• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Tilburg en preventief fouilleren

    Preventief fouilleren werd in 2003 met veel tromgeroffel geïntroduceerd in Tilburg, maar de aftocht vier jaar later verliep in stilte, alsof de Driehoek moest erkennen dat het middel volstrekt zinloos is geweest.

    Tilburg was niet de eerste gemeente die overging tot fouillering, maar wel een van de gemeenten die het middel lange tijd heeft ingezet. In totaal is er vier jaar gefouilleerd in drie verschillende gebieden.

    Bij het onderzoek naar de maatregel is gebruik gemaakt van documenten van het college van burgemeester en wethouders van de stad, de politie Midden en West Brabant en het parket Breda. De stukken die beschikbaar zijn gesteld: aanwijzingsbesluiten, notities voor het driehoeksoverleg, evaluaties, incidentenoverzichten, uitdraaien uit het HKS, lasten tot fouilleren, losse documenten en andere overheidsstukken.

    Verschillende documenten zijn niet openbaar, zoals vergaderstukken van de driehoek en een enkele notitie. Toch schetsen de geleverde documenten een redelijk volledig beeld van het fouilleren in Tilburg. Dit beeld loopt van de wijziging van de APV in 2003 tot het einde van het fouilleren eind 2007. Het resultaat van het onderzoek is onthutsend, zeker voor een door de verantwoordelijken zelf als vergaand gedefinieerde maatregel.

    Hieronder volgt een chronologisch verslag van het fouilleren in Tilburg. Zo nu een dan wordt een rapport uitgebreider besproken omdat dat voor het begrip van de situatie in Tilburg van belang is, maar over het algemeen wordt er door de vele stukken gewandeld om de besluitvorming en de praktijk van het fouilleren in beeld te brengen.

    Voorspel

    Voordat er overgegaan kan worden tot het fouilleren van onschuldige burgers moet een gemeente zijn APV wijzigen. De mogelijkheid tot het aanwijzen van een risicogebied moet expliciet in de Plaatselijke Verordening worden opgenomen. Het wijzigen van de APV is hét moment voor de gemeenteraad om te discussiëren over de noodzaak van preventief fouilleren.

    Nadat de APV gewijzigd is, staat de raad meestal buitenspel. De burgemeester kan een gebied aanwijzen en de officier van justitie een last afgeven, waarna de politie overgaat tot fouilleren. Verschillen van mening tussen korpschef, burgemeester en de officier van justitie worden in de beheersdriehoek glad gestreken en doen zich zelden voor.

    Op 27 mei 2002 vraagt de Tilburgse VVD-fractie bij de rondvraag of een voorstel tot fouilleren aan de gemeenteraad wordt voorgelegd. De burgemeester geeft vervolgens aan dat er plannen zijn om fouilleren in de APV op te nemen. Tijdens de raadsvergadering van 7 oktober 2002 komt fouilleren weer aan de orde. Het is opnieuw de VVD die pleit voor de bevoegdheid: “De officier van justitie bij de rechtbank in Breda constateert dat er bepaalde vertegenwoordigers in onze maatschappij met relatief veel vuurwapens op zak lopen.” Opnieuw geeft de voorzitter van het college aan dat “men bezig is om in de Algemene Plaatselijke Verordening de mogelijkheid van preventief fouilleren op te nemen.”

    Er zijn dan vier maanden verstreken en de situatie lijkt volstrekt niet urgent. De andere politieke partijen mengen zich op dat moment niet in het debat. Een maand later, bij de algemene beschouwingen, geeft de burgemeester opnieuw aan fouilleren in de APV te willen opnemen. Het is nog steeds 2002.

    Hij antwoordt daarmee op een opmerking van de VVD: “De officier van justitie Mevr. Sonneveld heeft recentelijk bij een rechtszaak aangegeven dat te veel Antillianen met wapens in Tilburg rondlopen. De VVD-fractie dringt met de meeste spoed aan op aanpassing van de algemene politie verordening, zodat de burgemeester de bevoegdheid krijgt om preventief te laten fouilleren. De burgemeester dient de volgende gebieden zeker aan te wijzen voor preventief fouilleren, het Heuvelplein en de Heuvelstraat, de Korte Heuvel, het Piusplein, de Spoorlaan, de Stationszone, de Oude Markt, de pleinen in Noord en de trein- en busstations.”

    GroenLinks mengt zich in het debat door aandacht te vragen voor de privacy en de willekeur bij het fouilleren. Het CDA schetst de problematiek in de binnenstad waar de VVD graag wil fouilleren: “Beangstigend vindt CDA de grote massa mensen in beschonken toestand na sluitingstijd om 4 uur op de Heuvel ophouden. Er zijn veel klachten over geluidsoverlast, alcoholmisbruik, jongeren die langer op het Pieter Vreedeplein rondhangen en daar wachten tot Zino om 6.00 uur opengaat voor de afterparty.” Burgemeester Stekelenburg bevestigt dat de problematiek heel complex is. De APV is nog niet gewijzigd, van urgentie lijkt geen sprake.

    Op 9 december 2002 dient het college van b & w een voorstel in tot wijziging van de APV. Een half jaar na de vraag van de VVD zegt de driehoek “de APV te willen wijzigen, maar dat er in Tilburg geen sprake is van een concrete situatie, die aanleiding geeft tot het aanwijzen van een dergelijk gebied.” Het college onderstreept in het voorstel dat fouilleren een ultimum remedium is: “Het gaat hier om een zeer vergaand middel, dat een directe inbreuk maakt op de privacy van de burger, en dat dus niet lichtvaardig ingezet dient te worden.” Een week later herhaalt de VVD haar wens om alvast te gaan fouilleren.

    Wijziging van de APV

    De wijziging van de APV om fouilleren mogelijk te maken, leidt in de gemeenteraad tot een inhoudelijk debat. De partijen wisselen hun standpunten uit, drie moties worden ingediend en bij de stemming is alleen de SP tegen de wijziging. Zoals verwacht is de VVD blij met het voorstel en dient een motie in om in april 2003 meteen te beginnen met fouilleren.

    Deze motie haalt het niet, ook niet de motie van de SP die de wijziging van de APV afwijst. De SP stelt dat “voor het ter hand hebben van een dergelijk instrument sprake zou moeten zijn van een situatie die het gebruik van een dergelijk vergaand instrument legitimeert.” Volgens de SP is van een dergelijke situatie geen sprake en hoeft de APV niet gewijzigd te worden. De andere partijen stellen zich tussen de VVD en de SP op.

    De PvdA spreekt tijdens de voorbereidende commissievergadering van een “zwaar middel met verstrekkende gevolgen voor persoonlijke levenssfeer. Zeker niet lichtvaardig mee omgaan.” Tijdens het raadsdebat op 20 januari 2003 voegt fractievoorzitter Moorman daar nog het risico van willekeur aan toe. GroenLinks is tegen de wijziging, maar stemt uiteindelijk voor en het CDA gelooft dat de rol van de officier van justitie voldoende waarborgen biedt tegen misbruik van het middel.

    Het college heeft het fouilleren door de raad geleid, nu nog een gebied vinden, maar daar lijkt het de driehoek niet om te gaan. Ook tijdens de raadsvergadering van 20 januari 2003 onderstreept het college “dat er op dit moment in Tilburg geen sprake is van concrete situatie, die aanleiding geeft tot het aanwijzen van een dergelijk gebied.” De APV is gewijzigd, maar er wordt niet gefouilleerd. De situatie is niet urgent.

    Bij de algemene beschouwingen in april 2003 lijkt de VVD haar dadendrang van een jaar eerder niet kwijt. Fractievoorzitter Naaijkens van de partij is de motie van januari 2003 vergeten en refereert slechts aan het fouilleren als een van de onderwerpen waar de partij voor staat. Van het plan om in april al te gaan fouilleren is niets over.

    Naaijkens: “Wij hebben het afgelopen jaar als fractie veel politieke aandacht besteed aan de onderwerpen als oplossingspercentages van de misdrijven en preventief fouilleren. De criminaliteit stijgt nog steeds en de aangifte bereidheid daalt; geen wonder want er worden steeds minder misdrijven opgelost. Voor de zware criminaliteit verwijzen wij naar de recente schietpartijen in de Munttorenstraat, de Prof. Dondersstraat, het Stuyvesantplein en de Besterd.” Andere partijen besteden veel minder aandacht aan veiligheid en het is niet vreemd dat in de maanden die volgen fouilleren niet meer op de agenda komt.

    Sinds mei 2002 is er ruim een jaar voorbij gegaan zonder noemenswaardige discussie over de noodzaak van preventief fouilleren in Tilburg. Hoewel de VVD groot voorstander is, verschaft ook die partij niet de gegevens die toepassing van het preventiemiddel in de stad rechtvaardigen. Fouilleren lijkt geen plaats te hebben in het instrumentarium van de Tilburgse politie.

    Dat verandert plotseling. Niet omdat onderzoek uitwijst dat het noodzakelijk is, maar een incident zet de gemeente op zijn kop. Plotseling lijkt Tilburg in brand te staan. Een vonk bleek genoeg, niet om Tilburg te veranderen in een risicogebied, maar het debat een andere wending te geven. Dhr. Naaijkens benoemde in april “de schietpartijen in de Munttorenstraat, de Prof. Dondersstraat, het Stuyvesantplein en de Besterd”, maar die schietpartijen veranderden het beleid niet. Op 18 juli 2003 kwam een 18-jarige jongen om het leven op de Reeshofdijk. Het Brabants Dagblad kopt een jaar later ‘Dood Bart katalysator van veiligheid Tilburg’. Was de dood een katalysator voor de veiligheid of alleen maar voor een stoere overheid?

    Incident

    ‘Volgens de politie fietste het slachtoffer vrijdagavond met zijn broer en nog een jongen over de Reeshofdijk, een doorgaande route in het Tilburgse stadsdeel Reeshof. Hier werden ze overvallen door een groep van vier jongens op een bromfiets en een scooter. De vechtpartij die ontstond, zette zich voort in de Dalenstraat waar Bart Raaijmakers de fatale steekwonden opliep. Dit gebeurde voor de ogen van een van zijn drielingbroers. Even voor middernacht overleed het slachtoffer aan zijn verwondingen. Beide groepen kenden elkaar niet’, schrijft het Brabants Dagblad op 21 juli 2003.

    In de eerste commissie vergadering na het zomerreces op 8 september 2003 komt de moord en de veiligheid in de stad aan de orde. “Er is onrust ontstaan over de veiligheid in onze stad en een discussie losgebarsten over de wijze waarop het stadsbestuur deze handhaaft”, opent burgemeester Stekelenburg de vergadering.

    Hij beschrijft wat hij vanaf de ochtend van 19 juli heeft gedaan. De burgemeester gaat allereerst in op de media. “Een journaliste van Omroep Brabant poneerde als eerste vraag de stelling, dat ik als burgemeester tekort ben geschoten in het handhaven van de veiligheid en dus indirect schuldig ben aan de dood van het slachtoffer. Misschien begrijpt u dat ik hierop verbeten reageerde”, zegt Stekelenburg.

    De veiligheid op de Reeshofdijk wordt ook aangestipt. “Volgens de politiecijfers is er in de 2e helft van 2002 vier maal en in de eerste helft van 2003 drie maal aangifte gedaan van straatroof op de Reeshofdijk. Dat zijn, zeker vergeleken met enkele andere plaatsen in Tilburg, zoals Korvel en het Stadscentrum, geen opvallend hoge aantallen.”

    Een niet onbelangrijk aspect van de moord op de 18-jarige jongen zijn de daders. De media en de politiek besteden aan de criminele achtergrond van de daders niet veel aandacht, wel aan de etnische achtergrond. Vraag is wat de verdachten, “allen zonder noemenswaardige antecedenten en uit normale gezinssituaties”, er toe heeft gebracht om de roofmoord te plegen. Een van de verdachten blijkt zelfs een beroepsmilitair te zijn. In de stukken is niets terug te vinden over onderzoek naar de beweegredenen van de verdachten en de relatie tot veiligheid in de buurt. Ook de achtergronden van andere roofovervallen worden niet onderzocht. Pas in 2008 verschijnt een cijfermatige analyse van dader- en slachtofferschap. De discussie in de gemeenteraad die volgt gaat over veelplegers, veiligheid en Antillianen als de daders van de moord.

    Wat zich na 18 juli 2003 op het terrein van het veiligheidsbeleid in Tilburg voltrekt, is duidelijk een door emoties gestuurde besluitvorming. Een moord op een vol terras van een lunchroom op 8 mei 2003 resulteerde niet in enige wijziging. Maar na 18 juli is ineens alles mogelijk.

    Allereerst worden eind juli de Antillianen aangewezen als de boosdoeners. Twee van de vier verdachten zijn van Antilliaanse afkomst. De andere twee verdachten komen uit Suriname en een land in West Afrika. De hijgerige sfeer in de media en de politiek wordt versterkt door een vechtpartij op het Verdiplein op 28 juli 2003. De media zetten hoog in. Het Algemeen Dagblad kopt ‘Tilburg-Noord vreest een ware stammenoorlog’ en het Brabants Dagblad pakt uit met ‘Massale vechtpartij in Tilburg; Mannen slaan elkaar met stokken’. Volgens de media zou het om 80 Somalische en Antilliaanse mannen gaan. NRC Handelsblad vraagt zich af of er een ‘sluimerende drugsoorlog’ gaande is en Het Parool stelt dat het plein ‘al jaren een bron van onrust’ is. De aanleiding blijft onduidelijk.

    De media kopiëren driftig het verhaal van een ooggetuige die stelt dat “een man een andere man met een kruissleutel sloeg.” Op 29 juli 2003, een dag na het incident, geeft de politie na het verhoren van enkele verdachten uitleg over de toedracht. “Enkele Somaliërs wilden dat drie Antillianen van het bankje afgingen. Hierbij werd door de Somaliërs gedreigd met een schroevendraaier”, is de uitleg van de politie.

    De beheersdriehoek probeert de situatie te sussen. De politie geeft aan dat de vechtpartij veel minder massaal was en een incident. Waarnemend PvdA-burgemeester J. Hamming zegt dat de problemen op het plein wel meevallen. Buurtbewoners zeggen dat de ze zich niet door het bestuur serieus genomen voelen: “Er wordt wel eens gevochten. Maar zoals maandag, dat heb ik nog nooit meegemaakt. Van alle kanten kwamen ze aanzetten. De politie heb ik niet meer gebeld, wat heeft het voor zin? (De Gelderlander, 30 juli 2003).” En bakker Toon van Gastel in Het Financieel Dagblad van 12 september 2003: “We praten al tien jaar met allerlei instanties maar zonder veel resultaat. De gemeente heeft de situatie zelf laten ontstaan.”

    Geest uit de fles

    De geest is uit de fles. Tien dagen na de moord op de 18-jarige jongen op de Reeshofdijk staat Tilburg opnieuw in de schijnwerpers en alle tegenstellingen worden breed uitgemeten. Antillianen en Somaliërs geven elkaar de schuld en de stad wordt in de media afgeschilderd als een warzone. Wordt er wel wat gedaan aan de veiligheid? Is de burgemeester wel capabel genoeg?

    De driehoek kan de storm aan negatieve berichtgeving niet meer tegenhouden en besluit tot een vlucht naar voren. De eerste maatregelen worden meteen op 31 juli 2003 in stelling gebracht. Er moet een samenscholingsverbod worden ingesteld op het plein. Al snel zullen andere maatregelen volgen, zoals preventief fouilleren.

    Naast de VVD roeren nu ook de andere raadspartijen zich. De VVD gebruikt de moord op de Reeshofdijk om op 25 juli vragen te stellen aan de burgemeester. In de vragen stellen Moller en Naaijkens dat er een “groot verschil is in de beleving over hoe het gaat met de veiligheid in Tilburg tussen het college enerzijds en de Tilburger, Elsevier, BN de Stem, het Brabants Dagblad, De Jonge Fortuynisten en de VVD anderzijds?” De partij vraagt opnieuw om preventief fouilleren.

    Het CDA volgt op 1 augustus met vragen aan het college over de aanwijzing van het Verdiplein als veiligheidsrisicogebied. De burgemeester antwoordt op 25 augustus 2003 dat hij “de politie heeft gevraagd om aan te geven op welke plaatsen in Tilburg de aard van de incidenten zodanig is, dat zij een maatregel als preventief fouilleren kan legitimeren.” Hij geeft aan dat ook naar het Verdiplein zal worden gekeken.

    In de beantwoording gaat Stekelenburg nog in op het aantal straatroven en de acties van de politie daartegen. “Uit de verstrekte overzichten blijkt dat er behoorlijke mate van grilligheid te zien is in het incidentenpatroon”, schrijft de korpsbeheerder. Wat hij wil zeggen is dat het niet eenvoudig is enkele straten aan te wijzen, maar dat “pleegdagen en tijdstippen en plaats een zekere grilligheid vertoont.”

    Niet de politie lijkt het initiatief in de presentatie van de gegevens te nemen, maar de burgemeester. Op 3 september schrijft de concernstaf van de gemeente Tilburg een notitie. die betrekking heeft op fouilleren in twee gebieden in de stad. Deze zijn niet de Reeshofdijk en het Verdiplein, maar Pater van de Elsenplein en Groenewoudpark in Tilburg Zuid.

    In de tekst gaat het niet over nut en noodzaak. Wel wordt nog eens gesteld dat de maatregel niet lichtvaardig moet worden ingezet, maar de hete adem van media, politiek en publiek is duidelijk te merken. “Bijgevoegd treft u een notitie van het gebiedsteam Oude Stad en een proces-verbaal van het politieteam Leijdal betreffende ernstige overlast en diverse incidenten (o.a. gerelateerd aan wapenbezit), waarin wordt verzocht om in verband daarmee een nader omschreven gebied in de wijk Groenewoud aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied en aldaar over te gaan tot preventief fouilleren.” Tijdens de commissievergadering van 8 september 2003 geeft de burgemeester nog eens aan dat onderzocht wordt of het Verdiplein tot risicogebied gebombardeerd wordt.

    De notitie die volgt op de ontwikkeling van eind augustus en begin september is een politienotitie van 30 september. Deze is een uitvloeisel van het driehoeksoverleg van 9 september 2003. De notitie van 30 september heeft betrekking op het aanwijzen van twee risicogebieden in het centrum van de stad. Daar waar de driehoek tot september 2003 duidelijk geen voorstander van de maatregel was, lijkt deze notitie een omslag te markeren. Van een duidelijke onderbouwing is geen sprake.

    “In de gemeente Tilburg stijgt het wapengebruik. Dit uit zich door een toename in wapen-incidenten. Deze incidenten staan niet meer op zich. […] In de openbare ruimten wordt steeds vaker gebruik gemaakt van een wapen. De wapens kunnen zonder preventief fouilleren niet gelokaliseerd worden”, schrijft het district Tilburg van de politie Midden en West Brabant in zeer algemene termen.

    Ter onderbouwing van de noodzaak om te gaan fouilleren wordt een lijst met “relevante incidenten die hebben plaatsgevonden in de voorgestelde gebieden” aan de notitie toegevoegd. De lijst zegt niets over toe of afname van het aantal incidenten. Ook aard en ernst van de incidenten wordt niet duidelijk uit de lijst. Het lijkt erop dat de driehoek haast wilde maken om haar daadkracht te tonen en daarmee juist lichtvaardig met het instrument is gaan omspringen. De Reeshofdijk, het Verdiplein, het Pater van de Elsenplein en het Groenewoudpark worden niet meer genoemd als risicogebieden.

    Tilburg laat haar tanden zien

    Terwijl achter de coulissen de risicogebieden worden voorgesteld, laat het college haar tanden zien in de gemeenteraad. De “harde aanpak criminaliteit en overlast in Tilburg” lijkt een haast klus. “Het plan is met grote prioriteit en grote snelheid tot stand gekomen. De snelheid en prioriteit zijn evenzeer van toepassing op de uitvoering van de activiteiten. Een aantal ervan is inmiddels reeds uitgevoerd of geïmplementeerd”, stelt de burgemeester op 3 oktober 2003.

    De VVD geeft tijdens de behandeling van het pakket maatregelen aan dat zij al sinds januari roept om te gaan fouilleren. De liberalen waren dan nog niet dat zij hun zin krijgen. Volgens de partij is er niets gebeurd “sinds juli – toen de eerste problemen zich hebben aangediend.” De overige partijen zijn minder kritisch over de plannen van het college, hoewel iedereen een verlanglijstje heeft. GroenLinks mist een analyse, de PvdA “maakt zich zorgen over de minimale aangiftebereidheid van de bevolking”, D66 wil de gehele stad als risicogebied aanwijzen, iets dat de VVD ook toejuicht en de SP vraagt zich tot slot af of het plan geen paniekvoetbal is.

    Loco-burgemeester Aarts (CDA) gaat uitgebreid in op het preventief fouilleren. “De politie maakt een analyse van onveilige plekken in Tilburg, op basis waarvan kan worden bepaald welke plekken in aanmerking komen voor Preventief fouilleren. In de driehoek van 3 november wordt bepaald welke plekken dat zijn”, zegt Aarts tijdens de commissievergadering. Op dat moment is na het driehoeksoverleg van 9 september en de notitie van de politie van 30 september 2003 al duidelijk welke twee gebieden dat zijn. Het is onduidelijk waarom de loco-burgemeester dat niet aan de raad meldt.

    Bij woorden als “ultimum remedium, zeer vergaand instrument, niet lichtvaardig toepassen” hoort een uitgebreide rapportage over de situatie in de gebieden waar straks onschuldige burgers zullen worden lastig gevallen. Begin november worden er daarom ook een grote hoeveelheid notities geproduceerd. De twee gebieden die sinds september op de nominatie staan om risicogebied te worden en in de notities beschreven worden zijn qua karakter niet te vergelijken. Gebied A zoals de gemeente het noemt is een uitgaanscentrum en in gebied B staat een opvangplek voor drugsgebruikers. De onveiligheid in het gebied rond de Gasthuisring (gebied B) wordt veroorzaakt door “eng/onguur uitziende types, drugsdealers/gebruikers/alcoholisten en groepen rondhangende mensen.”

    De lijst met genomen maatregelen is indrukwekkend. Hierbij gaat het om een alcoholverbod, een samenscholingsverbod, repressief optreden, fysieke aanpassingen in de omgeving en tientallen andere maatregelen. Uit het stuk gebiedsontwikkeling van 10 november 2003 over de Gasthuisring wordt niet duidelijk wat al is ingevoerd of wat op de rol staat en hoe de effectiviteit van de verschillende maatregelen wordt gemeten.

    Doel van het maatregelenkanon dat de gemeente de buurt in slingert is daarom veeleer gericht op window dressing. “Het gaat hierbij om drugsgebruikers, alcoholverslaafden, prostituees en jongeren. Door deze doelgroepen centraal te stellen en hiervoor een groot aantal gerichte maatregelen op papier te zetten wordt gewerkt aan het verminderen van de onveiligheidsgevoelens”, staat genoteerd in de toelichting gebiedsteam Oude Stad.

    Onderzoek uit mei 2003 onder de buurtbevolking geeft aan dat hoewel de overlast spectaculair gedaald is, het slachtofferschap en de onveiligheidsgevoelens gelijk zijn gebleven. Een duidelijke verklaring voor de gevonden gegevens wordt niet gegeven. Ook is onduidelijk wat de relatie is tussen de al genomen maatregelen en de daling of stijging van overlast, slachtofferschap en onveiligheidsgevoelens. Eén ding is wel duidelijk. Er is een groot verschil in beleving van wat de politie doet. In de toelichting van het gebiedsteam Oude Stad schrijft de politie dat “bewoners niet het gevoel hebben dat de politie haar inzet sterk heeft uitgebreid terwijl dit wel het geval is. Ook zijn de wijkagenten nog onvoldoende bekend.”

    Risicogebied A wordt omschreven alsen horecaconcentratiegebied en de veiligheid wordt vooral gepresenteerd als een taak van portiers en horecaondernemers. Opnieuw wordt niet duidelijk wat inmiddels al is ingevoerd en wat niet en hoe de maatregelen geëvalueerd worden. Tevens roept de notitie Gebiedsontwikkeling van 4 november een aantal vragen op over de uitleg van het begrip ‘extra’ maatregelen. Zijn dat wijzigingen op papier of ook daadwerkelijk inzet van de deelnemers aan het driehoeksoverleg?

    Een van de problemen die worden gesignaleerd in het gebeid is bijvoorbeeld glasoverlast. Behalve een boete lijkt de gemeente geen duidelijk beleid te formuleren over de vraag wat te doen met het glas. Hetzelfde geldt voor het alcohol- en drugsgebruik. Ondernemers moeten daar op toezien. De rol van de politie is een lik-op-stuk beleid, maar wanneer dat beleid wordt toegepast is ook onduidelijk.

    Het enige dat de politie heeft gedaan in het gebied is het openen van een toezichtpost op 1 november 2003, drie dagen voor publicatie van de notitie. De politie was daarvoor blijkbaar niet duidelijk aanwezig in het gebied. In de laatste versie van deze notitie van 14 november, tien dagen later, is de passage over de veiligheidszone eruit gehaald. “In het horecaconcentratiegebied zal een veiligheidszone worden ingesteld. Dat betekent dat in het horecaconcentratiegebied aan bezoekers zal worden duidelijk gemaakt dat binnen dit gebied een samenwerking is tussen de (horeca)ondernemers, gemeente, politie en openbaar ministerie om de veiligheid maximaal te waarborgen”, luidt de passage die in de laatste versie niet terugkeert. Misschien voorzag de driehoek dat garanties bij het veiligheidsbeleid een harde dobbers zijn.

    Gelukkig, we gaan fouilleren

    Op 3 november 2003 valt dan het definitieve besluit dat de gebieden A en B risicogebieden worden. Op 7 november formuleert de burgemeester een concept aanwijzing voor de gebieden. Volgens de driehoek is fouilleren in gebied A noodzakelijk omdat uit “politiecijfers blijkt dat bij een groot aantal (65) incidenten in dit gebied gedurende de periode 1 januari 2003 tot 1 november 2003, wapens, munitie of steekvoorwerpen werden gebruikt.” Andere redenen zijn het “vermeende wapenbezit”, onveiligheidsgevoelens, de “extra maatregelen” die al ‘jaren’ van kracht zijn en geen effect (meer of mindere mate effect) sorteren.

    Een week later, op 14 november, wordt de aanwijzing aan de pers uitgedeeld. Het aantal incidenten in de periode 1 januari 2003 tot 1 november 2003 is ondertussen opgelopen tot 92. De toezichtpost van de politie in het gebied is ondertussen veertien dagen operationeel en het lik-op-stuk beleid is ook slechts korte tijd van kracht. De cijfers zijn bij elkaar gescharreld en verschillen in de twee aanwijzingen dusdanig dat getwijfeld moet worden aan de zorgvuldigheid. De argumentatie om te fouilleren in gebied B is dezelfde als bij A.

    Tijdens de persconferentie geeft de burgemeester aan dat er op het Verdiplein niet wordt gefouilleerd omdat de gemeente daar “net is gestart met een aantal andere maatregelen.” Volgens het college werken die andere maatregelen in de gebieden A en B onvoldoende. “Onze primaire doelstelling is om met de inzet van dit middel het geweld in deze gebieden terug te dringen. Het is dus best mogelijk dat we niet veel wapens aantreffen, maar als de mensen met wapens wegblijven, dan is dat goed en dan moet dat merkbaar zijn aan het aantal incidenten.”

    Het Brabants Dagblad citeert 1 december 2003 persofficier mr. N. Hermes die erop “wijst dat de gemeente en het Openbaar Ministerie niet over een nacht ijs zijn gegaan.” Hij zegt dat “preventief fouilleren een zwaar middel is. Het is toch een inbreuk op je persoonlijke integriteit.” En de eerste “actie is gebaseerd op harde (criminaliteits) cijfers.”

    Harde (criminaliteits) cijfers? De onderbouwing van de aanwijzing bestond in werkelijkheid uit een lijstje incidenten in 2002 waarbij onduidelijk is of er sprake was van een toename of afname en of de cijfers wel kloppen. De extra maatregelen die meer of minder effectief zouden zijn geweest, zijn niet geëvalueerd, of slechts enkele dagen voor de aanwijzing ingevoerd. De besluitvorming zwabberde, waarbij de keuze voor de twee gebieden volstrekt arbitrair is geweest.

    Uit de aanloop naar de eerste fouilleeractie op 28 november 2003 kan worden geconcludeerd dat er alles behalve sprake is geweest van zorgvuldigheid en een laatste oplossing. Het fouilleren is met een hijgende regionale en landelijke pers in de nek na twee incidenten opgetuigd, maar niet in de gebieden waar de incidenten plaats vonden. De bureaucratische molen had wel ruim vier maanden nodig om het fouilleren voor te bereiden, maar zeker niet om “harde cijfers” te produceren. Alles duidt erop dat de driehoek van Tilburg in 2003 erg lichtvaardig is omgesprongen met het aanwijzen van twee gebieden als risico-zones.

    Goed verloop

    Grote controle acties van politie verlopen altijd goed. Of er nu gefouilleerd wordt in Tilburg, de snelweg bij Voorst wordt afgezet voor een controle of Amsterdam een Blauwe Vliet houdt, “gemeente, justitie en politie zijn unaniem van mening dat de actie goed is verlopen.”

    Dit laatste citaat komt uit de evaluatie van de eerste fouilleer-actie op 28 november 2003 in Tilburg. Geen onvertogen woord en op enkele verbeterpunten na is er geen smet geconstateerd. Hoewel iedereen enthousiast lijkt, geeft loco-burgemeester E. Aarts toe dat het niet te vaak moet gebeuren want: “Ik kan me voorstellen dat het dan wel gaat irriteren (Brabants Dagblad, 2 december 2003).”

    Eigenlijk gek om dat bij de eerste actie al te zeggen, alsof de burgemeester er toch niet blij mee is. In de evaluatie van de actie valt wel het volgende op: “Op sommige locaties werd er te aselectief geselecteerd.” Wat is ‘te aselectief’? Vindt de politie dat er eigenlijk selectief moet worden gefouilleerd?

    De actie kostte naast het salaris van de 80 agenten 15.000 euro. De controle leverde het enige vuurwapen op dat tijdens preventief fouilleren in Tilburg in vier jaar tijd werd aangetroffen. In totaal ging het om acht ‘wapens’, een aantal dat slechts nog een keer werd gehaald tijdens latere acties.

    Naast het vuurwapen trof de politie twee traangasbusjes, een pepperspraybusje, een knuppel, een boksbeugel, een stiletto en een zakmes aan. In totaal werden er 2.000 mensen betast. In het daaropvolgende jaar worden er ongeveer 24 acties gehouden. Vervolgens komt de klad erin. In 2005 zijn het zeven acties, in 2006 elf en in het laatste jaar acht. In 2005 en 2006 worden twee evaluatie-verslagen geschreven.

    Kritische geluiden ten aanzien van het middel lijken verstomd. Alleen de SP toont zich tijdens een debat op 22 maart 2004 nog tegenstander van het instrument. Zij dient een motie in die constateert dat “het preventief fouilleren in Tilburg een maatje te groot is gebleken voor onze stad.” Volgens de partij is de opbrengst minimaal om de “huidige schaal te rechtvaardigen.” De motie wordt verworpen. In het debat geven VVD en CDA aan dat ze blij zijn met het fouilleren, maar dat het wel wat meer mag. GroenLinks, die aanvankelijk kritisch was over de privacy, heeft geen bezwaren meer.

    Reeshofdijk

    De Reeshofdijk, de plaats waar in juli 2003 een moord werd gepleegd, stond aanvankelijk op de lijst van mogelijke risicogebieden. De buurt werd niet uitverkozen, maar kreeg wel extra aandacht van de politie. Een jaar later lijkt er niets veranderd aan de veiligheidssituatie op de dijk. Hoewel Tilburg in november 2003 aan het fouilleren is geslagen, vinden in de buurt van de Reeshofdijk opnieuw overvallen plaats, zoals op 2 januari 2004.

    Op 29 januari is het opnieuw raak, een vrouw wordt neergestoken en beroofd. Als op 19 februari twee mensen worden overvallen en bedreigd kopt het Brabants Dagblad: ‘Grote onrust na geweldsdelicten op de Reeshofdijk’. De wijk stond al de schijnwerpers omdat begin februari de rechtszaak tegen de verdachten van de moord op de 18-jarige jongen van 18 juli 2003 plaatsvond.

    In de commissie Modern Bestuur van 15 maart komt de situatie aan de dijk ter sprake. In tegenstelling tot een jaar eerder zijn er complimenten voor de driehoek in verband met de snelle reactie. Het college wil twee dagen later besluiten om te gaan fouilleren in de wijk. De driehoek behandelt op 17 maart 2004 een notitie over de Reeshofdijk en besluit over te gaan tot fouillering.

    In de notitie over de Reeshofdijk worden cijfers genoemd, maar het is onduidelijk wat voor cijfers dat zijn. Tussen de stukken die via de Wet Openbaar Bestuur (WOB) zijn verkregen, bevinden zich twee incidentenoverzichten. Een die loopt van 22 februari 2003 tot en met 17 maart 2004 en een die loopt van 1 januari 2004 tot en met 7 juli 2004. De eerste zal zijn gebruikt voor de onderbouwing van preventief fouilleren in de wijk. De tweede voor de evaluatie.

    In januari 2004 vinden er negen berovingen met of zonder wapen in de wijk plaats. Januari 2003 komt niet in het overzicht voor en kan dus niet vergeleken worden met de cijfers van een jaar later. In februari 2003 vindt er één gewapende overval plaats, in februari 2004 gaat het om een gewelddadig incident met letsel. In maart 2004 is er overlast van jongeren terwijl in 2003 er in maart een beroving plaats vond.

    De cijfers van april tot en met december zijn niet te vergelijken. De grote toename in 2004 wordt op het conto geschreven van januari 2004, maar van 2003 zijn er geen cijfers waardoor niet te beoordelen is of het aantal incidenten is gestegen of niet. Bekijken we het tweede incidenten-overzicht van 1 januari 2004 tot en met 7 juli 2004 dan laten die heel andere cijfers zien. Er zijn dan maar zeven berovingen in januari 2004. Het totaal incidenten in januari is zestien. In februari vinden er zeven incidenten plaats en tot en met 17 maart 2004 zes.

    De notitie van 11 maart 2004 die door de driehoek op 17 maart wordt behandeld, stelt dat “in middelgrote of kleine gemeenten het veel verschil kan maken welke maatstaven worden gehanteerd. Als kleine gemeenten hun problemen relateren aan onveilige urbane gebieden, is dat een rem op preventief fouilleren: de lat ligt immers hoog. Als daarentegen vooral wordt gekeken naar ontwikkelingen in de tijd (‘het wordt hier erger’) of naar verschillen in de eigen gemeente of regio (‘het is hier erger dan elders in de regio of in de stad’), zal de burgemeester eerder overgaan tot het aanwijzen.”

    Voor een dergelijk besluit moet de burgemeester wel beschikken over duidelijke cijfers en niet willekeurige incidenten overzichten. Na het besluit om in het centrum en de Gasthuisring te gaan fouilleren is elke schroom van de driehoek afgevallen. Of preventief fouilleren nog een laatste oplossing is, is niet interessant. Als de spanning in een wijk oploopt gaat Tilburg fouilleren, zo is het motto.

    Dat besluit wordt op 17 maart 2004 genomen. Men gaat fouilleren op de Reeshofdijk en omgeving. Op 19 maart worden de taken verdeeld. Op 24 maart ligt er een rapport ter ondersteuning van de inzet van het instrument en op 1 april wordt het gebied aangewezen als risicogebied. Dat het allemaal zo snel geregeld was, komt door veel knip- en plakwerk. De preventief fouilleer nota van 24 maart lijkt sprekend op de nota van 30 september 2003 over twee totaal andere gebieden A en B.

    “Het afgelopen jaar hebben 37 gewelddadige gebeurtenissen in het genoemde gebied plaatsgevonden. Daarvan is bij een substantieel deel (17) sprake van wapengebruik. Bij de overige 20 geweldsmisdrijven was sprake van extreem fysiek geweld dan wel bedreiging met geweld”, staat in de nota. Of er sprake is van een stijging of daling is onduidelijk.

    In de nota wordt wel ingegaan op de mogelijke achtergrond van de onveiligheid in het gebied. “De Reeshofdijk en het genoemde stukje Langendijk voeren voor het grootste gedeelte door bosgebied alwaar de sociale controle gering is”, schrijven de opstellers. Een bos in de stad, in de buurt van het centrum, waar veel mensen doorheen fietsen. Een verdere analyse van de problematiek wordt niet gegeven. Wel dat er allerlei maatregelen zijn genomen, zoals de buurtpreventie die net van start is gegaan. De politie zou vanaf medio 2003 extra patrouilleren in de wijk, maar waarom dat geen effect heeft gesorteerd is niet duidelijk.

    In de maanden april, mei en juni dat de buurt een risicogebied is worden er vijf fouilleer-acties gehouden. 185 Agenten fouilleren 3410 burgers en vinden in totaal 12 ‘wapens’. Het zou gaan om een fietsketting, een zelfgemaakte boksbeugel, een koevoet, twee busjes traangas, twee serieuze messen, twee zakmessen, een knuppel, een koperen pijp en een namaak pistool.

    Op 8 juli 2004 concludeert de politie dat “het sfeerbeeld in het veiligheidsrisicogebied rustig” is. Natuurlijk is het fouilleren goed verlopen. De vijf acties hebben “een positieve uitwerking” gehad en “de geluiden tijdens de diverse acties waren positief” alsof de politie een pr-offensief begonnen is. De evaluatie stelt ook trots dat er “vanaf het moment dat er door de politie acties werden gehouden er in de directe omgeving van de Reeshofdijk geen beroving meer plaats hadden gevonden.”

    In mei 2003, een jaar voordat Tilburg het fouilleren start, vonden er nog vier berovingen in de buurt plaats. Vraag is of de inzet van 185 agenten in zo’n korte periode de personeelsbezetting gedurende de rest van het jaar niet ontwricht. De coördinator en de operationeel chef team Tilburg-West stellen dit zelf ook in de evaluatie. “De acties van het preventief fouilleren hadden een grote impact op de personele bezetting in de gehele politieregio Midden en West Brabant.” Zij adviseren daarom geen verlenging van het risicogebied.

    Daarnaast blijkt het effect van het fouilleren op de veiligheid in de wijk ook nog eens van korte duur. Misschien werd er niet geroofd van 15 april tot en met 15 juni, maar wel op 29 juni, nog geen veertien dagen na het beëindigen van de fouilleeracties. Een paar dagen later, op 5 juli, wordt opnieuw iemand beroofd.

    De twee incidenten maken duidelijk dat het fouilleren geen enkel effect op de complete situatie heeft gehad. De politie schrijft dit zelf ook: “Gezien de aanhoudingen die gepleegd zijn kan de conclusie getrokken worden dat er geen relaties zijn tussen de beoogde dadergroep enerzijds en de aangehouden verdachten anderzijds.”

    Het patroon van berovingen en bedreigingen zette zich na twee maanden pauze gewoon voort. Ook het CDA onderstreept dit enkele maanden later in de commissievergadering van 11 oktober 2004: “Het preventief fouilleren rond de Reeshofdijk is afgeschaft. Afgelopen week waren er opnieuw drie gewapende incidenten.”

    Een jaar later lijkt het effect van het fouilleren volledig weggeëbd. Een inwoner uit Tilburg geeft commentaar op de veiligheidssituatie op de Reeshofdijk in het Brabants Dagblad van 25 mei 2005 onder de kop ‘Fietspaden’: “slecht verlicht, slecht onderhouden en bovendien sociaal onveilig, vooral die in de richting Reeshof.” Zij voegt daar aan toe dat ondanks jarenlang klagen er niet veel is veranderd. Fouilleren in de Reeshof was misschien leuk, maar ingrijpend en zinloos.

    Eerste tussenevaluatie

    De vijf fouilleeracties op de Reeshofdijk waren een incidenteel uitstapje dat door de politie in de daaropvolgende jaren niet meer wordt herhaald. Terwijl de politie aan het fouilleren is in de Reeshof, begint de driehoek aan de evaluatie van de acties in de risicogebieden A en B van het afgelopen half jaar. In het concept van de tussenbalans van de politie Midden en West Brabant van 1 april 2004 wordt een overzicht van de acties gegeven.

    Er zijn nog geen cijfers van het aantal geweldsdelicten en ook geen metingen met betrekking tot de veiligheidsgevoelens. De politie is wel tevreden: “Vastgesteld kan echter wel worden dat het publiek, op een enkele uitzondering na, erg positief reageert op de acties. Ook de BBA chauffeurs hebben bij de controles laten weten erg blij te zijn met het preventief fouilleren.”

    Op 28 april wordt er ‘echt’ geëvalueerd. In geen van de bijlagen van die evaluatie lijkt een afweging te worden gemaakt tussen het wel of niet voortzetten van “een zeer vergaande maatregel waar niet lichtvaardig mee moet worden omgesprongen.” De conclusie staat al vast, terwijl de cijfers er eigenlijk niet zijn. Verder gaan met fouilleren.

    De notitie van 28 april 2004 concludeert: “Om te weten of de hoofddoelstelling is behaald, is het van belang de cijfers van wapen gerelateerde delicten in de aanwijzingsperiode te vergelijken met de periode daarvoor. In het politiesysteem zijn die cijfers vertroebeld omdat ook de processen (verbaal red.) ten gevolge van het preventief fouilleren er in zijn opgenomen. Bovendien zijn vrijwel gelijktijdig ook andere maatregelen gestart, zoals het biketeam in de binnenstad en horecatoezicht in oud-noord. De effecten van deze maatregelen zijn niet separaat te meten.”

    Volgens de gemeente was de hoofddoelstelling van het fouilleren het terugdringen van het geweldgebruik. Voor de cijfers wordt verwezen naar een brief van 21 april. Daarin worden wat cijfers op een rij gezet. In de periode van 14 november 2002 tot en met 11 april 2003 zouden er 42 incidenten met wapens zijn geweest in gebied A en in de periode een jaar later 82, maar daarvan zouden er 50 betrekking hebben op het preventief fouilleren. Volgens de politie zou het om een daling van tien incidenten gaan. In gebied B is ook een daling te zien. In de periode 1 januari 2003 tot en met 11 april 2003 zijn er 23 incidenten met wapens en in dezelfde periode in 2004 zijn het 61 incidenten met 41 fouilleer acties. Het totaal zou dan op 20 incidenten komen, drie minder in 2004 dan in 2003.

    Hoewel de driehoek zegt dat de cijfers vertroebeld zijn, wordt er niet geprobeerd een helder inzicht te verschaffen. Dit in tegenstelling tot de stelling van burgemeester Vreeman in de commissievergadering van 11 oktober 2004. Volgens hem mag “de gemeente alleen preventief fouilleren als er juridisch heldere cijfers zijn over het overmatig wapengebruik.” Dit argument gebruikt de driehoek om niet verder te gaan met fouilleren rond de Reeshofdijk. De vertroebelde cijfers over gebied A en B vormen geen beletsel.

    Niet alleen de cijfers lijken troebel ook de periodes. Bij gebied A wordt een periode gekozen van 14 november tot en met 11 april. Bij gebied B wordt een periode van 1 januari tot en met 11 april gebruikt. De cijfers bij het derde risicogebied, de wijk rond de Reeshofdijk, worden gepresenteerd in periodes van 22 februari 2003 tot en met 17 maart 2004 en 1 januari tot en met 7 juli 2004.

    Nu kunnen politiecijfers troebel zijn, maar periodes zijn altijd helder. Een jaar is een jaar, een maand een maand. Het lijkt erop alsof de politie de periodes heeft aangepast om de cijfers zo goed mogelijk te laten uitkomen. Bij de Reeshofdijk werd januari 2003 buiten beschouwing gelaten. Bij gebied A worden november en december wel meegeteld, bij gebied B plotseling niet alsof het beter uitkwam voor de statistieken.

    Duizelt het al? Voor burgemeester Vreeman nog niet. In een spel met de titel pick your period worden in het tweede aanwijzingsbesluit van 10 mei 2004 naar aanleiding van de ‘evaluatie’ van april weer andere periodes gebruikt, namelijk van 1 januari tot en met 1 november 2003. In gebied A zouden in die periode 92 incidenten hebben plaatsgevonden en in gebied B 20.

    Het aantal 20 is opmerkelijk want eerder had een politiefunctionaris voorgerekend dat in de periode 1 januari 2003 tot en met 11 april 2003 er 23 incidenten met wapens hadden plaatsgevonden. Van 12 april tot en met 1 november 2003 zouden er in gebied B dan geen incidenten hebben plaatsgevonden volgens deze cijfers. Waar de drie incidenten zijn gebleven is ook een raadsel.

    De driehoek wil graag verder met fouilleren en de cijfers worden een beetje geholpen. De aanbeveling is dat fouilleren “duidelijk iets toevoegt aan het bestaande middelenarsenaal en kent, behalve de benodigde investering, weinig nadelen.” Het college zag fouilleren allang niet meer als een ingrijpende maatregel, een laatste redmiddel, maar als een gewone politiebevoegdheid.

    Valt er iets zinvols te zeggen over de opbrengst van de acties? De SP vond de opbrengst minimaal. Het aantal gevonden wapens is niet goed vast te stellen. Er zijn 42 ‘wapens’ gevonden bij 9.117 burgers, hoewel het bij ‘wapens’ ook gaat om keukengerei en zakmesjes. Dit zou neerkomen dat één op de 217 mensen met een wapen op zak zou lopen in de binnenstad van Tilburg. Bij de eerste actie was dit één op de 250 en bij de actie op 23 april één op de 115 gefouilleerde mensen. Het lijkt dus alsof het wapenbezit in een periode van een half jaar is verdubbeld.

    Natuurlijk is moeilijk vast te stellen of dit daadwerkelijk het geval is, maar veel jongeren geven aan zich veiliger te voelen met een wapen op zak. Aan de andere kant is een koevoet in de kofferbak van een auto niet echt een wapen op zak hebben. Ook niet een aardappelschilmesje in het dashboardkastje.

    Bij de evaluatie over het fouilleren rond de Reeshofdijk gaven de agenten aan dat onder de aangehouden mensen bij de fouilleeractie niemand van de ‘doelgroep’ zat. En omdat er geen vuurwapens worden gevonden, is de vraag gerechtvaardigd wie dan wel de ‘verdachten van het dragen van een wapen zijn.’ Bij de gebieden A en B wordt in het geheel niet ingegaan op de verdachten die een ‘wapen’ bij zich hadden. Het is niet onlogisch om te veronderstellen dat een maatregel die meer weg heeft van een pr stunt uiteindelijk geen effect heeft op de ‘doelgroep’ die verantwoordelijk is voor een groot deel van de geweldsdelicten.

    Arsenaal fouilleren

    Tilburg fouilleert gewoon verder, maar hoe zit het dan eigenlijk met de schietincidenten in de stad? Is na het steekincident van 18 juli 2003 het tij gekeerd? Alle maatregelen die in de ‘Harde Aanpak’ worden geformuleerd, zijn die ook effectief gebleken?

    Een kleine greep uit diverse nieuwsberichten leert dat het aantal schietincidenten in de stad in 2004 niet is afgenomen, eerder toegenomen. In 2003 worden er twee incidenten met vuurwapens gemeld, namelijk op 8 mei 2003 en 16 oktober 2003. In 2004 komen er vijf schietincidenten in het nieuws. De media melden schoten op 17 februari, 8 mei, 26 juni, 7 oktober en 17 oktober.

    Tilburg kent in 2004 ook vechtpartijen. Net als op 28 juli 2003 vond op 25 april 2004 een grote vechtpartij plaats. Nu niet tussen twee bevolkingsgroepen, maar tussen twee families. Zeggen de incidenten iets over de veiligheid in de stad? Of maakt het niet uit hoeveel incidenten er plaatsvinden? Periodes zijn namelijk aan te passen, cijfers te manipuleren en evaluaties over te schrijven. Dit lijkt een half jaar later te gebeuren.

    Het college had aangegeven de vinger aan de pols te willen houden bij een zo vergaande maatregel. Het college doet dat ook door gratuite de boel te evalueren. Na de tweede aanwijzing wordt er eind 2004 opnieuw geëvalueerd. De evaluaties lijken een cursus overschrijven voor gemeenteambtenaren. De ‘extra’ maatregelen die in de twee gebieden moeten worden genomen alvorens te ultimum remedium in te zetten, lijken nog steeds op de agenda te staan. Het zijn dezelfde als een jaar eerder. In gebied B moet nog steeds een straatwerker worden aangesteld en de afwerkplekken onaantrekkelijk gemaakt net als alle andere maatregelen.

    In Tilburg heeft de tijd in 2004 stilgestaan en zijn de stukken uit 2003 voorzien van een nieuwe datum. Zo ook de conceptevaluatie van 21 oktober 2004 en de uiteindelijke versie van 10 november 2004. Slechts enkele kleine wijzigingen zijn er aangebracht in vergelijking met een half jaar eerder. De evaluatie van november is dan wel een beschouwing van een heel jaar fouilleren, maar de tweede helft van het jaar lijkt geen nieuwe inzichten te hebben opgeleverd. Fouilleren is onderdeel van de standaard politiebevoegdheden geworden.

    Natuurlijk gaat de gemeente door met fouilleren. Als pr-offensief, om te laten zien dat de driehoek ‘wat doet’ wordt de ingrijpende maatregel uitermate effectief voorgeschoteld. De overschrijf-oefening gaat zo ver dat het gehele aanwijzingsbesluit en de overwegingen bijna hetzelfde zijn als een half jaar eerder. De aanwijzing van 10 november 2004 stelt dat “blijkens politiecijfers een groot aantal (92) incidenten in dit gebied plaatsvinden waarbij wapens werden gebruikt, gedurende de periode 1 januari 2003 tot 1 november 2003.” Tevens herhaalt de burgemeester de ”in voornoemd driehoeksoverleg gedane constatering dat er thans sprake lijkt van een substantiële daling, waarvan de bestendigheid echter nog niet kan worden vastgesteld.” Beide zinnen zijn direct overgeschreven uit de eerste aanwijzing van mei 2004.

    Tilburg was vastberaden om het aantal schietincidenten in de stad terug te dringen. De cijfers toonden een ‘substantiële daling’ aan volgens de driehoek en dan vindt er een schietpartij in een risicogebied plaats. Er vallen slechts vier licht gewonden voor de deur van een nachtclub, maar de schrik zit er in. Aan de schietpartij ging ook een vechtpartij onder de bezoekers vooraf. De heer Moller van de VVD wijst naar iemand uit de Antilliaanse gemeenschap als de mogelijke dader.

    De situatie lijkt weer op de situatie in de zomer van 2003, maar nu vindt het schietincident in een risicogebeid plaats. Wethouder Aarts geeft aan dat het college “is geconfronteerd met een ernstig schietincident. Helaas kunnen dergelijk incidenten plaatsvinden.” Preventief fouilleren blijkt toch niet zo zaligmakend als het wordt gepresenteerd.

    Evaluatie met 8 beperkingen

    Na een jaar fouilleren en twee halfslachtige evaluaties eind 2004 wordt de politie aangespoord om de maatregel nu serieus te gaan evalueren. Bureau Criminaliteitsanalyse Breda van de politie Midden en West Brabant schrijft daartoe in maart 2005 een onderzoeksopzet. De opzet resulteert in het rapport ‘Evaluatie van de resultaten van het fouilleren in 2004’, mei 2005.

    De concernstaf van de gemeente had het onderzoek graag eerder gehad en start daarom haar eigen evaluatie over het laatste half jaar. Daarvoor wordt een korte evaluatie geschreven op 18 mei. Een en ander mondt uit in verlenging van de fouilleerperiode. Op 31 mei 2005 wijst burgemeester Vreeman de gebieden A en B opnieuw aan als warzones. Eind van het jaar, december 2005, volgt er opnieuw een obligate evaluatie.

    Bureau Criminaliteitsanalyse van de regiopolitie Midden West Brabant schrijft in haar onderzoeksopzet uit maart 2005 dat “de maatregel preventief fouilleren in Tilburg het aantal geweldsmisdrijven met wapens in de uitgaansgebieden moet terugdringen.” ‘Moet terugdringen’, vermeldt de inleiding. De inleiding vervolgt dat “uit informatie die door de opdrachtgever werd verstrekt bleek dat in bepaalde gebieden van Tilburg verhoudingsgewijs meer geweldsincidenten werden gemeld dan elders in de gemeente.” De ‘opdrachtgever’ klinkt als een externe instantie, maar de politie, als onderdeel van de driehoek, is zelf de opdrachtgever en ook de uitvoerder van de evaluatie.

    De doelstelling van de evaluatie is helder: “Hoe ontwikkelen zich wapen en niet-wapen gerelateerde geweldsincidenten in gebied A en B in de gemeente Tilburg, in de periode 1 januari 1999 tot 31 december 2004?” De analisten gebruiken verschillende databestanden. Het BPS, het bedrijfsprocessensysteem van politie, een registratie systeem dat nu vervangen is door het BVH, Basis Voorzienings- & Handhavingssysteem. Daarnaast gebruikten de politiefunctionarissen het HKS, Herkenningsdienstsystemen (HKS). Volgens de opstellers van de analyse is het HKS betrouwbaarder dan het BPS, omdat het door bureaumedewerkers zou worden gedaan.

    In het evaluatieverslag van mei 2005 staat dat: “Exacte gegevens over wapen en niet-wapen gerelateerde geweldsdelicten niet onmiddellijk voorhanden zijn. Voor aanvang van de analyse zijn de begrippen geweldsdelicten en wapen en niet wapen gerelateerd gedefinieerd.” En na het verzamelen en definiëren van de data zijn “de bestanden ingelezen in Excel of SPSS. Vanwege te weinig tijd en het tijdelijk niet beschikken over SPSS (statistisch softwareprogramma) zijn niet alle vragen beantwoord”, concluderen de opstellers bij methode van onderzoek. Geen exacte gegevens, begrippen gedefinieerd of geherdefinieerd, te weinig tijd en niet werkende software kenmerken de evaluatie.

    De onderzoeksmethode lijkt gemankeerd en daarom schrijven de opstellers dat de analyse beperkt is. Zij formuleren een reeks aan beperkingen. De eerste beperking is: “de registratie in het Bedrijfsprocessensysteem (BPS) vindt plaats onder incidentcode. De code wordt door de verbalisant bepaald en wordt niet altijd eenduidig geïnterpreteerd.” De tweede beperking: “Kapitale delicten zijn niet altijd terug te vinden. [… ] Veel van deze zaken hebben een wachtwoord, waardoor het niet gecontroleerd kon worden.” De derde beperking: “Als geweldsdelicten onder een andere code staan […] dan zijn deze delicten niet meegenomen in de berekeningen.”

    De vierde beperking: “Bij het samenstellen van het bestand is gezocht op het woord wapen. Niet achter elk soort wapen staat het woord wapen. De gegevens waren dus niet volledig.” De vijfde beperking: “De analyse beperkt zich tot de geweldsdelicten die met een wapen zijn gepleegd en waar het wapen is aangetroffen. Uit de beschikbare gegevens is niet af te leiden of met een wapen het geweld is gepleegd of dat het in een andere omstandigheid is aangetroffen.”

    De zesde beperking: “In de analyse, is uitsluitend uitgegaan van delicten waar aangifte van gedaan is. Niet van alle geweldsdelicten wordt aangifte gedaan.” De zevende beperking: “Naast de gegevens uit het BPS zou de veiligheidsindex gebruikt worden om vast te stellen of de bevolking van Tilburg resultaten ziet van de maatregel is preventieve fouillering. Dit is niet gebeurd.” De achtste beperking: “Gegevens uit het Herkenningsdienstsysteem (HKS) zijn gegenereerd, maar niet geanalyseerd vanwege tijdgebrek en tijdelijk niet beschikken over SPSS.”

    De onderzoeksmethode in de opzet wijkt op een aantal punten af van de uiteindelijke evaluatie. In de evaluatie staat over kapitale delicten dat: “In de opsomming van incidentcodes geen kapitale delicten zijn opgenomen.” In onderzoeksopzet is een zin aan toegevoegd met betrekking tot de kapitale delicten die niet in de evaluatie terugkomt. “Door de opdrachtgever wordt geïnventariseerd welke kapitale delicten hebben plaatsgevonden in de periode 1999 tot en met 2004 om het beeld te completeren.” Wat wordt er met het “completeren van het beeld” bedoeld en waarom staat dat niet in de uiteindelijke evaluatie?

    Ook met betrekking tot het aantal wapens dat gevonden wordt is er een verschil. In de evaluatie staat dat “de codes 383, 387 en 863 niet zijn opgenomen in het onderzoeksbestand omdat deze codes gebruikt zijn voor het vastleggen van de controles. Deze codes geven geen goed beeld van de aangetroffen en in beslag genomen wapens.” In de opzet is opnieuw een zin toegevoegd aan dit onderdeel van het onderzoek. “Voor het in kaart brengen van in beslag genomen wapens wordt het BPS niet op incidentcode geraadpleegd maar op aangetroffen en in beslag genomen wapens.” Een van de beperkingen was dat “het woord wapens niet een goed selectie criterium is.” Waarom wordt het nu gepresenteerd als een selectie criterium?

    Geen analyse, toch verder fouilleren

    De politiefunctionarissen van Bureau Criminaliteitsanalyse leveren in mei 2005 hun beperkte onderzoek in. De driehoek is niet blij met de analyse, zo blijkt uit de stukken, en schrijft zelf een evaluatie. Op 31 mei 2005 vaardigt burgemeester Vreeman een nieuwe aanwijzing uit voor de twee risicogebieden. De aanwijzing gaat vergezeld met opnieuw twee gebiedsontwikkeling notities en een preventief fouilleren notitie.

    In de laatst genoemde notitie van 18 mei wordt verwezen naar eerdere evaluaties van de politie en de gemeente in 2004. De driehoek stelt dat het middel preventief fouilleren effectief lijkt te zijn. Ter ondersteuning van deze conclusie wordt verwezen naar het middelen-arsenaal en de positieve reactie van het publiek. Een relatie met een daling of stijging van het aantal wapen gerelateerde incidenten wordt niet aangehaald. “Er was onvoldoende zicht op de cijfers elders in de stad en op de effectiviteit op langere termijn”, schrijft de concernstaf. Volgens de gemeente was preventief fouilleren dus effectief omdat het een politiebevoegdheid is en het publiek het leuk vindt.

    De notitie van de concernstaf van 18 mei verwijst naar het onderzoek van Bureau Criminaliteitsanalyse. Het onderzoek was ingesteld omdat de driehoek eindelijk over een cijfermatige onderbouwing van het middel wilde beschikken. De analyse van Bureau Criminaliteitsanalyse Breda met een tiental beperkingen zou deze moeten verschaffen.

    De gemeente concludeert dat: “Het onderzoek veel (relevante en irrelevante) gegevens bevat. In het onderzoek worden met name relaties gelegd en vergelijkingen getrokken tussen geweldsdelicten met wapen/zonder wapen, binnen de veiligheidsrisicogebieden en daarbuiten. Het onderzoek richt zich op 11.029 geweldsdelicten, waarbij het eventuele wapengebruik is uitgesplitst in drie categorieën, te weten met wapen, zonder wapen en onbekend. De categorie onbekend betreft maar liefst 5.413 (de helft!) van het aantal geweldsdelicten. […] Daarmee wordt de bron onbetrouwbaar. Er wordt geconcludeerd dat vanaf 2002 een daling van wapen gerelateerde delicten is te zien. Deze daling zet zich in 2003 en 2004 voort, waarbij de daling in de rest van de gemeente Tilburg sterker is dan in de gebieden A en B.”

    De opsomming van de gemeente ten aanzien van het onderzoek is samen te vatten met de woorden niet relevant, onbetrouwbaar en slecht. De driehoek vindt het onderzoek onder de maat. Op de beperkingen die de onderzoekers aangeven wordt niet ingegaan. De conclusie dat de daling in de rest van de stad sterker is dan in de risicogebieden wordt terzijde geschoven.

    Waarom de driehoek ondanks het gebrek aan “harde (criminaliteits) cijfers” toch verder gaat met fouilleren, volgt onder de kop conclusie en advies: “Dit onderzoek van Bureau Criminaliteitsanalyse geeft geen analyse van concentraties geweldsdelicten in de stad, waardoor besluitvorming niet op die basis kan plaatsvinden. Wel wordt geconstateerd dat het absolute aantal wapen gerelateerde delicten tussen 2003 en 2004 in de gebieden A en B vrijwel hetzelfde zijn gebleven, terwijl deze in de rest van de stad zijn gedaald. Daaruit mag geconcludeerd worden dat er nog steeds sprake is van een concentratie in beide gebieden, hetgeen voortzetting rechtvaardigt.”

    En tot slot vindt de Tilburgse bevolking fouilleren nog steeds leuk. “Stoppen (zeker in deze gebieden) zal eerder vragen oproepen dan verlengen.” De redenering van de driehoek in Tilburg is als volgt. Het aantal geweldsdelicten is gelijk gebleven. Over de effectiviteit van de maatregel valt niets te zeggen, maar door het gelijk blijven van het aantal incidenten is de noodzaak om te fouilleren nog steeds aanwezig.

    En de gebieden zijn sinds 2005 niet alleen warzone, maar ook urgentiegebied. De schijnwerpers staan op de bewoners en bezoekers, maar ook op de overheid en daarom is stoppen nicht im frage, dat zou alleen maar vragen oproepen. Hoe lichtvaardig kun je omspringen met een paardenmiddel, zoals sommige media de maatregel hebben genoemd. De vraag is niet meer of het helpt, en of er een noodzaak is maar of het beëindigen van de maatregel uit te leggen is.

    Het is niet verwonderlijk dat de beide aanwijzingsbesluiten een kopie zijn van de besluiten uit 2004. In november 2004 constateert de driehoek dat er thans sprake lijkt te zijn van een substantiële daling, waarvan de bestendigheid echter nog niet kan worden vastgesteld. Let op de volgorde van de woorden substantiële, daling en bestendigheid. In de aanwijzing van 31 mei 2005 is de volgorde aangepast. Daling en bestendigheid hebben stuivertje gewisseld, waardoor de inhoud van de constatering totaal anders wordt: “In voornoemd driehoeksoverleg is geconstateerd dat er nog geen sprake is van een substantiële en bestendige daling van het aantal feiten.”

    Gebrekkige analyse

    In de notitie van de Concernstaf van de gemeente wordt het onderzoek van mei 2005 afgeschilderd als niet relevant, onbetrouwbaar en slecht. Wie het onderzoek aandachtig bestudeerd zal tot de conclusie komen dat ondanks de vele beperkingen die de onderzoekers opvoeren in de inleiding, het Bureau Criminaliteitsanalyse wel degelijk een poging heeft gedaan het geweld in Tilburg in kaart te brengen.

    De enige kritiek die de gemeente op het onderzoek had kunnen geven, was dat in de conclusies per hoofdstuk de beperkingen en nuances niet zijn meegenomen. In de conclusies worden de gegevens glad gestreken. De tendensen worden omgebogen tot welgevallige conclusies die in het voordeel uitvallen van het fouilleren, terwijl een analyse van de cijfers niet zo eenduidig is.

    Een aantal opvallende conclusies uit het onderzoeksrapport van Bureau Criminaliteitsanalyse is van belang voor het begrip van fouilleren in Tilburg. In de samenvatting van hoofdstuk twee staat: “De geweldsincidenten in de gemeente Tilburg zijn sinds 1999 gestegen.” Dit is een opvallende conclusie waar niet veel woorden aan worden vuil gemaakt.

    De cijfers laten geen rechte lijn zien. Tot 2002 stijgt het aantal geweldsdelicten. In 2003 neemt het met 100 af en ook in 2004 neemt het af. Dit zou een positieve conclusie kunnen zijn ten aanzien van preventief fouilleren, maar de daling in 2004 is slechts gering (18). De sterke daling zonder fouilleren in 2003 is tot stilstand gekomen. In het rapport wordt hier niet op ingegaan.

    In plaats daarvan wordt in het rapport een arbitrair onderscheid gemaakt tussen dreigen, geweld en wegnemen. Voor een deel is dit onderscheid te verklaren uit het gebruik van feitcodes, maar geweld blijft een breed begrip. De opstellers formuleren een positieve conclusie: “Het aandeel van delicten in het cluster geweld en wegnemen is sinds 1999 afgenomen.” Zij vergelijken geweld en wegnemen met dreigen en concluderen daarom dat het beter gaat. Impliciet stellen de onderzoekers dat de stijging van geweldsdelicten op het conto komt van dreigen met geweld. Het dreigen stijgt sinds 1999, met een lichte daling in 2003.

    Bijlage 2 laat zien dat de delicten die het label geweld dragen in 2004 fors zijn gestegen in tegenstelling tot 2003 toen een sterke daling werd geconstateerd. Volgens het Bureau Criminaliteitsanalyse zijn de delicten met het label geweld in 2004 procentueel gedaald ten opzichte van 1999 (tabel 5 hoofdstuk 2). Absoluut ligt het aantal geweldsincidenten in 2004 ruim 50 incidenten hoger dan in 1999 zoals uit bijlage 2 blijkt. De percentages uit tabel 5 hebben dus niets te maken met de vergelijking tussen 2004 en 1999. Tabel 5 uit hoofdstuk 2 is duidelijk bedoeld om de lezer op het verkeerde been te zetten. Het lijkt positief, het geweld daalt. De percentages gaan over de verhouding tussen dreigen, geweld en wegnemen in 2004. Waarom bijlage 2 niet prominenter in het rapport is gekomen is onduidelijk.

    In hoofdstuk 2 werden de geweldsincidenten verdeeld in geweld, bedreigen en wegnemen. In hoofdstuk 3 worden de geweldsincidenten ingedeeld in de rubrieken ‘met een wapen’, ‘zonder wapen’ en ‘onbekend of er een wapen bij aanwezig was’. Op het eerste gezicht lijken de conclusies opnieuw positief uit te pakken voor preventief fouilleren. “Bij wapen gerelateerde delicten is er vanaf 2002 tot en met 2004 een daling van het aantal delicten te zien.” De daling van de incidenten met een wapen wordt gecompenseerd door de stijging van de incidenten zonder een wapen. Als de incidenten met en zonder wapen worden opgeteld, blijken deze te stijgen tot 2001. Het jaar daarop wordt de daling ingezet die in 2004 het jaar van het fouilleren wordt omgebogen in een stijging.

    Hoeveel waarde aan de cijfers moeten worden gehecht trekken de politiefunctionarissen zelf in twijfel. “Door een invoering van nieuwe incidentcodes kan de ontwikkeling van wapen gerelateerde delicten worden vertekend”, staat in de samenvatting. En elders zeggen zij: “Het is waarschijnlijk dat het aantal wapen gerelateerde delicten in werkelijkheid hoger is.” Deze laatste opmerking wordt onderstreept door het percentage incidenten waarbij onbekend is of er een wapen is gebruikt. Sinds 2002 ligt dit aantal jaarlijks boven de 50%. Zijn er conclusies te trekken over het gebruik van wapens als van 50% van de incidenten onduidelijk is of er een wapen is gebruikt?

    Bij het analyseren van de effectiviteit van fouilleren is het van belang om de risicogebieden te vergelijken met de rest van de stad. Doen de gebieden het beter met een vergaande maatregel. Hoofdstuk 4 presenteert deze cijfers. Na een stijging in geheel Tilburg tot 2002, treedt er een daling van incidenten in de gehele stad in. Deze daling is in de risicogebieden sterker dan in de rest van de stad. “Ten opzichte van 2002 daalt in de gebieden A en B het aantal delicten met 9% (2003) en 13% (2004). In de overige gebieden daalt het aantal delicten met 3% (2003) en 2% (2004).”

    Dit zou pleiten voor een effectief instrument. Opnieuw is er iets vreemds aan de hand. In tabel 8 staan de absolute cijfers gepresenteerd. Op het eerste gezicht lijkt het erop dat de conclusie wordt bevestigd. Nadere bestudering leert dat de cijfers iets anders zeggen. Worden de onbekende incidenten buiten beschouwing gelaten komt de stijging tot 2002 overeen met de conclusie van de onderzoekers. Van een sterke daling in de daarop volgende jaren is alleen sprake in 2003. In 2004 blijft het aantal incidenten ongeveer gelijk.

    De vergelijking met de overige delen van de stad gaat ook mank als de onbekende incidenten buiten beschouwing worden gelaten. De daling van incidenten met en zonder een wapen zet in de rest van de stad al in 2002 in. In 2004 is er opnieuw een stijging dit in tegenstelling tot de gebieden A en B. De onbekende incidenten lijken de conclusies te sturen. De incidenten gebruiken komt misschien goed uit, maar als niet wordt nagegaan om wat voor incidenten het gaat, zijn grote vraagtekens bij de conclusies noodzakelijk.

    In de laatste twee hoofdstukken van de analyse gaat het over de aanwezigheid van wapens bij incidenten en de aard en hoeveelheid van de in beslag genomen wapens. Het hoofdstuk over wapens bij geweldsdelicten is niet alleen verwarrend, maar roept ook vragen op over de cijfers die eerder zijn gepresenteerd. In tabel 13 staat bij geweld dodelijk in 2002 en 2003 een eentje. In de tabel die eerder werd gebruikt, bijlage 2, komen deze dodelijke incidenten niet voor. Ook het aantal incidenten met en zonder letsel waarbij een vuurwapen is gebruikt komt niet overeen met de getallen die eerder zijn gepresenteerd.

    Het is opvallend dat de evaluatie concludeert: “uit de beschikbare gegevens valt op te maken dat in de gemeente Tilburg in 2004 ten opzichte van 2002 en 2003 minder vaak wapens zijn gebruikt bij geweldsdelicten.” Het feit dat bij ruim de helft van de incidenten niet duidelijk is of er een wapen is, zet vraagtekens bij deze conclusie.

    In het hoofdstuk over de aard en de hoeveelheid van de wapens die worden gevonden staat dat in 2004 de meeste wapens worden gevonden. De stijging is niet alleen op het conto te schrijven van het fouilleren in de gebieden A en B. In vergelijking met 2003 worden daar maar 30 extra wapens gevonden. In 2002 werden zonder fouilleren er zelfs in de veiligheidsrisicogebieden meer wapens gevonden dan in 2004 met fouilleren. Buiten de risicogebieden is de vangst ook veel groter in het fouilleerjaar 2004. In dat jaar worden daar 126 meer wapens gevonden dan in 2003.

    Een deel zal te maken hebben met het fouilleren rond de Reeshofdijk, maar dat verklaart niet de gigantische toename. Volgens de evaluatie heeft het verschil tussen 2004 en de andere jaren vooral te maken met het feit dat er in voorgaande jaren minder wapens in beslag werden genomen. Vraag is of dit wel het geval is. Tijdens preventief fouilleren worden allerlei voorwerpen zoals schilmesjes in beslag genomen die waarschijnlijk bij normale controles niet in beslag worden genomen.

    Of er ook daadwerkelijk meer ‘wapens’ in beslag worden genomen, wordt niet geanalyseerd. Bijlage 7 geeft een overzicht van welke wapens in welk jaar zijn gevonden. Uit dat overzicht blijkt dat de vangst in 2005 vooral bepaald wordt door munitie en messen. Munitie is niet gevonden bij het fouilleren, maar keukenmessen in overvloed.

    Een opmerking aan het eind van het hoofdstuk onderstreept de gebrekkige resultaten van het fouilleren als het om echte wapens gaat. Bij het fouilleren in andere steden viel dat ook al op, maar de cijfers uit Tilburg bevestigen het. “In het gebied A en B wordt minder vaak een imitatiewapen of vuurwapen in beslag genomen dan in de rest van de gemeente Tilburg.” Als die conclusie klopt dan lijkt het fouilleren er alleen op gericht om zakmesjes en moersleutels van burgers afhandig te maken, of dat iets met veilig te maken heeft valt te betwijfelen.

    Opnieuw debat over veiligheid

    De eerste echte evaluatie met een overzicht aan cijfers is volgens de gemeente onbruikbaar. Er zijn geen heldere cijfers voorhanden en toch gaat men verder met fouilleren. Stoppen lijkt geen optie, omdat de driehoek bang is voor de reacties van het publiek, politiek en media. De driehoek kan blijkbaar ook niet uitleggen dat preventief fouilleren zin heeft. Ja, het is leuk en de burgers van Tilburg laten zich met alle plezier betasten door de politie, maar of het geweld afneemt is niet duidelijk.

    Oppervlakkig beschouwd lijkt het geweld niet af te nemen. Een maand later slaat de VVD namelijk alarm. Zij stuurt een persbericht rond en vraagt een spoeddebat aan over de onveiligheid in de stad. Tijdens het debat zegt de heer Moller van de VVD dat “een vijftal incidenten met vuurwapens hebben plaatsgevonden.”

    “Op 5 juli was er volgens de politie sprake van een ‘brute roofoverval’ in een woning in de Treubstraat waarbij een persoon gewond raakte. Op 3 juli raakte een man gewond bij een schietincident in de Gerard Brandtstraat. Op 28 juni werd een overval gepleegd in een flat aan het Drijfjachtpad met een gewonde. Op 21 juni was er sprake van een ‘schietincident’ op de Wilgenstraat en een dag ervoor was er een schietpartij op de Generaal Smutslaan”, somt het Reformatorisch Dagblad van 7 juli 2005 op.

    De liberaal lijkt het goed voor te hebben met de veiligheid. “Alle incidenten verschijnen in de krant en in zestien dagen tijd hebben in wijken vijf incidenten met vuurwapens plaatsgevonden.” Moller haalt ook incidenten van maanden eerder aan: “Een jaar geleden heeft zich een schietpartij voorgedaan in de Heuvelstraat en een half jaar geleden was sprake van een schietincident op de Korte Heuvel.

    CDA en PvdA steunen de aanvraag voor het spoeddebat, maar de andere partijen zijn kritischer. Zij spreken van een publiciteitsstunt en vragen zich af of dit niet schadelijk is voor het imago van de stad. Burgemeester Vreeman pareert de kritiek van de VVD: “In vier gevallen ging om criminele en drugsgerelateerde incidenten.” Hij voegt er aan toe dat “hij zaken op feiten wil baseren.” Uit cijfers van de politie zou blijken dat de onveiligheidsgevoelens zijn gedaald, ook het aantal berovingen, straatroven, auto-inbraken, bedrijfsinbraken, maar niet het aantal woninginbraken.

    Uit deze politiecijfers zou ook blijken dat er in “2003 zeven misdrijf gerelateerde doden vielen. Vorig jaar twee, terwijl in 2005 nog geen misdrijf gerelateerde doden te betreuren zijn.” Vreeman moet wel toegeven dat “moorden een slechte graadmeter voor de veiligheid zijn, omdat dader en slachtoffer elkaar meestal kennen.” Hij besluit zijn betoog door opnieuw te zeggen dat hij het “belangrijk vindt zich te baseren op feiten.”

    Het debat dat op 11 juli plaats vindt, gaat deels over de vraag of het debat terecht is aangevraagd door de drie partijen en of de veiligheid van Tilburg in het geding is. De SP dient vijf moties in, waarvan het er twee intrekt en de VVD dient twee moties is. De moties weerspiegelen die politieke discussie. Ze hebben betrekking op een overdreven reactie van de Tilburgse media, de stroom persberichten over incidenten, meer blauw op straat, het aanleggen van een lijst van mogelijke verdachten en andere vergaande maatregelen.

    Geen van de moties wordt aangenomen, maar het debat heeft veel weg van de discussie na de heftige zomer van 2003. Incidenten vinden altijd plaats en in een zucht om aandacht zoeken politieke partijen de media en het debat op. Zo ook de VVD, maar niet alleen die partij roept om hardere maatregelen. De PvdA drong tijdens het debat aan op uitbreiding van preventief fouilleren om “de greep op het vuurwapengebruik te vergroten.”

    Tijdens het debat kwam de vraag naar de effectiviteit van het preventief fouilleren niet ter sprake. Ook formuleerde de burgemeester geen enkele twijfel over de cijfers van de politie. Het zijn rotsvaste feiten. Tijdens de raadsvergadering zegi Vreeman dat de cijfers waar de VVD zich op zou baseren niet juist waren. Moller antwoordde de burgervader dat hij deze cijfers bij de gemeente zelf had opgevraagd. “Rotsvaste feiten” zijn in Tilburg blijkbaar een rekbaar begrip.

    Ook de burgemeester neemt het niet zo nauw met de feiten. Tijdens een commissievergadering op 5 september 2005 zegt hij dat “de politie in Tilburg tientallen scherpschietende vuurwapens, gas verschietende vuurwapens, alarmwapens, nabootsingen en luchtwapens in beslag genomen.” Het zou gaan om cijfers van dat jaar. Het schiettuig zou zijn gevonden bij “incidenten, bij zoekingen en bij preventief fouilleren.” Noch in de media, stukken van de gemeente, de vijf ordners documenten die onder de WOB openbaar zijn gemaakt, komt er een vuurwapen voor bij de opbrengst van het fouilleren in 2005.

    En de ‘feiten’ achtervolgen Vreeman verder. Twee maanden later komt preventief fouilleren tijdens een raadsvergadering begin november ter sprake. GroenLinks zegt in tegenstelling tot de ‘feiten’ van de burgemeester vier maanden eerder dat “het aantal mensen dat zich in de eigen buurt wel eens onveilig voelt, in 2005 groter is dan in 2003.” De partij stelt de vraag of “de opzichtige maatregelen als preventief fouilleren en cameratoezicht op veel plaatsen er ook toe leiden dat het de gevoelens van onveiligheid worden versterkt?”

    Het college gaat niet in op de onveiligheidsgevoelens, maar stelt dat “preventief fouilleren in relatie staat tot het versterken van sociale structuren.” De ‘cijfers van de politie’ van maanden eerder waaruit zou blijken dat de onveiligheidsgevoelens waren gedaald in 2005 zijn plotseling niet meer zo ‘rotsvast’.

    Evalueren om het evalueren

    Eind 2003 besloot de driehoek in Tilburg om te gaan fouilleren in de stad. De toenmalige burgemeester en een meerderheid van de raad vonden de maatregel noodzakelijk. Het college vond dat elk half jaar moest worden geëvalueerd. In 2004 hielden die evaluaties niets in. Willekeurige cijfers werden gepresenteerd ter onderbouwing, maar de driehoek moest toegeven dat die cijfers volstrekt niet voldeden.

    Het duurde ruim anderhalf jaar voordat de politie de tijd vond om een uitgebreide analyse te maken van de geweldsdelicten en het wapengebruik. De gemeente schoof het rapport van mei 2005 terzijde omdat het niet relevant, slecht en onbetrouwbaar was. In november 2004 concludeerde de driehoek dat er sprake was van “een substantiële daling, waarvan de bestendigheid echter nog niet kan worden vastgesteld.” Een half jaar later “is er nog geen sprake van een substantiële en bestendige daling van het aantal feiten.” Uit die evaluatie blijkt dat de gemeente niet durfde te stoppen met fouilleren uit angst voor de reacties van publiek, politiek en media.

    Op 14 december 2005 schrijft de gemeente voor de vier maal een evaluatie notitie in verband met de aanwijzing van de risicogebieden. Natuurlijk kan men niet stoppen, dat lijkt geen optie meer. Alle voorgaande evaluaties komen in het stuk kort aan bod. Op basis van een politierapportage startte men met fouilleren, na een half jaar ging men verder op basis van een evaluatie.

    Eind 2004 werd wederom een besluit genomen, gestoeld op, ja alweer, een evaluatie. Daaruit zou blijken dat fouilleren effectief lijkt te zijn. De notitie van 14 december schrijft dat “destijds nog geen relatie kon worden gelegd tussen preventief fouilleren en het uiteindelijke doel ‘daling van het aantal wapen gerelateerde delicten’.”

    Fouilleren leek effectief te zijn, maar er kon geen relatie worden gelegd tussen doel en middel. Wat was er dan effectief aan? Vervolgens schrijft de gemeente dat een analyse van de politie op 23 mei niet aan de verwachtingen voldeed. Aan welke verwachtingen voldeed de analyse dan niet?

    De gemeente besluit vervolgens eind 2005 “gebruik te gaan maken van de cijfers uit HKS. De eerder gehanteerde BPS-cijfers blijken vervuild, incompleet en daardoor in dit kader onbetrouwbaar.” Stop, wacht even, HKS-cijfers werden toch al eerder gebruikt? O ja, voor die onbetrouwbare, irrelevante en slechte evaluatie van mei 2005. Toen gebruikten de onderzoekers juist de cijfers naast elkaar en gaven daar allerlei beperkingen aan. Die beperkingen kwamen de driehoek blijkbaar niet goed uit, want de cijfers presenteerden een te genuanceerd beeld.

    Redder HKS

    Gelukkig voor de driehoek zijn uit de cijfers van het HKS duidelijke conclusies te trekken. “Het aantal wapen gerelateerde delicten is in de periode 2004/2005 (276) een kwart lager dan in de periode 2002/2003 (362).” Na twee jaar evalueren eindelijk een helder, scherp en eenduidig beeld. Het enthousiasme druipt van de notitie van 14 december af. Er wordt zelfs gezegd dat de “cijfers goed vergelijkbaar zijn, omdat het om exact dezelfde periode gaat en omdat ze op dezelfde wijze tot stand zijn gekomen.” De gehanteerde periodes zijn opnieuw volstrekt nieuw in vergelijking met de eerdere evaluaties.

    Een vluchtige blik op de aangiften geeft daarnaast aan dat het onduidelijk is om wat voor wapen gerelateerde incidenten gaat. Op 2 december 2004 vindt op de Besterdring in warzone A geluidsoverlast plaats in een bedrijfspand. Op 17 december 2004 is er iets met de afvalstoffen van een kantoor aan de Heuvelstraat. In de Koestraat vindt op 8 februari 2005 een incident met een wapen plaats, maar niet op de openbare weg, maar in een woning. Of de aangiften een goede indicatie zijn valt dus te betwijfelen.

    De politie formuleert 14 november 2005 zelf twijfels over de cijfers: “Tot nu toe was het moeilijk (arbeidsintensief) om de benodigde gegevens uit de systemen te krijgen.” In deze notitie met betrekking tot de registratie van gegevens ten behoeve van preventief fouilleren schrijft een politiefunctionaris dat er “afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de registratie van gegevens zodat het periodiek evalueren van preventief fouilleren mogelijk is.” Dit lijkt een opmerking die op de toekomst is gericht. Alsof de functionaris wil zeggen dat over een half jaar heldere cijfers zijn te produceren.

    In een andere notitie van 11 november 2005 staat: “in het verleden bleek het moeilijk te zijn om tijdig de benodigde informatie aan te leveren.” En tien dagen eerder was het volgens de politie blijkbaar eenvoudig om de aangiften uit het HKS het krijgen. Deze notitie van 4 november 2005 van politie Midden en West Brabant diende als basis voor de ‘cijfermatige’ HKS analyse door de concernstaf van de gemeente in de notitie van 14 december 2005.

    Vraag is welke status de politie brief van 4 november heeft? De opsteller beschrijft zijn eigen notitie als opiniërend alsof het niet om feiten gaat, maar om gefabriceerde gegevens. Om een of andere reden wordt de registratie in november 2005 als betrouwbaar afgeschilderd, terwijl zelfs het aantal keer dat er gefouilleerd werd “moeilijk uit de systemen te krijgen was”. De politie schrijft over het aantal keer dat gefouilleerd is dat: “De maatregel preventief fouilleren in 2004 in gebied A acht keer is toegepast en in gebied B zeven keer. De maatregel is een keer in het Reeshof toegepast. Van een keer is niet bekend waar de maatregel is toegepast.”

    De WOB-stukken laten zien dat er in werkelijkheid vijf keer in de Reeshof is gefouilleerd, zeven keer in gebied B, vijf keer in gebied A en het zeven keer onduidelijk is waar en of er gefouilleerd is. Als de inzet van de politie al niet uit de systemen te halen valt, het onduidelijk is hoeveel wapens er gevonden zijn bij de afzonderlijke fouilleeracties, hoeveel waarde moet er dan worden gehecht aan de cijfers uit het HKS?

    De gepresenteerde cijfers in de politie-notitie van 4 november 2005 zijn simpel, helder en positief voor de gemeente. Aangiften dalen ook in de risicogebieden. “Het aantal wapen gerelateerde delicten in de beide urgentiegebieden is in de periode 2004/2005 in absolute zin weliswaar lager dan in de periode 2002/2003, maar omdat het totaal aantal ook lager is, is het procentuele aandeel van deze gebieden vrijwel hetzelfde gebleven”, schrijft de concernstaf op 14 december. De politie sprak van een lichte daling, de gemeente concludeert dat het aantal delicten vrijwel hetzelfde is gebleven.

    Burgemeester Vreeman gebruikt in zijn aanwijzing van 19 december 2005 ook vrijwel dezelfde bewoordingen, maar schrijft voor de rest de eerdere aanwijzingen netjes over. Er is niets veranderd in het centrum van de stad. Fouilleren is niet effectiever dan niets doen. Daarom besluit de driehoek om verder te gaan met fouilleren is de redenering. Vlak buiten de ‘urgentiegebieden’ lijkt het aantal incidenten toe te nemen. Pal naast warzone B ligt het Wilhelminapark waar “het aantal incidenten in de periode 2004/2005 beduidend hoger is dan bij aanvang van preventief fouilleren.” Is er dan toch sprake van verplaatsing van incidenten als gevolg van preventief fouilleren. Gemeente en politie maken er geen woorden aan vuil. Het park wordt gewoon onderdeel van de warzone B.

    Extra maatregelen na fouilleren

    Of de politie van District Tilburg zelf blij is met het fouilleren blijft onduidelijk. Na het fouilleren rond de Reeshofdijk concludeerde de politie: “De acties van het preventief fouilleren hadden een grote impact op de personele bezetting in de gehele politieregio Midden en West Brabant.” Deze zin stond in een evaluatie over vijf keer fouilleren in de wijk. Wat voor effect heeft twee jaar fouilleren op de politie bezetting? Aan de opiniërende notitie van de politie van 4 november 2005 is een opmerking toegevoegd ten aanzien van de bezettingsgraad: “de inzet van capaciteit bij preventief fouilleren heeft een behoorlijke impact op de bedrijfsvoering van het district.” De opsteller vraagt zich hardop af of “we als district in 2006 op een andere manier met preventief fouilleren willen omgaan?”

    De driehoek kan niet meer terug. Ze lijkt gevangen in de zucht naar een positieve evaluatie over het fouilleren in de stad en de onmogelijkheid om te stoppen in verband met de reactie van media en politiek. Na twee jaar fouilleren is er dan toch een evaluatie geproduceerd met een tabelletje met eenduidige cijfers, maar helemaal gelukkig en tevreden kan de driehoek niet zijn. Aan de cijfers zit weliswaar een luchtje, maar media en politiek stellen verder geen lastige vragen en het fouilleren kabbelt rustig verder. De driehoek hoeft zich nog geen zorgen te maken.

    De eerste zes maanden van 2006 lijken rustig te verlopen. Er wordt wat gefouilleerd en vervolgens is er in mei/juni een evaluatie, waaruit voortvloeit dat PvdA-burgemeester Vreeman weer de woorden ‘substantiële, daling en bestendig’ in een bepaalde volgorde gebruikt.

    Het leek even ook zo te lopen maar halverwege januari 2006 vraagt het openbaar ministerie welke maatregelen de politie heeft getroffen in de veiligheidsrisicogebieden. Normaliter gaat die vraag vooraf aan het besluit om te gaan fouilleren. Als die maatregelen niet helpen wordt het laatste redmiddel ingezet. In Tilburg was daar geen sprake van. In gebied A werd enkele dagen voor de eerste fouilleeractie een politiepost geopend en in warzones A en C moesten de bikers hun fiets nog kopen toen er al gefouilleerd werd.

    Blijkbaar was de zorgvuldigheid bij het openbaar ministerie helemaal ver te zoeken. Tussen de stukken die het parket Breda openbaar heeft gemaakt, komen zelfs geen documenten uit 2003, 2004 en 2005 voor. Wist het parket Breda wel wat er in de wijken speelde?

    Of de officier die vroeg om een overzicht van de maatregelen ooit de documenten met de gebiedsontwikkeling van warzone A en B heeft gelezen, valt ook te betwijfelen. Bij alle aanwijzingen die elk half jaar in het driehoeksoverleg ter sprake kwamen, zaten zogenaamde gebiedsontwikkeling notities. Niet dat die notities de eerste anderhalf jaar beschreven van wat er gedaan was, maar er stond wel in wat gemeente van plan was te gaan doen.

    Ten aanzien van gebied B verscheen op 1 juni 2005 een overzicht van wat voor maatregelen er waren uitgevoerd. Bij de gemeente ging het vooral over verlichting, het afsluiten van gangetjes, APV artikelen en bereikbaarheid. Bij de politie stond bij repressief optreden preventief fouilleren prominent vermeld. Opvallend is dat als doelgroep van het fouilleren “drugsgebruikers, alcoholverslaafden, prostituees en jongeren” worden genoemd. Bij de maatregelen staan geen bikers maar wel bereikbaarheid van de politie zelf. Dit laatste is opvallend, want is er zonder bereikbaarheid wel zicht op de wijk zelf?

    Op 17 juni 2005 kopt het Brabant Dagblad dat de overlast volgens de politie ‘rondom de Gasthuisring in Tilburg zichtbaar is afgenomen’. Dit zou volgens de politie het resultaat zijn van ‘vier intensieve actieweken’. De indruk wordt gewekt dat het goed gaat in de wijk, maar dezelfde krant kopt bij de volgende evaluatie van preventief fouilleren op 23 november dat er ‘extra maatregelen nodig zijn om de overlast aan te pakken’. Gaat de situatie nu voor- of achteruit, of is er niets gewijzigd?

    Net als in gebied B bleef het onduidelijk of de maatregelen in gebied A waren uitgevoerd. In december 2005 wordt eindelijk een uitgebreider overzicht gegeven van de ‘extra’ maatregelen. In de twee jaar daarvoor werd steeds een opsomming van de plannen gegeven. De maatregelen lopen uiteen van een platform, een integrale aanpak, adequaat reageren, aanpassen van de APV, samen overlast aanpakken, buurtregie tot preventief fouilleren. Het gaat ook over overlegstructuren, convenanten, ambitieniveau, kwaliteitsmeter en dan staat op pagina vier dat “uiterlijk in het voorjaar 2006 de partijen besluiten of zij dit traject in zullen gaan.” Deze passage staat er op 23 juni 2006 nog steeds in en vervolgens worden er geen gebiedsontwikkeling notities meer opgesteld.

    De volgende zes bladzijden van de notitie staan precies dezelfde punten als in de notities van de jaren ervoor. De tekst is uitgebreider, maar of de toezichtpost nuttig is, is niet onderzocht. Het urgentiegebied is wel omgetoverd in een soort permanente warzone met verblijfsverboden, toelatingsbeleid, cameratoezicht, lik-op-stuk beleid, blauw op straat en andere maatregelen. De APV is aan alle kanten uitgebreid, maar iets simpels als glasoverlast lijkt nog steeds niet opgelost. De gemeente erkent het gevaar van glas, maar brekend glas is nog steeds slechts een artikel in de APV van Tilburg en een boete als de politie de verdachte op heterdaad betrapt. Of deze aanpak zin heeft, is niet duidelijk.

    De Besterd

    De driehoek is haar aanvankelijke doelstelling “het geweldgebruik in de betreffende gebieden te doen afnemen en verstoringen van de openbare orde te voorkomen” bij de evaluatie in juni 2006 allang uit het oog verloren. De aanwijzing van de risicogebieden vinden nu plotseling plaats op grond van “het aanwijzingsverloop tot op heden, de actuele cijfers en de ontwikkelingen in de stad.” Daling of stijging komt niet langer ter sprake.

    De politiecijfers suggereren dat er sprake is van “een concentratie van delicten waarbij wapens worden gebruikt.” Dit gaat op voor het uitgaansgebied. In gebied B is het volgens de aanwijzing van burgemeester Vreeman verslechterd sinds de politie is gaan fouilleren. “Er is nog nauwelijks sprake van een positieve ontwikkeling, een harde aanpak van een aantal criminele individuen is noodzakelijk.” Wat hebben gemeente en politie de afgelopen jaren dan gedaan in die buurt?

    Het gebied wordt uitgebreid. In delen van de stad gaat het slechter, zoals het Zand en het Wandelbos. In andere delen van Tilburg gaat het weer beter. Risicogebied A blijft een concentratiegebied, maar de evaluatie is positief over een gedeelte van deze warzone. Besterd en omgeving zouden een “grote afname” laten zien. De gemeente wil daar wel blijven fouilleren, maar als de afname “bestendig blijkt, dan op een volgend evaluatiemoment besluiten om dit gedeelte niet meer te betrekken in VRG Binnenstad.”

    Bij het woord “bestendig” en “daling of afname” is het opletten geblazen. De gemeente maakte er in de voorbije jaren een sport van om deze woorden in verschillende volgorde te gebruiken al naar gelang het de driehoek uitkwam. Ook nu lijkt de opmerking ten aanzien van De Besterd niet op zich te staan. Lijst Smolders Tilburg (LST) vraagt op 2 mei 2006 aan de burgemeester: “waarom behandelt u de horeca in Den Besterd anders dan bijvoorbeeld in de Tuinstraat of Korvelseweg?” De partij vraagt of dhr. Vreeman op de hoogte is van het feit dat “de afgelopen maanden diverse malen zonder enige aanleiding iedereen zomaar tegen de muur werd gezet om gefouilleerd te worden?”

    Nu kan de partij verweten worden dat zij niet heeft opgelet wat zich in de stad afspeelde, want de burgemeester antwoordt laconiek dat De Besterd deel uit maakt van een risicogebied. De vragen van de partij dienen in een ander daglicht te worden bezien. De Tilburgers beginnen namelijk te morren over het fouilleren. In een brief in het Brabants Dagblad van 21 maart 2008 beklaagt een Kastelein in de Besterd zich: “Enige maanden later tijdens de biljartavond van de Tilburgse Biljartbond komen er weer twaalf agenten binnen. Weer moet iedereen tegen de wand. Als er dan ook nog een nagelschaartje wordt gevonden in een van de damestasjes en dat als wapen wordt betiteld, is het onbegrip compleet.”

    Nu kan deze man weggezet worden als ondernemer die zelf geen verantwoordelijkheid neemt, maar hij spiegelt zijn genomen maatregelen om de straat en omgeving veiliger te maken door middel van extra verlichting vanuit het café met die van de gemeente. “Ik weet dat ze zuinig zijn bij de gemeente, want onder de spoortunnel bij het NS-Plein zijn al maanden drie van de vijf lampen kapot. […] Geen wonder dat er alleen nog rare figuren van de Heuvel richting Koestraat durven.”

    Niet alleen deze kastelein is ontevreden. Onder de kop ‘Horeca in Besterd is woedend’ klagen ondernemers in het Brabants Dagblad van 2 mei, de dag van de raadsvragen van Smolders, over het gemeentelijke beleid. Ook het fouilleren wordt op de korrel genomen. “Ook dat is de horeca-exploitanten een doorn in het oog. Agenten komen je zaak binnen en zetten klanten tegen de muur. Alsof we criminelen zijn.”

    Was het de afgelopen twee jaar alleen de SP die zich tegen de maatregel keerde, op 11 mei 2006 kiest GroenLinks hun zijde. Gezamenlijk stellen zij vragen aan Vreeman. “Kunt u ons vertellen of en welke aanleiding er nodig is om op een doodgewone woensdagavond, zonder voetbal of andere evenementen bezoekers en inwoners van de Tilburgse binnenstad te onderwerpen aan genoemde fouillering?”

    Het antwoord van de burgemeester hadden de partijen zelf kunnen bedenken: “Als eenmaal een gebied is aangewezen, hoeft er vervolgens geen specifieke aanleiding te zijn om in concreto te besluiten tot een preventieve fouilleeractie.” Het tekent de verandering ten opzichte van drie jaar geleden, toen de nadruk lag op wanneer er nu gefouilleerd ging worden.

    Gevoelswaarde

    Elk half jaar werd het middel keurig geëvalueerd, maar zeer serieus moeten die evaluaties niet worden genomen. De driehoek zegt zelf ook dat er eigenlijk geen cijfers zijn die de effectiviteit van het middel onderbouwen. In mei 2005 presenteert de politie een evaluatie die door de gemeente wordt weggezet als ‘irrelevant, slecht en onbetrouwbaar’. De evaluatie moet worden overgedaan, niet door de politie, maar door de concernstaf van de burgemeester. Deze evaluatie verschijnt in november 2006 en krijgt als titel Veilig Voelen.

    Als onderdeel van de evaluatie Veilig Voelen, worden op 27 en 28 september 2006 straatenquêtes afgenomen onder mensen die gefouilleerd zijn. In totaal werkten 84 mensen mee aan het onderzoek. Driekwart van de ondervraagden is voorstander van de fouilleeracties. Ongeveer 41 mensen denken dat er veel mensen met wapens op straat rondlopen en 45% van de ondervraagden voelt zich veiliger door het preventief fouilleren, de rest niet. 33 van de 84 mensen denkt dat de politie mensen selecteert, dat is ook bijna het aantal dat nooit iets van preventief fouilleren gehoord heeft.

    Het onderzoek is uitgevoerd door de gemeente. Een opmerking van de enquêteurs roept vragen op over de neutraliteit van de resultaten. Op pagina 9 staat dat de interviewer denkt dat de persoon zijn mening niet heeft gegeven. “Volgens mij zei hij wat hij dacht dat ik wilde horen.” Een andere enquêteur is veel explicieter: “Vermoedelijk een drugsdealer.” Bij de opmerkingen staan drie passages over het geven van sociaal wenselijke antwoorden. Worden de resultaten niet beïnvloed omdat mensen die geënquêteerd worden net door de politie zijn betast?

    Als onderdeel van de evaluatie Veilig Voelen wordt ook het burgerpanel van Tilburg geraadpleegd. In december 2006 schrijft het college ten aanzien van hun consultatie dat “het burgerpanel niet 100% representatief is omdat de burgers zich zelf hiervoor kunnen opgeven.” Bij de presentatie van de gegevens van het onderzoek wordt geen enkel voorbehoud gemaakt ten aanzien van de niet representativiteit van het burgerpanel. Van de 576 mensen vindt 80% preventief fouilleren een goed instrument.

    De enquête van het burgerpanel veronderstelt dat preventief fouilleren vijf doelen nastreeft: het in beslag nemen van wapens, het verjagen van misdadigers, het verminderen van wapengeweld, het arresteren van mensen en het vergroten van het veiligheidsgevoel. Tussen 80 en de 90% van de mensen die de vragen hebben beantwoord, vindt fouilleren op alle doelen veel effect of een beetje effect hebben.

    Wat is de definitie van “een beetje effect”? Bij preventief fouilleren wordt er gezocht naar wapens, het is dan moeilijk te zeggen dat het geen effect heeft op het in beslag nemen van wapens. Eén wapen is ook al een effect. En als er wapens in beslag worden genomen, hoe weinig ook, dan is dat misschien een vermindering van het “wapengeweld.” En als er een wapen wordt gevonden worden er mensen waarschijnlijk gearresteerd en dus blijven potentiële misdadigers weg.

    Eigenlijk is het logisch dat mensen ‘een beetje effect’ invullen, zou je ook verwachten bij een vergaande maatregel. Als burger mag je hopen dat het enig effect heeft. Als ‘een beetje’ niet is gedefinieerd dan is het antwoord nogal vrijblijvend. Bij andere enquêtes werden vergelijkbare verhullende opties toegevoegd. Waarom geen duidelijke optie zoals effect en geen effect? De gemeente heeft zelf moeite om te bepalen of de doelstellingen worden bereikt, hoe kunnen bewoners dan beoordelen of de maatregel effect heeft?

    Het burgerpanel kon ook aan het eind van de enquête opmerkingen toevoegen. In totaal leverde dit 222 aantekeningen op. De diversiteit is groot. Zowel voorstanders als tegenstanders voegden iets toe. Een van de respondenten stelt dat: “Door de mail naar het burgerpanel te beginnen met ‘De samenleving heeft in de afgelopen jaren in toenemende mate te maken gekregen met geweld’ wordt het burgerpanel en dus ook de resultaten van de enquête beïnvloed.”

    Een inwoner uit het centrum vraagt zich af waarom zijn straat niet bij het risicogebied hoort. “Ik woon in de Fabriekstraat, in het gedeelte waar ook Traverse (opvangplek voor dak en thuislozen en drugsgebruikers red.) gevestigd is. Tot mijn grote verbazing is dit gedeelte van de binnenstad net geen fouilleergebied.” Andere bewoners vinden de politie niet professioneel genoeg: “De zeer opvallende wijze waarop zo’n actie wordt georganiseerd, schept naar mijn mening weinig vertrouwen in het politie-apparaat.” Of: “Uit wat ik uit de krant opmaak is de werkelijke ‘vangst’ minimaal.”

    Een andere binnenstadsbewoner vraagt zich wat er van de veiligheid terecht komt: “Het lijkt mij nuttiger als dus aandacht wordt besteed aan de veiligheid zelf, zeker als daar gebreken in mochten zijn, dan aan het gevoel van veiligheid.” Of zoals een andere persoon van het panel zegt: “Maar belangrijker is de vraag of er een positief resultaat is t.a.v. de criminaliteitscijfers in het betreffende gebied. Daarover hoor ik niets.” Over de balans tussen inzet en opbrengst bij het fouilleren: “De massale inzet van politie bij bepaalde acties staat niet in verhouding tot het probleem en het minimale resultaat.”

    Veilig Voelen

    De straatenquêtes en de vragen aan het burgerpanel maken deel uit van het evaluatierapport 2003 – 2006 Veilig Voelen. In het najaar van 2006 formuleert de afdeling Beleidscontrole en Instrumentatie van de gemeente een voorstel tot die evaluatie. Tot nu toe waren de gebiedsaanwijzingen voor de politieke partijen een voldongen feit. Zij konden de argumentatie uit de aanwijzing halen. De evaluatie van mei 2005 was naar de prullenbak verwezen.

    Veilig Voelen wil zowel de effectiviteit, uitvoering en besluitvorming onderzoeken. Volgens de evaluatie waren de doelen van het fouilleren het afnemen van geweldgebruik en verstoring van de openbare orde, het positief beïnvloeden van veiligheidsgevoelens, wapenbezit tegen gaan en opsporen. In de opdracht van de evaluatie wordt geconstateerd dat “deze doelstellingen niet zijn gekwantificeerd.”

    Ook de halfjaarlijkse evaluaties worden onder de loep genomen: “Welke informatie is gebruikt, welke criteria zijn gehanteerd, hoe is het besluit voorbereid?” De opdracht uit het najaar van 2006 stelt dat er “daarnaast een evaluatie per actie door de politie plaatsvindt.” Er is ondertussen drie jaar gefouilleerd. Een hele partij cijfers, periodes, analyses, evaluaties zijn de revue gepasseerd. Alles duidt op een slechte, lichtvaardige en onbetrouwbare wijze waarop het Tilburgse college effectiviteit van de maatregel heeft onderzocht, maar de evaluatie Veilig Voelen moet daar verandering in brengen.

    De evaluatie is ingenieus opgezet. Door het vermengen van ‘heldere cijfers’ en de resultaten van de straatenquêtes en het burgerpanel is onduidelijk wat nu ‘rotsvaste feiten zijn’. De eerste conclusie is dat er geen “causaal verband is tussen preventief fouilleren en de vermindering van wapen gerelateerd geweld.” Zo is kritiek op de evaluatie niet meer mogelijk. Vervolgens wordt er gesteld dat in de risicogebieden er in “absolute zin” een dalende tendens is, maar dat die ook zichtbaar is in de rest van de stad wordt pas drie regels later vermeld.

    De gemeente schrijft dat de resultaten van het onderzoek gebaseerd zijn op gegevens uit het HKS en dat die een “valide beeld genereren.” Geen ‘helder cijfers’ of ‘rotsvaste feiten’, maar slechts een ‘valide beeld’. De gemeente zegt niet wat zij onder wapen gerelateerde incidenten verstaat. Zijn dit geweldsdelicten, met of zonder wapen, met of zonder letsel, of alleen in beslagname?

    Veilig Voelen vermeldt 50 incidenten in de periode 1 september 2002 tot en met 1 augustus 2003. Dit betekent slechts één delict per week. Hoe ernstig is de situatie het eigenlijk in het centrum van de stad? In de evaluatie van mei 2005 was nog sprake van maar liefst 623 incidenten van 1 januari 2002 tot en met 1 januari 2003. Dat is weliswaar een andere periode, maar 50 incidenten uit het HKS valt beduidend lager uit dan 623.

    Het cijfer 623 is uit het BPS getrokken, hoewel Bureau Criminaliteitsanalyse zegt dat zij bij de evaluatie uit mei 2005 ook het HKS heeft geraadpleegd. Het HKS heeft het over wapen gerelateerde incidenten zonder onderscheid te maken tussen die incidenten. Het BPS splitst de geweldsincidenten uit in allerlei feitcodes van afzonderlijke incidenten.

    Hoewel misschien minder betrouwbaar volgens de gemeente, geeft het BPS wel een beter beeld. De gemeente schrijft dat “het zicht op de precieze ontwikkeling in de afgelopen drie jaar wordt belemmerd door het aanvankelijke gebrek aan voldoende betrouwbare gegevens. In de worsteling die dat bij elke halfjaarlijkse evaluatie weer opleverde zijn bovendien periodes van verschillende grootte gehanteerd en met elkaar vergeleken.”

    Bij de vraag naar de effectiviteit van de maatregel ten aanzien van het wapenbezit is bij de conclusies opnieuw een eyecatcher de openingszin. “De wapenvondsten bij preventief fouilleren worden geringer”, alsof de maatregel een preventieve werking heeft. In de paragraaf waar het wapenbezit wordt behandeld, ontbreken cijfers, statistieken en gegevens die dit moeten aantonen. Er staat wel dat er bij het fouilleren zelden vuurwapens worden aangetroffen, om precies te zijn één gedurende vier jaar fouilleren. De enige conclusie die gerechtvaardigd is en die als laatste in het rijtje staat, is dat “preventief fouilleren beperkt van invloed is op vuurwapenbezit en –gebruik.”

    Gelukkig voor de gemeente zijn de inwoners van Tilburg blij met het fouilleren en voelen zij zich veilig als ze gefouilleerd worden. Het probleem is dat onduidelijk is of dat gevoel ook blijft hangen. Of is het om de hoek al afgelopen met dat veilige gevoel? Eind 2005 stelde GroenLinks nog vragen over de toegenomen onveiligheidsgevoelens sinds 2003 van inwoners van Tilburg. Als bewoners van de risicowijken weten dat het aantal incidenten niet is gedaald, zouden zij zich dan nog steeds veiliger voelen met fouilleren?

    Veilig Voelen gaat ook in op de eventuele verplaatsing van de delicten tengevolge van het fouilleren in de risicogebieden. Bij gebied B was al zichtbaar dat de incidenten zich verplaatsten van de Gasthuisring naar het Wilhelminapark, maar dat is volgens de gemeente geen verplaatsing.

    Uit de conclusie: “Een verplaatsing van wapen gerelateerd geweld vanuit de veiligheidsrisicogebieden naar andere gebieden als gevolg van of sinds het preventief fouilleren, valt niet te constateren.” In de tekst van de evaluatie staat een andere constatering: “Voor zover er zich in andere gebieden meer wapengeweld heeft voorgedaan, is niet vast te stellen dat er sprake van verplaatsing is.” Eind 2006 wordt de situatie in Het Zand en Het Wandelbos alarmerend. Heeft de gemeente onderzoek gedaan naar verplaatsing van de geweldsincidenten?

    Hoewel de evaluatie een soort halleluja-sfeer uitstraalt ten aanzien van het enthousiasme van de Tilburgers over het fouilleren, zijn de conclusies minder stellig. “Door de problemen rond de beschikbaarheid / betrouwbaarheid van cijfers de evaluatie van de halfjaarlijkse perioden vaak onder tijdsdruk stond. En in de loop van de gehele periode zijn de evaluaties een routineklus geworden.”

    Die beschikbaarheid en betrouwbaarheid gaat volgens Veilig Voelen ook op voor de registratie van de wapenvondsten. “De registratie van wapenvondsten en met name de opeenvolgende halfjaarlijkse overzichten van wapenvondsten hebben in de eerste jaren veel hoofdbrekens gekost.” In 2006 is het allemaal beter geworden: “Sinds begin 2006 is registratie van een wapenvondst niet alleen mogelijk onder de incidentcode voor wapenvondsten maar ook onder de projectcode voor preventief fouilleren.”

    Probleem is dat de evaluatie opnieuw geen enkel cijfer produceert of een bijlage waar deze conclusie uit zou blijken. De WOB-stukken en een uitgebreid onderzoek in mediaberichten laten zien dat de registratie in 2004 veel beter was dan daarna. Vooral het team dat verantwoordelijk was voor het fouilleren rond de Reeshofdijk heeft precies bijgehouden hoeveel er geïnvesteerd is en hoeveel de acties hebben opgeleverd. Vanaf 2005 wordt het allemaal erg onduidelijk, ook de vraag of bepaalde acties wel hebben plaatsgevonden. Wat is het nut van evalueren als er geen gegevens beschikbaar zijn?

    Media fouilleren

    De gemeente ziet het middel als een vergaande maatregel en een goede evaluatie is dan onontbeerlijk voor het vaststellen van de noodzaak van de toepassing. Niet alleen de driehoek spreekt van een zwaar middel. In de media wordt fouilleren regelmatig omschreven als een paardenmiddel. Naast de halfjaarlijkse evaluaties zou je verwachten dat de pers de vinger aan de pols houdt. De burgers van Tilburg tonen zich misschien gelukkig met de fysieke aandacht van de politie, als er niets te zeggen valt over de effectiviteit van de maatregel is een kritische blik op de toepassing van groot belang.

    De gemeente erkent die rol van de media en besteedt in Veilig Voelen aandacht aan de relatie met journalisten. Die pers stond in 2003 vooraan toen het fouilleren werd voorbereid. Ook de eerste acties werden van dichtbij gevolgd. Dit volgen vond niet plaats om het fouilleren kritisch te onderzoeken. Of het iets opleverde, leek vanaf het begin bijzaak. Niet alleen voor de gemeente ook voor de media. De driehoek kon daarom doelstellingen formuleren, die niet gekwantificeerd waren.

    In de jaren waarin gefouilleerd werd, bleken die doelstellingen niet gehaald, maar geen enkele journalist stele daar vragen over. Het college had helemaal geen last van de media. In 2004 schrijft de gemeente: “de media hebben ruimschoots aandacht geschonken aan zowel het aanwijzingsbesluit als de feitelijke acties. Het na iedere actie door de politie verzonden persbericht leidde vrijwel steeds tot (positieve) berichtgeving in de media.” Waarom alleen maar positieve reacties van de pers op een paardenmiddel, waarvan de effectiviteit niet is aan te tonen?

    De gemeente is logischerwijs heel blij met de aandacht, want het lijkt erop dat persberichten en mededelingen aan journalisten netjes worden overgeschreven. “Overigens is vrijwel alle aandacht in de media gegenereerd op initiatief van de politie. De media hebben er uit zichzelf weinig aandacht aan besteed.”

    De twijfels over het a-selectief optreden van de politie hebben nooit tot enig onderzoek door de media geleid. Op 21 april 2005 vraagt een inwoner van Tilburg in een ingezonden brief in het Brabants Dagblad zich af of de maatregel zorgvuldig wordt uitgevoerd. “Een agent zegt tegen hem bij het fouilleren: Eigenlijk zou ik u ook persoonlijk moeten fouilleren, maar ik veronderstel dat u geen wapens bij u draagt.”

    De schrijver stelt daarop dat “preventief fouilleren een zeer zwaar middel in de misdaadbestrijding is dat slechts in hoogst noodzakelijke gevallen en de met de meeste zorgvuldigheid mag worden ingezet. Die zorgvuldigheid vereist dat er zonder aanzien des persoons wordt opgetreden en niet op basis van ‘veronderstellingen’, hoe goed ook bedoeld.”

    Het lijkt er eerder op de pers selectief fouilleren wil promoten. In oktober 2005 schrijft het Brabants Dagblad onder de kop ‘Politie moet gerichter gaan fouilleren’ dat als de politie “gericht fouilleert de opbrengst aan wapens hoog is maar dan wordt de politie al gauw beschuldigd van discriminatie.” Het artikel gaat verder in op een onderzoek Leren van preventief fouilleren, waarin drie pagina’s aan de stad in Brabant worden besteed. Op pagina één komt de roofmoord op 18 juli 2003 ter sprake en de besluitvorming rond de APV. Op pagina twee staat iets over de doelstellingen van het fouilleren in Tilburg, de methoden en de risicogebieden. De laatste en derde pagina beschrijft het aantal onschuldige burgers dat is betast en het aantal verdachten. Wapens, geweldsdelicten, effectiviteit van selectief fouilleren, cijfers, getallen, analyses komen allemaal niet aan bod in de drie pagina’s over Tilburg.

    Desondanks besteedt het Brabants Dagblad ruim aandacht aan het onderzoek dat oproept tot selectief fouilleren. Is de krant zelf voorstanders van discriminatoir optreden? Tijdens de straatenquêtes in 2006 geven 40% van de ondervraagden aan dat zij de indruk hebben dat de politie discriminerend optreedt. Dit hoge percentage wordt door de media niet uitgebreid belicht.

    Het selectieve optreden van de politie interesseert de media niet. De pers maakt zich ook niet druk over de effectiviteit van fouillering. Een jaar eerder schrijft het Brabants Dagblad dat de gemeente niet weet of het fouilleren zin heeft en daarom doorgaat met fouilleren alsof dat een logische gevolgtrekking is. “Het is onduidelijk of het preventief fouilleren de afgelopen maanden daadwerkelijk heeft geleid tot een afname van geweld in de binnenstad. E. Aarts-Engbers heeft daarom als loco-burgemeester besloten het preventief fouilleren met zes maanden te verlengen (Brabants Dagblad 27 mei 2004)”.

    Twee maanden later schrijft dezelfde krant dat preventief fouilleren plots van invloed is op de daling van het aantal straatroven in Tilburg: “De politie meldt over de eerste zes maanden van dit jaar een forse daling van straatroven. […] Positieve invloed wordt ook toegedicht aan het preventief fouilleren.” In de vier jaar dat er gefouilleerd is, is er in het Brabants Dagblad geen enkel kritisch stuk geschreven, behalve dat van bezorgde burgers en columnisten. Het Brabants Dagblad is geen uitzondering, bij andere media uit de regio valt hetzelfde gedrag te constateren.

    Het voelt alsof de delicten afnemen

    De media leggen de driehoek geen strobreed in de weg. Als er maar stevig wordt opgetreden, lijkt het journalistieke uitgangspunt. Binnen de politiek is de discussie ook geluwd. De VVD heeft haar zin gekregen. CDA en PvdA zijn om, GroenLinks twijfelt nog altijd en de SP was altijd al tegen dus dat is niet nieuw. De evaluatie Veilig Voelen zorgt niet voor enig opzien in de gemeenteraad. De voorstanders worden op hun wenken bediend en de tegenstanders kunnen niets inbrengen tegen een rapport dat meteen toegeeft dat het onmogelijk is de doelmatigheid van het fouilleren vast te stellen.

    Het burgerpanel en de straat-interviews tonen aan dat een meerderheid van de ondervraagden tevreden is. Harde kritiek op de maatregel wordt dan lastig. Naast Veilig Voelen produceert de gemeente nog steeds elk half jaar een evaluatie notitie. Deze is op 22 november 2006 opgesteld met de onvermijdelijke conclusie dat het fouilleren doorgaat.

    De Besterd krijgt zijn zin. De druk van horeca-ondernemers in samenspel met Lijst Smolders Tilburg heeft geholpen. In het gebied zou het aantal incidenten zijn afgenomen. De opsteller van de notitie schrijft wel dat “indien de driehoek dit advies volgt (geen risicogebied meer, -red.), wordt voorgesteld om een en ander te communiceren als voorbeeld van een positieve ontwikkeling in het gebied Besterd e.o.”

    Het college kan zich zo indekken tegen de nogal spirituele analyse van de politie die de afname baseert op “het beeld dat overeenkomt met hun ervaringen en gevoel.” Dit gevoel wordt verwoord door twee politiefunctionarissen van district Tilburg. Risicogebied B is minder fortuinlijk. Preventief fouilleren blijft het ultimum remedium terwijl het aantal incidenten weer terug is op het niveau van vóór november 2003.

    Ook de binnenstad blijft gevarenzone terwijl het aanwijzen van nieuwe gebieden niet wordt overwogen. De driehoek lijkt bang om fouilleren af te bouwen maar ook om ergens met fouilleren te beginnen. “De eerder waargenomen toename in de wijken het Zand en Wandelbos zet zich door, waarbij met name Het Zand (27 delicten) in het oog springt”, vermeldt de notitie.

    Een half jaar eerder was de ‘alarmerende’ toestand ook al ter sprake gekomen in de evaluatie. Het Wandelbos en het Zand liggen in de buurt van de Reeshofdijk. De dijk waar in juli 2003 een straatroof met dodelijke afloop plaatsvond die mede aanleiding was voor de eerste fouilleer-actie. Rond de Reeshofdijk werd ook even in april, mei en juni 2004 gefouilleerd en werd een pakket extra maatregelen ingesteld, zonder blijkbaar duurzaam effect in de omgeving.

    Ook het Verdiplein kwam in 2006 weer in het nieuws, in juli 2003 het toneel van een vechtpartij die ook bijdroeg aan het repressieve beleid van de driehoek in Tilburg. In augustus 2006 vond er een dodelijke schietpartij plaats die tot een kort debat over de veiligheid in de commissie Modern Bestuur leidde. Ondanks de inzet van het ultimum remedium lijkt de veiligheid in de stad terug bij af. Drie jaar fouilleren, is er eigenlijk iets veranderd?

    De fouilleer polonaise

    Bij de presentatie van de Veilig Voelen was de belangrijkste conclusie nog dat “in algemene zin geconcludeerd wordt dat het causaal verband tussen preventief fouilleren en de vermindering van wapen gerelateerd geweld niet is aangetoond.” Men ging wel door met fouilleren, maar het was duidelijk dat een relatie met de doelstelling van het middel niet te leggen was.

    In de halfjaarlijkse evaluatie van juni 2007 wordt de conclusie van Veilig Voelen op een andere manier weergegeven. “Een belangrijke conclusie was dat het preventief fouilleren bijdraagt aan het veiligheidsgevoel en op een brede steun van de bevolking kan rekenen.” Deze conclusie is niet onjuist, maar de hoofddoelstelling van de vergaande maatregel was niet het gevoel of de brede steun van het publiek, maar het geweld.

    Naast het ‘creatief’ omgaan met doelstellingen is er een ander probleem bij de evaluaties van de gemeente Tilburg. In de halfjaarlijkse evaluaties wordt sinds 2006 verwezen naar de bijlagen van grote onoverzichtelijke uitdraaien van aangiften en gevallen. Sommige aangiften zouden betrekking hebben op hetzelfde incident, daarom toont de politie beide cijfers.

    Aangiften zijn natuurlijk een indicatie van het geweld in de stad, maar zeggen niet alles. Sinds 2003 verschijnen er bijvoorbeeld geregeld berichten over de tanende aangifte bereidheid van de inwoners van Tilburg. Wat voegen de lijsten met aangiften en gevallen dan toe? Naast de lijsten is er geen enkele heldere analyse van de gegevens. Ook de mutaties uit het ‘onbetrouwbare’ BPS wordt niet meer gegeven. Het HKS waaruit de aangiften en gevallen afkomstig zijn, zorgt voor een drastische vermindering van het aantal incidenten, maar wat voor gevallen zijn dat? Zijn dit alle incidenten? Waarom zijn de meldingen, de eigen observatie, CIE-informatie en andere politie informatie niet meegenomen?

    Door alleen het HKS te gebruiken is het aantal ‘gevallen’ in risicogebied B in juni 2006 teruggebracht tot drie. In december 2005 zou het om vijf incidenten gaan. De cijfers van eind 2005 en de zomer van 2006 zijn hoopvol, maar eind 2006 was het aantal incidenten weer 11 en was er volgens de driehoek nog steeds sprake van een concentratie. In de zomer van 2007 staat de teller stil op ongeveer 11, 9 of 7, afhankelijk van welke rekenmethode wordt gehanteerd.

    Plotseling is er geen sprake meer van een concentratie. De politie zegt dat “de huidige situatie goed is te beheersen.” In december 2005 en juni 2006 met drie en vijf incidenten dan niet? Bij gebied A doet zich eenzelfde op en neer gaande beweging voor. In juni 2007 staat de teller op ongeveer 39. Een half jaar eerder was dat volgens de evaluatie ongeveer 19 en eind 2005 na extrapolatie ongeveer 14. Dit duidt niet op een afname van de geweldsdelicten, maar een gigantische toename.

    De overzichten van aangiften/gevallen uit het HKS die openbaar zijn gemaakt, creëren een brij aan periodes en getallen. Bij gebied A werden in het kader van de evaluatie in de zomer van 2005 verschillende lijsten geproduceerd. Uit deze incidenten overzichten kan worden geconcludeerd dat er 50 of 48 aangiften waren en 43, 38, 37 of 36 ‘gevallen’. Het laatste cijfer is afhankelijk van welke tabel, optelling en kolom gehanteerd wordt.

    Bij het incidenten-overzicht zijn de volgende periodes te onderscheiden: 1 september 2002 tot en met 31 augustus 2003 (periode 1), 1 september 2004 tot en met 31 augustus 2005 (periode 2), 24 december 2005 tot en met 29 mei 2006, 1 november 2005 tot en met 1 november 2006 (periode 3), 1 mei 2006 tot en met 1 mei 2007 (periode 4) en 22 januari 2007 tot en met 16 december 2007 (periode 5).

    De evaluatie-notities, aanwijzingen, evaluatie-rapporten, politie-notities en andere documenten hanteren weer andere periodes. Als deze periodes niet worden meegenomen in een vergelijking, valt er iets opmerkelijks op. In de stad loopt het aantal incidenten terug van 362 in periode 1, naar 276 (periode 2), 248 en 244 in periode 4. Het aantal incidenten loopt in 2007 weer op naar 265 (periode 5). Het is onduidelijk om wat voor wapen gerelateerde incidenten het gaat. De risicogebieden laten een ander beeld zien dan de rest van de stad.

    Gebied A telde 50 incidenten in de eerste periode (2002/2003). Van de tweede periode (2004/1005) presenteert de gemeente 37 of 38 gevallen, hoewel bij het natellen van de tabel het aantal op 36 blijft steken. Net als Amsterdam goochelt de gemeente Tilburg met de getallen. Worden de incidenten namelijk zelf geturfd uit de onoverzichtelijke HKS uitdraaien komt de teller op 43. In periode 3 (2005/2006) presenteert de gemeente het aantal 26, maar handmatig turven levert 38 incidenten op. De volgende periode ligt het aantal volgens de officiële presentatie op 31, maar de lijsten doorlopend komt het aantal in ieder geval uit op 35. In de laatste periode die niet 12 maar 11 maanden telt is het aantal incidenten al 39 exclusief de 5 incidenten rond de Besterdring.

    Al met al kan geconcludeerd worden dat van 1 september 2004 tot en met 16 december 2007 het aantal incidenten in gebied A constant rond de 40 is geweest. Of er een daling is ingezet na het eerste jaar is niet vast te stellen, de cijfers zijn daarvoor te onbetrouwbaar. Warzone B laat een vergelijkbaar beeld zien. Het aantal incidenten start op 11 in periode 1. Volgens de door de gemeente uitgerekende cijfers loopt het aantal incidenten van 6 of 8 naar 11, naar 9. Als de afzonderlijke incidenten-overzichten worden uitgeplozen gaat het aantal incidenten van 11, naar 16 naar 13 en ten slotte naar 9.

    Er is in de vier jaar dat er gefouilleerd is geen daling te constateren. In beide gebieden lijkt het er sterk op dat het aantal geweldsincidenten ongeveer gelijk is gebleven, terwijl in de rest van de stad het aantal is afgenomen. Goede cijfers en overzichten, betrouwbare data en vooral eerlijk weergegeven gegevens zijn van groot belang om te kunnen beoordelen of dit werkelijk zo is.

    Toch maar niet meer fouilleren

    Na jarenlang te hebben geëvalueerd zonder echt te weten wat er werd geëvalueerd, is de driehoek blij met het rapport Veilig Voelen. Al lijkt er geen verband te bestaan tussen afname van delicten en fouilleren, het publiek is tevreden en zegt zich veiliger te voelen.

    Eind 2006 wijst er niets op dat de gemeente gaat stoppen met fouilleren. De Besterdring was dan wel opgegeven als warzone terwijl het aantal incidenten in 2007 toeneemt, de andere risicogebieden lijken niet van de lijst te gaan. Toch zijn de eerste tekenen van twijfel wel aanwezig. In juni 2006 wordt besloten om het Zand en het Wandelbos in de gaten te houden omdat daar het aantal incidenten fors was toegenomen. Er wordt nog niet gefouilleerd omdat preventief fouilleren volgens de driehoek een ultimum remedium zou zijn.

    Een half jaar later is er nog niets gewijzigd in het Zand, en er lijkt ook geen onderzoek naar aard en omvang van de incidenten te zijn gedaan. Onduidelijk is of er ‘extra’ maatregelen zijn getroffen. Het Wandelbos is verdwenen van de lijst zonder duidelijk is waarom.

    Juni 2007 is het gevaar van fouilleren in het Zand verdwenen, hoewel de situatie niet is gewijzigd. Het onderzoek naar het geweld in de wijk is na een jaar nog niet afgerond en er ligt ook nog geen plan van aanpak: “Inmiddels is het eerste deel van deze analyse gereed en moet worden geconcludeerd dat het middel preventief fouilleren niet aansluit bij de aard van de feiten. Zowel het politieteam West als het gebiedsteam West stellen voor om een plan van aanpak te maken voor de aanpak van het geweld in dit gebied, maar adviseren om daar preventief fouilleren (vooralsnog) geen deel van te laten uitmaken.” Team West had al ervaring met fouilleren rond de Reeshofdijk en concludeerde aan het eind van vijf keer fouilleren in die buurt dat het een te zware wissel had getrokken op de personele bezetting.

    Naast de grote wissel die fouilleren trekt op de personele inzet speelt er nog iets anders mee in het langzaam beëindigen van de inzet van het middel. De fut lijkt er uit bij de politie. Gepresenteerd als een belangrijke aanvulling op het midden arsenaal, neemt de omvang en de frequentie van het fouilleren in 2007 rap af. Die afname was al in 2006 waarneembaar. In 2005 werden nog wel eens duizend mensen op een avond betast door politiefunctionarissen. In 2006 kwam dat aantal niet hoger dan 500 en in 2007 was 225 onschuldige burgers het maximum.

    Ook het aantal keer fouilleren nam af. In 2006 waren er nog elf fouilleeracties, maar in 2007 kwam de politie niet verder dan acht. Tijdens de commissie Modern Bestuur van 15 januari 2007 lijkt de driehoek al een voorschot te nemen op de beëindiging van de maatregel. GroenLinks en SP zijn tegenstanders van het middel, maar de andere partijen zijn fervente voorstanders. De Driehoek heeft dus de wind in de rug. De burgemeester had zonder probleem kunnen zeggen dat hij de politie naar het Zand en het Wandelbos zou sturen om er eens driftig op los te gaan fouilleren. Dat gebeurt niet.

    Tijdens de commissievergadering probeert de burgemeester juist niet de maatregel fanatiek te promoten. Hij benadrukt niet de vermeende effectiviteit van de maatregel, maar ook niet het dalen of stijgen van geweldsincidenten. Cijfers komen niet ter sprake. In plaats daarvan verlegt hij de aandacht naar de verbeterde situatie in De Besterd waar is besloten om niet meer te fouilleren in 2007. Volgens de burgemeester zou het beter gaan in de Besterd, maar ook in de binnenstad en op het terrein van de beleving van de veiligheid.

    De burgemeester “zou verdere steun van de raad zeer op prijs stellen”, een vreemde uitspraak gezien de brede steun in de raad die door de burgervader zelf ook nog eens wordt geconstateerd. Misschien dat de discrepantie tussen het labellen van het middel als een vergaande maatregel waar niet lichtvaardig mee omgesprongen moet worden en het gebrek aan feitelijke effectiviteit, ‘heldere cijfers’ en ‘rotsvaste feiten’ ook de burgemeester parten ging spelen. Omslachtig legt Vreeman nog eens uit dat “de effecten moeilijk één op één te meten zijn.”

    Eindspel

    Preventief fouilleren werd met veel tromgeroffel geïntroduceerd in Tilburg, maar de aftocht verliep in stilte alsof de Driehoek moest erkennen dat het middel volstrekt zinloos is geweest. Natuurlijk zal zij dat nooit volmondig toegeven. Onderzoek naar de effectiviteit is lastig, zeker om aan te tonen dat het niet werkt. Zoals altijd heeft de overheid de macht over de getallen en de data en bepaalt of gegevens openbaar worden gemaakt en in welke vorm. De presentatie van de gegevens met betrekking tot preventief fouilleren van de Driehoek is schokkend, zeker in het licht van de grote woorden die zij hanteerde bij de invoering. Er wordt veel geëvalueerd, maar op basis waarvan blijft een raadsel.

    De krachten die aan preventief fouilleren worden toegeschreven, zijn oneindig. Naast het in beslag nemen van wapens, het verjagen van misdadigers, het verminderen van wapengeweld, het arresteren van mensen, het vergroten van het veiligheidsgevoel en het versterken van de sociale structuren in bepaalde wijken voegde politiechef N. Korremans in de BN/DeStem van 2 augustus 2003 de onderzoeksdoelstelling aan het rijtje toe: “Wanneer we straks preventief kunnen fouilleren in een bepaald gebied, dan krijgen we een beter beeld van het wapenbezit onder jongeren.”

    Voor onderzoek zijn duidelijke overzichtelijke cijfers en statistieken nodig, iets wat in Tilburg ontbreekt. Alhoewel? Tussen de stukken die via de WOB zijn binnen gekomen zit een rapport met de titel Preventief fouilleren in het horeca concentratiegebied? Het is opgesteld door een informatiemedewerker van bedrijfsbureau Tilburg. Dit is te vergelijken met het rapport uit mei 2005 van het Bureau Criminaliteitsanalyse.

    Hoewel er veel op het rapport valt af te dingen, is het niet zo gelikt geschreven als de notities van de concernstaf van de burgemeester. De toon is eerlijker. Daarnaast grijpt het onderzoek weer terug op de feitcodes uit het BPS die door de gemeente zo verfoeid werden. De gegevens uit het BPS zijn specifieker dan de aangiften en gevallen uit het HKS.

    Probleem is wel dat de onderzoeker opnieuw een nieuwe periode gebruikt en dat alleen het gebruik van BPS gegevens geen helder beeld geeft. Een combinatie van BPS en HKS zou zinvoller zijn geweest. Het rapport is na juni 2008 gepubliceerd en de herkomst van de cijfers, getallen en gegevens is helder. Tevens maakt de onderzoeker duidelijk wat hij precies gedaan heeft. Hij vergelijkt de jaren 2006 en 2007 met 2008. In de eerste twee jaren werd gefouilleerd, in het laatste niet.

    De conclusies van zijn analyse zijn eenvoudig: “Op basis van de geanalyseerde gegevens kan het vermoeden dat het geweld in het horeca concentratiegebied toeneemt worden bevestigd.” En ten aanzien van het wapenbezit of gebruik: “De veronderstelling dat er sprake is van een toename en/of piek in het wapenbezit en/of gebruik kan niet worden bevestigd.”

    Het rapport uit 2008 is puntiger dan de evaluatie van mei 2005. Het bevat tevens een aantal open deuren die door de statistieken worden bevestigd, bijvoorbeeld dat de kans op letsel groter is als mensen een wapen op zak hebben. Aan de andere kant komen aspecten terug die in de ‘extra’ maatregelen steeds werden genoemd, zoals het glasoverlast. De onderzoeker schrijft dat bij veel “incidenten het opvalt dat er qua modus vaak gebruik wordt gemaakt van een stukgeslagen glas/fles.” Glas is dus niet alleen een overlast, zoals de gemeente in de gebiedsontwikkeling notities meldt, maar ook een wapen.

    Daarnaast lijken wapens veel minder belangrijk te zijn voor het toebrengen van letsel. “Bij het gebruik van geweld zonder wapen zien we dat incidentcode 301 (zonder letsel zonder wapen) minder hoog scoort dan incidentcode 311 (met letsel zonder wapen). Dit impliceert dat er relatief meer letsel wordt toegebracht.” De verschillen in incidenten met en zonder wapen zijn groot. In het eerste half jaar van 2008 vonden er 208 geweldsincidenten zonder wapen plaats, terwijl in dezelfde periode er maar 12 met een wapen plaats vonden.

    In de evaluaties en notities van politie en gemeente uit 2003 tot en met 2007 wordt geen aandacht besteed aan de daders en slachtoffers van de geweldsdelicten. Eenmaal concludeerde de politie bij het fouilleren rond de Reeshofdijk dat er “onder de aangehouden mensen bij de fouilleeractie niemand van de ‘doelgroep’ zat.” Met de doelgroep bedoelde de politie vooral veelplegers, “drugsgebruikers, alcoholverslaafden, prostituees en jongeren.”

    Probleem is dat zowel voor als tijdens de periode van fouilleren er geen enkel onderzoek is gedaan naar het dader- en slachtofferprofiel van de geweldsincidenten. Als dit wel was gedaan had het politiewerk veel gerichter kunnen worden ingezet. De analyse van 2008 laat dit zien. Het “algemeen profiel van de dader toont een man tussen de 18 en de 34 jaar vaker van Turkse nationaliteit dan bijvoorbeeld Nederlandse”, en van de slachtoffers is “een man tussen de 18 en de 34 jaar oud van vaker Nederlandse nationaliteit dan een andere.”

    Het is onduidelijk wat met het begrip nationaliteit wordt bedoeld. Zowel daderschap en slachtofferschap zijn niet eenmalig. Voorstanders van selectief fouilleren zien waarschijnlijk plotseling hun kans. De Driehoek had al in 2003 een etnisch selectie beleid ingesteld door de ‘Harde Aanpak’ te richten op de Somaliër, Marokkanen en Antillianen. De etnische afkomst kan natuurlijk verschoven zijn in 2006 van de drie minderheden naar de ‘Turkse nationaliteit.’ Dit lijkt niet logisch omdat de ‘Turkse nationaliteit’ in de stukken uit 2003 niet voor komen.

    Het rapport uit 2008 maakt wel duidelijk dat voorzichtig met selectie moet worden omgesprongen. De overheid kan er zo een etnische groep naast zitten. De onderzoeker geeft twee veel eenvoudiger aanknopingspunten, dan het brandmerken van een etnische minderheid, voor het bestrijden van het geweld in de binnenstad van Tilburg. Volgens hem zou er onderzoek moeten worden gedaan in de buurt van de horecaonderneming waar de geweldsincidenten meestal plaats vinden. Zogenaamde hotspots, plaatsen waar vaak geweldsdelicten worden gepleegd, lijken meer samen te hangen met de cafés en discotheken dan met de gehele binnenstad. Daarnaast oppert de analist om te onderzoeken “in hoeverre portiers van de diverse horecaondernemingen betrokken zijn bij de geanalyseerde incidenten.”

    Het rapport toont aan dat een goede analyse effectiever is in het vinden van de oorzaak van geweldsdelicten, om er vervolgens oplossingen voor te bedenken, dan gewoon maar vier jaar als een blind paard te gaan fouilleren. Dit laatste kost niet alleen veel geld en personele inzet, het doet ook nog eens niets aan de werkelijke oorzaken van de onveiligheid. Veel blauw op straat op zaterdagavond ziet er misschien leuk uit en is goed als pr-stunt, maar als een veiliger Tilburg het doel is, heb je er niets aan.

    stukken college B&W 2002
    stukken college B&W 2003
    stukken college B&W 2004
    stukken college B&W 2005
    stukken college B&W 2006
    stukken college B&W 2007
    stukken openbaar ministerie Breda
    Stukken politie Midden West Brabant
    Cijfers Midden West Brabant Tilburg HKS
    wetsteksten van Midden West Brabant
    Overzicht fouilleer acties Tilburg
    Overzicht inicidenten rapporten Tilburg
    Overzicht incidenten uit evaluatie mei 2005 Tilbur
    Cijfers geweld Midden West Brabant 1994 – 2007 CBS
    Cijfers geweld Midden West Brabant 2005 – 2010 CBS
    Cijfers geweld Tilburg 2005 – 2010 CBS statline