• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • IX – De wildlifebranche – 2. ACHTERGRONDEN VAN DE WILDLIFEBRANCHE

    2. ACHTERGRONDEN VAN DE WILDLIFEBRANCHE

    Duizenden jaren geleden begonnen mensen in West-Azi en in het
    Midden-Oosten wilde dieren tot huisdieren te maken. Honden, geiten,
    varkens, runderen, schapen en paarden waren de eerste
    gedomesticeerde dieren die met het oog op de voedselvoorziening, de
    huiden en het vervoer in gevangenschap werden gehouden. Eeuwen
    later werden wilde dieren vaker als gezelschapsdier gehouden. De
    rijke vorstenhuizen, farao’s, keizers en andere
    hoogwaardigheidsbekleders namen wilde dieren als statussymbool op
    in hun huishouding. In Rome vochten 2.000 jaar geleden christenen
    en slaven voor hun leven tegen wilde dieren terwijl duizenden
    toeschouwers van het geboden spektakel genoten.

    In de westerse wereld worden dieren vandaag de dag alleen nog
    maar als gezelschapsdier in huis opgenomen. De economische noodzaak
    van het zelf houden van dieren in huis of erf is verdwenen. Dieren
    die voor voedsel geschikt zijn, worden in legbatterijen en
    veemesterijen in grote aantallen gefokt. In ontwikkelingslanden
    dienen in het wild levende dieren nog altijd als vleesleverancier,
    al is de noodzaak ook daar de laatste decennia minder geworden.
    Eskimo’s in de poolstreken doden alleen een walvis wanneer dat voor
    hun voedselvoorraad van belang is. Noorse en Japanse vissers
    daarentegen doden elk jaar honderden walvissen uit winstbejag.
    Overexploitatie van de zeen, tropische regenwouden die worden
    leeggekapt en de vernieling van andere natuurgebieden maken het
    voortbestaan van vele dier- en plantsoorten uiterst onzeker. Onder
    druk van publikaties van biologen, ecologen en door protesten van
    milieu-activisten werd de publieke opinie wakker geschud.
    Organisaties als het Wereld Natuur Fonds en Greenpeace werden
    actief. In het begin van de jaren zeventig kwam in Washington de
    Convention on International Trade in Endangered Species of wild
    Fauna and Flora (CITES) tot stand. In het verdrag werd de handel in
    bedreigde en in het wild levende dier- en plantsoorten verboden of
    aan banden gelegd. Tevens werden algemene regels opgesteld waaraan
    de legale internationale handel zich dient te houden. In het
    CITES-verdrag worden meer dan 3.000 diersoorten en meer dan 30.000
    plantesoorten vermeld. Het regelt de handel en beslaat drie
    zogenaamde lijsten:

    (de handel en het in bezit hebben van deze soorten zijn verboden
    en strafbaar gesteld) en uitzonderingen – lijst 1 van CITES somt
    soorten op die met uitsterven worden bedreigd. De hiervoor geldende
    regels zijn streng daarop worden zelden toegestaan (bijvoorbeeld
    voor een dierentuin);

    wanneer de handel niet aan banden wordt gelegd;
    – lijst 2 van CITES bevat soorten die niet direct met uitsterven
    worden bedreigd maar dat wel zullen worden Nederland ratificeerde
    het CITES-verdrag pas in 1984, maar werkt zeer loyaal mee aan de
    uitvoering van het – lijst 3 van CITES gaat over soorten die
    bescherming genieten op verzoek van een bepaald land. verdrag. De
    Wet Bedreigde Uitheemse Diersoorten (BUD) regelt de bescherming van
    deze bedreigde soorten. Het CITES-bureau Nederland is
    verantwoordelijk voor de afgifte van vergunningen. De in de eerste
    CITES-lijst genoemde dieren en planten mogen absoluut niet worden
    verhandeld in Nederland en zelfs het bezit van deze soorten is al
    strafbaar gesteld Noot . De handel in dieren en planten
    van de andere CITES-lijsten is in ons land niet strikt verboden,
    maar wordt wel beperkt door allerlei regels. Voor de handel dient
    altijd een vergunning te worden aangevraagd en bij invoer uit het
    buitenland dient ook een uitvoervergunning van het exporterende
    land te worden overhandigd. Voor in gevangenschap gekweekte
    exemplaren gelden minder strenge regels. Men dient slechts een
    kweek- of fokcertificaat te kunnen tonen. Er bestaat mondiaal een
    levendige handel in dieren en planten om economische redenen, maar
    de
    toenemende welvaart van burgers en de toenemende mobiliteit heeft
    ook de vraagzijde naar exotische dieren en planten vergroot. Mensen
    willen zlf exotische dieren houden dan wel over bijzondere planten
    beschikken. Er worden per jaar enorme aantallen dieren en planten
    legaal verhandeld. Volgens Van den Berg, e.a., (1995, 79-80)
    wisselen legaal en illegaal per jaar ruim 4 miljoen vogels
    (papegaaien, zangvogels, roofvogels) van eigenaar, 10 miljoen
    reptielen (slangen en hagedissen), 350 miljoen vissen, 40.000 apen,
    15 miljoen pelsdieren en slagtanden van ongeveer 90.000 olifanten.
    Per jaar worden een miljoen wilde orchideen verhandeld, terwijl
    vele cactussen, knollen en bloembollen van het ene land naar het
    andere land worden vervoerd. Nederland met zijn handelscentra en
    vervoersknooppunten (Schiphol en Rotterdam) heeft een belangrijke
    rol in die handel. Veel van de verhandelde legale dieren en planten
    in de wildlife zijn voor doorvoer naar andere bestemmingen buiten
    Nederland. Volgens Van den Berg, e.a. (1995) spelen Nederlandse
    handelaren een leidende rol in de wildlifehandel. Of dat werkelijk
    het geval is kan niet op grond van concrete gegevens worden
    nagegaan, maar is wel aannemelijk gezien de hoge positie die
    Nederland inneemt in de lijst van CITES-vogels importerende landen
    en de eerste plaats die Nederland heeft in de plantehandel.

    De illegale handel in dieren en planten is ook gebaseerd
    op vraag en aanbod, waarbij de zeldzaamheid, de beschikbaarheid (de
    moeilijkheid om bepaalde dieren te vangen) en de risico’s tijdens
    het transport uiteindelijk de prijs van een dier of plant bepalen.
    De verschillen tussen de verwervingskosten en de verkoopopbrengsten
    zijn groot en zeer aantrekkelijk. Zo kan de huid van een luipaard
    de stroper(s) een paar honderd dollar opleveren, maar de koper
    betaalt soms wel 60.000 dollar voor zo’n huid. Het verschil komt in
    handen van de internationaal opererende tussenhandel.

    De illegale handelsketen vanaf het land van uitvoer naar de
    klant in het westen bestaat grofweg uit drie delen: 1. De
    export
    . Mexico, Nicaragua, Venezuela, Peru, Guyana, Brazili,
    Argentini, Rusland, China, de Filippijnen, Vietnam, India,
    Indonesi, Uganda, Kenia, Tanzania, Zuid-Afrika, Zare, Kameroen,
    Maleisi, Senegal leveren allerlei exotische dieren en planten aan
    de Verenigde Staten, Saoedi-Arabi, Japan en de landen uit
    West-Europa. De dieren worden gevangen door de plaatselijke
    bevolking die in de verkoop daarvan een ruime aanvulling op hun
    schamele inkomen zien, of door professionele lokale stropers. In
    een enkel geval worden stropers vanuit het westen gestuurd om in
    samenwerking met enkele lokale inwoners hun roofwerk te verrichten.
    Daarbij worden de nauwkeurig omschreven wensen van de klanten uit
    het westen goed in het oog gehouden. Stropers kunnen individueel
    werken (free-lancers) of in vaste dienst zijn van
    groothandelsmaatschappijen die op wereldschaal dieren en planten
    legaal n illegaal exporteren. Na de vangst moet het transport
    binnen de grenzen van het exporterende land naar het vliegveld of
    haven worden geregeld en een opslagplaats worden ingericht. Deze
    opslagplaatsen worden ook wel kweekstations of breeding farms
    genoemd. Daarin worden bijzondere soorten dieren en planten gefokt
    en gekweekt met behulp van gestroopte exemplaren. De dieren en
    planten worden er tijdelijk gevangen gezet respectievelijk
    opgeslagen tot het vervoer per vliegtuig naar andere landen is
    geregeld. Zo’n vlucht is pas voordelig wanneer veel dieren tegelijk
    kunnen worden getransporteerd en wanneer deze lading kan worden
    vermengd met legale zendingen.

    Voor de export van de flora en fauna die op de CITES-lijsten
    voorkomen, zijn vergunningen nodig. Deze vergunningen worden
    meestal via corrupte ambtenaren en politici (tot op het niveau van
    regeringen) verkregen. Hun participatie is cruciaal voor de
    illegale handel, omdat zij zorgen voor contacten met verkopers en
    voor valse of vervalste documenten. In sommige landen is de export,
    ondanks het CITES-verdrag, van grote betekenis voor de economie. Zo
    wordt beweerd dat de derde bron van inkomsten van Venezuela (na
    olie en voedsel) de export van exotische dieren is.

    2. Het transport. Het transporteren van dieren moet snel
    geschieden. Het meest gebruikelijke vervoermiddel voor dieren is
    daarom het vliegtuig. Handelaren gaan uiterst onzorgvuldig en
    slordig met de dieren en planten om. Deze slordigheid, die ook de
    AID tijdens zijn controles aantreft, is opmerkelijk aangezien de te
    behalen winst direct afhankelijk is van het levend kunnen afleveren
    van de dieren. Winstmaximalisatie blijkt dus geen rol te spelen in
    de internationale handel. De omstandigheden tijdens het
    transporteren zijn vaak zo erbarmelijk (zonder drinken en eten, op
    elkaar gepakt, met temperaturen varirend van heel koud tot zeer
    heet) dat de meeste dieren onderweg al sterven. Dit
    sterftepercentage kan oplopen tot soms wel 70%. De
    luchtvaartmaatschappijen hebben om de sterfte onderweg tegen te
    gaan allerlei maatregelen ingevoerd ter bescherming van de dieren
    (of vluchten met levende dieren soms helemaal stopgezet). Het
    gevolg hiervan is wel dat tegenwoordig chartervluchten worden
    gebruikt voor deze smokkel en dat gewone lijnvluchten worden door
    de handelaren gemeden.

    De scheepvaart (containers) en de post worden ingeschakeld
    wanneer het vervoer niet snel hoeft te verlopen. Dit is het geval
    bij dode dieren, pelzen, planten en bij sommige dieren die lang
    zonder drinken en voedsel kunnen.

    3. De import. In vroeger tijden was het houden van
    exotische dieren en planten voorbehouden aan de rijken.
    Tegenwoordig kunnen veel meer mensen zich de aanschaf daarvan
    permitteren. De vraag is om deze reden de
    laatste jaren wereldwijd flink toegenomen. De uiteindelijke
    afnemers van illegaal verhandelde en bedreigde dier- en
    plantsoorten zijn particuliere burgers die al dan niet in
    verenigingsverband er een hobby van maken dergelijke dieren en
    planten te houden. Ook verzamelaars van dode exemplaren kunnen tot
    de afnemers worden gerekend. Beide groepen klanten zijn bereid
    forse prijzen te betalen voor hun hobby. Hoewel de kennis van deze
    groep afnemers over (de verzorging van) exotische dieren door goede
    informatie in tijdschriften van verenigingen en hobbyclubs steeds
    beter wordt, gaan veel dieren binnen korte tijd na aankomst dood.
    Door verkeerde klimatologische omstandigheden, een te kleine
    behuizing, infectieziekten, stress of verkeerde verzorging sterven
    de meeste gemporteerde dieren binnen een jaar. Daardoor wordt, hoe
    wreed het ook mag klinken, de vraag naar deze dieren gestimuleerd.
    Afnemers denken toevallig een slecht exemplaar te hebben gekocht en
    bestellen een nieuw dier bij de handelaren.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken