• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • IX – De branches horeca en gokautomaten – 6.5. Het imago van de branche

    6.5. Het imago van de branche

    De gokautomatenbranche is een duidelijk voorbeeld van een sector
    met een besmette identiteit. Het produkt dat de
    gokautomatenproducenten, handelaren en exploitanten aanbieden is
    maatschappelijk maar ten dele geaccepteerd; men onderkent de
    bestaande menselijke behoefte aan de spanning en ontspanning van
    het gokspel, maar deze staat toch in laag aanzien. De organisatie
    voor speelautomatenfabrikanten spreekt over de Calvinistische
    moraal die het gokken afkeurt; het spelen op automaten wordt door
    velen gezien als een tijd- en geldverspillende bezigheid. Vooral
    het steeds groter wordende probleem van de gokverslaving is zeer
    schadelijk voor het imago en aanzien van de branche. De
    verslavingsproblematiek kan niet los worden gezien van
    maatschappelijke gevolgen als verwervingscriminaliteit en problemen
    van openbare orde en deze leveren een aanzienlijke kostenpost op
    voor de maatschappij en de overheid.

    Daarnaast wordt de gokautomatenexploitatie in verband gebracht
    met illegaliteit en criminaliteit. Uit een onderzoek door de VAN
    (1992) blijkt dat meer dan de helft van het publiek (51 procent)
    ondernemers uit de speelautomatenbranche sterk negatief associeert:
    twaalf procent van de respondenten associeert exploitanten en
    producenten van speelautomaten in de eerste plaats met
    criminaliteit, vijftien procent denkt allereerst aan louche types
    en bijna tien procent legt een verband met zwart geld. Nog eens
    vijftien procent van de ondervraagden heeft andere negatieve
    associaties als gokverslaving, gevaar voor de jeugd, uitbuiting en
    oplichting. Een media-onderzoek dat de branche eerder liet
    uitvoeren (1987) toonde aan dat in meer dan een kwart van de
    krante- en tijdschriftartikelen over de branche in verband werd
    gebracht met criminaliteit. Ook uit recent onderzoek van
    universiteit Nijenrode staat te lezen dat criminaliteit een
    fundamenteel onderdeel uitmaakt van het morele profiel van de
    branche (Smit, 1995).

    De geur van illegaliteit rond deze branche zal zeker voor een
    groot deel te maken hebben met de lange periode dat de
    kansspelhandel verboden en dus ondergronds opereerde; pas in 1986
    werden de gelduitkerende kansspelautomaten gelegaliseerd, hoewel
    zij al sinds de jaren dertig en veertig op de Nederlandse markt
    zijn. De branche-organisatie geeft overigens zelf toe dat er veel
    gerommeld wordt in het speelautomatenbedrijf, maar meent dat dit
    zich beperkt tot overtredingen van de Wet op de Kansspelen; er
    wordt een automaat teveel of te weinig geplaatst, de automaat is
    niet goedgekeurd of opgevoerd, of de tellerstand wordt
    gemanipuleerd. De zeer gedetailleerde en verregaande bepalingen in
    de Wet op de Kansspelen maken het moeilijk om aan alle regels te
    voldoen, zo redeneert de VAN. Bovendien is de controle op de
    naleving gebrekkig, waardoor veel ondernemers de regels niet
    nakomen. De branche-organisatie spreekt zelf over het soms (te)
    geringe besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid en een
    slordig omspringen met geldende regels
    als een kenmerk dat de
    branche kwetsbaar maakt; men tast de grenzen van de wet af (VAN,
    1989: 9). De overheid wordt door de speelautomatenondernemers
    bepaald niet als een vriend gezien. Immers, alle beperkingen komen
    uit die hoek en zij bepalen de inkomsten van de bedrijven. Het
    beleid wordt de laatste jaren in snel tempo steeds stringenter en
    beperkender en de speelautomatenhandelaren voelen zich zwaar
    gepakt. Het wordt als zeer dubbel en hypocriet ervaren dat de
    branche afhankelijk is van de overheid die tegenlijkertijd haar
    concurrent is. De overheid beperkt het speelautomatenbeleid vanwege
    de toenemende gokverslaving, maar voert zelf het kraslotspel in.
    Tegelijk met de beperkende maatregelen voor exploitatie van
    kansspelautomaten hanteert de overheid een vergunningenbeleid dat
    volgens de meeste ondernemers uit de branche veel te laagdrempelig
    is; in principe kan iedere horeca-ondernemer automatenexploitant
    worden. De branche roept al jaren tevergeefs om een strikter
    toelatingsbeleid. De gemiddelde speelautomatenondernemer is laag
    opgeleid en weinig professioneel. De VAN wijst er op dat bij veel
    bedrijven het korte termijn-denken overheerst (VAN, 1989).


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken