten, waarbij gedacht moet worden
    aan een heel scala aan vervalste of valselijk opgemaakte stukken:
    facturen (als dekking voor uitbesteed werk, voor zwarte lonen en
    als basis voor onrechtmatige terugvordering van omzetbelasting),
    loonstaten, vorstverletdeclaraties, detacheringsverklaringen en
    andere vooral bij grensoverschrijdende fraude gebruikte documenten.
    In de tweede plaats moet worden gedacht aan oplichting,
    verduistering en onttrekking aan faillissement. In de derde plaats
    worden koppelbazen in verband gebracht met chantage, omkoperij,
    bedreiging en geweld.
    Uit de literatuur van die dagen kwam een volgend beeld naar voren
    van koppelbazen: 1. Grote koppelbaasorganisaties worden veelal
    geleid door n of meer figuren die via tussenpersonen opereren maar
    zelf op de achtergrond blijven. De werkelijke rol van deze
    leidinggevende personen, ook wel aangeduid als de Organisatie, het
    Net of het Netwerk, blijft meestal onbekend. Ze voorzien zich van
    een kleine kring van naaste medewerkers op het administratieve en
    (fiscaal)rechtelijke vlak n op het terrein van de persoonlijke
    veiligheid zoals body-guards (Verheul, 1984, p. 169);

    2. er wordt op grote schaal gebruik gemaakt van rechtspersonen,
    meestal besloten vennootschappen. De opgerichte of opgekochte BV’s
    zijn met elkaar verbonden door middel van een aantal natuurlijke
    personen die in steeds wisselend verband en steeds met andere
    vennootschappen actief zijn (Berghuis, 1982, p. 44); 3. om de
    (strafbare) feiten te versluieren en de verhaalsmogelijkheden van
    de bedrijfsvereniging en de belastingdienst te ontwijken, wordt
    gemanipuleerd met rechtspersonen (slapende, nep- of plof-BV’s). In
    eerste instantie wordt ernaar gestreefd vooralsnog de schijn van
    bonafiditeit op te houden voor de opdrachtgevers alsook en vooral
    voor de fiscale en sociale verzekeringscrediteuren. De
    betrouwbaarheidsfaade ten opzichte van deze inningsorganen wordt
    vaak opgebouwd door een frauduleuze keten te beginnen met een
    enkele BV, veelal een opgekochte, lege BV met een stroman of
    katvanger aan het hoofd. Deze BV wordt keurig aangemeld bij de
    Kamer van Koophandel, de fiscus en de bedrijfsvereniging. Na
    aangifte van een klein aantal werknemers worden de daaropvolgende
    fiscale en sociale heffingen prompt en correct voldaan. De
    personeelsuitbreidingen daarna worden echter niet meer ter kennis
    van de inningsorganen gebracht of werknemers worden, fictief van de
    loonlijst afgevoerd. Als de controle en de inningsactiviteiten te
    knellend worden volgt snel een wisseling van bedrijfsadres. De
    vestigingsplaats van BV’s wijkt vaak af van de statutaire plaats.
    Voor zover de fiscus en de bedrijfsvereniging na afloop van dat
    boekjaar wel in het bezit komen van een illusoir en een eventueel
    faillissement zinloos: de vennootschap is inmiddels leeggehaald en
    de – geheel of gedeeltelijk valse – verzamelloonstaat, dan blijkt
    de inning van de loonbelasting en sociale premies zetbaas-directeur
    weet van niets, terwijl de bedrijfsvoering door een andere BV is
    overgenomen (Verheul, 1984, p. 170). De bestaansduur van BV’s die
    worden gebruikt voor koppelbaasactiviteiten is dan ook relatief
    kort.

    Pas in 1979 werd de Wet ketenaansprakelijkheid aan de Tweede
    Kamer aangeboden (zie hoofdstuk 5). In 1981 werd de wet van kracht.
    Het was een goed wapen tegen de koppelbazerij. In de jaren daarna
    verdween het verschijnsel vrijwel van Nederlandse bodem, op enkele
    incidentele zaken na. In de jaren tachtig was het
    koppelbazenprobleem van de politieke agenda verdwenen. Ondanks de
    aanscherping van de Wet Ketenaansprakelijkheid in 1991, steekt de
    koppelbazerij in de bouw (en andere bedrijfstakken) in de jaren
    negentig weer de kop op. In gebieden waarin vroeger ook koppelbazen
    actief waren, de havens, Nijmegen, Arnhem, Limburg en Brabant, komt
    langzaam weer de koppelbazerij op en neemt de omvang van hun
    activiteiten toe. Want ondanks de verhoogde opsporingsactiviteiten
    en meer toezicht zien koppelbazen altijd wel weer mogelijkheden in
    Nederland hun activiteiten te ontplooien. Volgens opgave van het
    ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn er ook veel
    koppelbazen actief in de land- en tuinbouw en in de intensieve
    pluimvee- en veehouderijen in Brabant en Limburg. Marokkaanse en
    Turkse koppelbazen met als bedrijf slechts een auto met telefoon en
    fax zorgen voor de illegale levering van honderden landgenoten voor
    ongeschoold en vies werk in die sector.

    De belangrijkste vraag naar vaklieden is echter afkomstig van de
    Bondsrepubliek Duitsland. Daar zijn als gevolg van de hereniging
    veel vaklieden door aantrekkelijke hoge lonen naar het oosten
    getrokken om het land daar weer op te bouwen. Daardoor is een
    schreeuwend tekort aan bouwvakkers ontstaan in de overige delen van
    Duitsland. Koppelbazen spelen op deze krapte van de markt in. De
    bouwnijverheid in dat land kent blijkbaar geen remmingen zich in te
    laten met allerlei duistere lieden.

    De invoering van de WKa heeft er toe bijgedragen dat de
    werkwijze van koppelbazen in de begin jaren negentig steeds
    ingenieuzer werd. Het op grote schaal frauderen met BV’s, het laten
    failleren van BV’s wanneer dat zo uitkomt, het leegplunderen van
    G-rekeningen, het werken met stromannen en het werken met
    internationale, grensoverschrijdende bedrijfjes kenmerkten de
    moderne koppelbaas van de beginjaren negentig. Omdat in Nederland
    de hoofdaannemer aansprakelijk werd moest de koppelbaas voldoen aan
    de wettelijke vereisten van de Wet ketenaansprakelijkheid
    (G-rekening). Daardoor moesten koppelbazen, nog meer en ingenieuzer
    dan in het verleden hun toevlucht zoeken in BV-fraudes. Het
    bedenken van BV-carrousels, het ploffen van BV’s wanneer dat zo
    uitkwam, het opkopen van slapende BV’s om antecedentenonderzoeken
    te ontwijken en het opkopen van noodlijdende BV’s behoorden tot de
    methodieken van de moderne koppelbaas.

    Daarmee was de koppelbaas de opsporing meestal een stap voor.
    Een opsporing die toch al niet bij de politie de hoogste prioriteit
    genoot. De reden was enerzijds dat de koppelbazerij schijnbaar toch
    al een aantal jaren van de aardbodem verdwenen leek en door het
    civielrechtelijke karakter van de WKa andere opsporingsorganen
    waren belast met de bestrijding van het probleem. Met andere
    woorden: geen politiezaak.

    De zaakanalyses

    De Nederlandse politie heeft aan de onderzoeker in totaal tien
    dossiers ingestuurd over recherche-onderzoeken die op de een of
    andere manier met de bouwnijverheid hadden te maken. De meeste
    dossiers hebben betrekking hebben op de beginjaren negentig. Gelet
    op het bovenstaande is dat aantal geen verrassing. De dossiers zijn
    voor het grootste deel afkomstig van politieregio’s waar men
    traditioneel veel te maken heeft gehad met koppelbazen: Limburg,
    Brabant en Gelderland. Veel van de verdachten uit de dossiers zijn
    dan ook mannen die zich ook in vroeger tijden schuldig hebben
    gemaakt aan koppelbaaspraktijken. Zij zijn in de leeftijd van
    ongeveer tussen de veertig en de vijftig jaar. In enkele zaken zijn
    jongere nieuwkomers bij hun activiteiten betrokken (30-ers). De
    meeste koppelbazen opereren solistisch maar werken toch veel samen
    met hun oude kompanen. Zo ontstaat het beeld van een los
    samenwerkingsverband van mensen die de ene periode intensief met
    elkaar samenwerken maar in een andere periode elkaar mijden en
    nieuwe partners zoeken. Alle koppelbazen onderhouden sterke
    betrekkingen met de onderwereld van de steden waarin zij actief
    zijn of maken daar nadrukkelijk deel van uit. Koppelbazerij is niet
    de enige illegale activiteit van hen. De meesten frauderen op
    diverse terreinen met BV’s en lichten wanneer het zo uitkomt het
    bedrijfsleven in hun stad op met hoge onbetaalde rekeningen (zie de
    lokale studie over Enschede, Nijmegen en Arnhem van Bruinsma en Van
    de Bunt). Koppelbazen (in Nijmegen, bijvoorbeeld) laten weten dat
    zij deel uitmaken van het criminele milieu. Incidenteel laten zij
    zich in met de handel in softdrugs. In de dossiers wordt zelden
    melding gemaakt van geweld. Wanneer sprake is van geweld dan is dat
    tegen elkaar of door bouwvakkers die niet worden uitbetaald. Hoewel
    de meeste koppelbazen de gehuurde krachten gewoon uitbetalen is er
    in een stad altijd wel n die telkens probeert onder uitbetalingen
    uit te komen. In dat geval hebben zij bodyguards meer dan hard
    nodig om zich verontwaardigde bouwvakkers van het lijf te houden.
    De meeste koppelbazen werken internationaal. Voornamelijk worden
    vaklieden geleverd aan Duitsland en Belgi. Deze vaklieden zijn
    afkomstig uit Engeland, Ierland en Duitsland. In de Nederlandse
    bouwnijverheid zelf zijn er zelden meer koppelactiviteiten.

    De laatste twee jaar verandert echter veel. Hoewel de moderne
    koppelbaas al meer pogingen in het werk stelde om het aureool van
    de nette zakenman te creren, slaagt hij daarin de laatste twee jaar
    beter. Er zijn namelijk nieuwe mogelijkheden in de wetgeving
    ontdekt die van de koppelbaas nu een arbeidsbemiddelaar en geen
    koppelbaas maken. De werkwijze is aangepast aan de huidige tijd. Er
    wordt niet meer vanuit kroegen gewerkt, maar vanuit respectabele
    kantoorpanden met gebruikmaking van (voor een deel) onwetend
    personeel en van een lek in de wetgeving: het E-101 formulier. Het
    E-101 formulier is een verklaring waarmee een werknemer als
    zelfstandige staat ingeschreven. Zelfstandigen zijn zelf
    verantwoordelijk voor de afdracht van premies en belastingen en
    niet het bedrijf die van hun arbeid gebruik maakt of de koppelbaas.
    Daardoor ronselt of verhuurt de koppelbaas niet meer maar bemiddelt
    tussen bouwondernemer en zelfstandige. Om deze bemiddeling zo
    gladjes mogelijk te laten verlopen worden kantoorpanden ingericht
    waar studenten en huisvrouwen de 40 tot 60 telefoonlijnen bedienen
    Noot . Telefonisch worden vakmensen gebeld of kunnen
    bouwvakkers zich melden, worden bouwputten in Nederland en
    Duitsland dagelijks gebeld om de behoefte aan personeel te peilen
    en zonodig personeel aan te bieden. Een groot aantal faxen
    vergemakkelijkt het zaken doen. De koppelbaas vangt voor zijn
    bemiddeling per uur per bouwvakker 10 tot 20 gulden (mark). De
    ZZP’er (Zelfstandige zonder personeel) behoort de premies en
    belastingen te betalen maar kan en wil dat niet. Eventuele risico’s
    zijn voor de individuele werker die uit Engeland (waar gemakkelijk
    zo’n E-101 formulier wordt afgegeven) voor werk in Duitsland wordt
    geronseld. De beide landen kunnen echter naar hun premies en
    belastingen fluiten en worden dus nog steeds geconfronteerd met
    grote schades als gevolg van koppelbaaspraktijken vanuit
    Nederland.

    Al is het uiterlijk van de koppelbaas misschien aan het
    veranderen, zijn werkwijze en zijn doel zijn en blijven in wezen
    hetzelfde, namelijk ten koste van bouwvakkers geld verdienen door
    belastingen en sociale premies niet af te dragen. In Ierland en
    Engeland waar een overschot is aan bouwvakkers, wordt geronseld via
    advertenties in dag- en weekbladen. Daarin worden zij opgeroepen
    een bepaald telefoonnummer in Nijmegen te bellen. Via dat
    telefoonnummer worden zij een aantal malen doorverwezen naar andere
    telefoonnummers, waarna uiteindelijk een afspraak wordt gemaakt
    zich op een bepaalde tijd in de stationrestauratie van Nijmegen te
    vervoegen. In Ierland of Engeland hebben zij een
    zelfstandigen-formulier aangevraagd en gekregen want zonder zo’n
    verklaring neemt de koppelbaas niemand aan. Voor de zekerheid wordt
    hen nogmaals een formulier ter ondertekening voorgelegd waarin zij
    moeten verklaren als een zelfstandige te werken. De verklaringen
    die de tussenpersoon ter ondertekening voorlegt, zijn in het Duits
    opgesteld omdat het werk in Duitsland moet worden verricht. Dat de
    Ierse of Engelse bouwvakker de Duitse taal niet machtig is maakt de
    tussenpersoon (runner) niets uit. Na ondertekening worden zij
    gezamenlijk per busje naar diverse Duitse bouwputten gebracht om
    het aangenomen werk te verrichten. Zij werken doorgaans 10 uur per
    dag en zeven
    dagen in de week. De bouwvakkers krijgen ter plaatse van een Duitse
    tussenpersoon van de Nijmeegse koppelbaas per uur uitbetaald
    (ongeveer 22 DM per uur) en dat is altijd meer dan zij in Ierland
    of Engeland netto zouden verdienen (ongeveer f.10,-). De Duitse
    aannemer betaalt ongeveer DM 45 per uur uit aan de koppelbaas. Dit
    bedrag is ongeveer 15 DM lager dan wanneer de aannemer legaal een
    Duitse bouwvakker in dienst zou nemen. De koppelbaas verdient aldus
    ongeveer DM 20 per uur per bouwvakker en de Duitse aannemer
    ongeveer DM 15 per uur per bouwvakker. Koppelbazen kunnen nog
    altijd in Duitsland actief zijn omdat daar niet zoiets als een Wet
    Ketenaansprakelijkheid bestaat die hoofdaannemers verantwoordelijk
    maakt voor de afdracht van belastingen en sociale premies.

    Ook in Nederland wordt steeds vaker gewerkt met deze zogenaamde
    ZZP’ers. De Bouw- en Houtbond FNV schat het aantal ZZP’ers
    (Zelfstandige Zonder Personeel) zoals arbeiders met een E-101
    formulier worden genoemd in Nederland op ruim 15.000. Deze zijn
    voornamelijk werkzaam in de havens van Rotterdam en Amsterdam en in
    de bouw in de Randstad. De indruk bestaat dat niet iedereen door
    koppelbazen aan het werk is gezet, maar dat deze werknemers zelf
    als zelfstandige werk aannemen in de havens en de bouw en hun
    premies en belasting zoals het hoort afdragen. Voor de
    (onder)aannemers is dat zeer aantrekkelijk omdat zij dan allerlei
    rompslomp met betrekking tot de afdracht van premies en belastingen
    aan de zelfstandige werknemer kunnen vermijden en zo de beschikking
    hebben over een zeer flexibel arbeidsreservoir via tijdelijke
    contracten. Een bijkomend voordeel is dat kritische vakbonden
    daarmee buiten de bedrijfspoorten worden gehouden.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken