279 hebben we reeds vastgesteld dat het departement van Justitie in de jaren 1996-1997 onvoldoende was toegerust om de verwikkelingen van complexe onderzoeken als de onderhavige goed te kunnen volgen en plaatsen. De situatie in 1999 bleek in dit opzicht nog nauwelijks ten goede gekeerd. Binnen het departement bestond onvoldoende inzicht in de actuele stand van zaken en de politieke gevoeligheid daarvan. Ook het college van procureurs-generaal kampte in het voorjaar van 1999 met een kennisachterstand. In het licht van de presentaties die op 6 oktober 1998 waren gehouden ten overstaan van de minister van Justitie en het college van procureurs-generaal doet de bovenstaande constatering vreemd aan. Noch het college noch de minister kon zich immers verschuilen achter het argument niet op hoofdlijnen te zijn geïnformeerd. De kritiek die na het verschijnen van het rapport van de Commissie-Kalsbeek op de hoofden van Snijders c.s. neerdaalde, was dan ook te sterk aangezet. De gebrekkige informatiepositie van het college en de minister houdt zeker ook verband de vorm waarin de overdracht van informatie plaatsvond. In alle overlegorganen waarin over de voortgang van de post-Fort-onderzoeken werd gesproken vond de kennisoverdracht namelijk veelal plaats aan de hand van “presentaties”, die visueel werden ondersteund door veel en op het oog indrukwekkend beeldmateriaal. Voortgangsrapportages speelden in dit geheel een bescheiden rol. Het “bombardement” aan dia’s, overheadsheets et cetera, waarop overigens in de regel niet de status van de geprojecteerde gegevens – hypothesen of bewijsbaar geachte feiten? – werd vermeld, leidde er toe dat de informatieoverdracht niet het karakter had van kritische, professionele reflectie of van informed consent van de hiërarchieke toezichthouders maar van éénrichtingsverkeer. De visies van de drie betrokken hoofdofficieren over het verloop van het post-Fort-traject vertonen enige belangrijke overeenkomsten. Deze hebben betrekking op het feit dat in complexe onderzoeken als de onderhavige, waaraan veel personen en instanties met uiteenlopende belangen deelnemen, een heldere doelstelling, een goede structuur en voldoende managementaandacht belangrijke randvoorwaarden zijn. Naast overeenkomsten manifesteren zich ook accentverschillen. Gezien de – in hoofdstuk 2 beknopt beschreven – sporen die de IRT-affaire in de Randstad, en in het bijzonder in Amsterdam, heeft nagelaten wekt het nauwelijks verbazing dat Vrakking in zijn ambtsbericht de nasleep van deze affaire en het institutionele wantrouwen dat die affaire tot gevolg heeft gehad benadrukte. Zijn pleidooi voor een – niet strafrechtelijk georiënteerde – “waarheidscommissie” moet ook in die context worden bezien. Strafrechtelijke vervolging en veroordeling van de hoofdrolspelers waren in het Amsterdamse perspectief ondergeschikt geraakt aan de drive om de “onderste steen boven te krijgen”. Het contrast met de visie van Holthuis is in dit opzicht groot. Gegeven de opdracht tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek die in 1996 aan het LBOM en het LRT was verstrekt, was Holthuis begrijpelijkerwijs gepreoccupeerd met vragen die primair betrekking hadden op de bewijsgaring. Deze insteek wordt weerspiegeld in zijn ambtsbericht van mei 1999, waarin hij behalve voor de hierboven reeds genoemde aspecten van managementtechnische en organisatorische aard vooral aandacht vroeg voor het probleem van het niet kunnen ontsluiten van relevante informatie. In dat kader stond hij uitgebreid stil bij de status van het Fort-onderzoek. Het feit dat de rijksrecherche een feitenonderzoek had verricht en dat aan de geïnterviewden de toezegging was gedaan dat zij strafrechtelijk gevrijwaard waren voor hetgeen zij hadden verklaard, vormde een ernstige belemmering voor de start van het 060-onderzoek. De aanstelling van Haverkate als coördinerend officier van justitie met een rechtstreekse lijn naar het college indiceert dat het college van procureurs-generaal reeds in het voorjaar van 1999 lering trok uit de gebeurtenissen van de jaren daarvoor en opteerde voor een versterkte regierol. Of deze nieuwe organisatievorm inderdaad de effecten sorteerde waarop was gehoopt, valt buiten het bestek van deze evaluatie. Pas in een eventueel vervolgonderzoek kan deze vraag afdoende worden beantwoord.
2.5 Overige methoden
De parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden heeft
in beperkte mate aandacht besteed aan verschillende aspecten van
het omgaan met informatie in het algemeen. De commissie heeft op
basis daarvan besloten in haar evaluatie- onderzoek beperkt
aandacht te besteden aan het verkennend onderzoek, bestuurlijke
rechtshandhaving en financieel rechercheren. Tevens heeft de
commissie besloten aandacht te besteden aan de door
opsporingsinstanties noodzakelijk geachte informatie-uitwisseling.
Daarbij waren de volgende onderzoeksvragen leidend:
a.Hoe krijgt bestuurlijke rechtshandhaving vorm in de praktijk van
de
opsporing?
b.Wat zijn de resultaten van financieel rechercheren?
c.Hoe krijgt financieel rechercheren in de praktijk van de
opsporing
vorm?
d.In hoeverre vindt er nog informele informatie-uitwisseling plaats
via
zogenoemde «U-bochten»?
4.4 Rechters-commissarissen
4.4.1 Vragen naar aanleiding van de beslispunten
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 4
6 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
woensdag 6 september 1995
in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
mr. R.A. Gonsalves
Aanvang 16.30 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 20
14 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
donderdag 14 september
1995 in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den
Haag
Verhoord worden de heren B.N. Barendregt en H.C.J.M. Theeuwes
Aanvang 15.30 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 36
29 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
vrijdag 29 september 1995 in
de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
mevrouw mr. A. Rutten-Roos
Aanvang 16.30 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 52
12 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
donderdag 12 oktober 1995 in
de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
mr. R.J.C. Graaf van Randwijck
Aanvang 12.00 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 68
23 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
maandag 23 oktober 1995 in
de vergaderzaal van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt mr.
J.H.M. Willems
Aanvang 11.30 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 84
6 november 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
maandag 6 november 1995 in
de vergaderzaal van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt mr.
A.H. Korthals
Aanvang 15.40 uur
4.2. Karakteristiek van het beroep
Zowel de accountant in dienst van een onderneming als de
zelfstandig of openbaar accountant vallen onder de gedragsregels
van de beroepsorganisaties. De accountant dient waarheidsgetrouw te
rapporteren, conform de professionele standaarden, wet- en
regelgeving. Belangrijke waarden van het beroep zijn
betrouwbaarheid en objectiviteit. Zo dient de accountant, die in
zijn optreden jegens anderen een bijzonder belang vertegenwoordigt
– bijvoorbeeld als accountant van een bedrijf – dit aan de
betrokkenen kenbaar te maken. Ook dan moet hij een zo groot
mogelijke objectiviteit in acht te nemen, zodat hij bijvoorbeeld
feiten die in het nadeel van zijn opdrachtgevers zijn, niet mag
verzwijgen. De openbaar accountant die als zodanig optreedt, heeft
daarnaast nog te voldoen aan de eis van onafhankelijkheid van de
opdrachtgever en andere belanghebbenden. Dit alles brengt met zich
mee dat vertrouwen gesteld moet kunnen worden in de getrouwheid van
de verklaringen van de accountant.
4. CRIMINELE ORGANISATIES OP FRAUDEGEBIED
4.1. Inleiding
In dit hoofdstuk wordt op basis van het beschikbare empirische
materiaal en de geraadpleegde literatuur een beeld geschetst van de
criminele groepen, die op het terrein van de georganiseerde fraude
zijn aangetroffen. Daartoe zal in paragraaf 4.2 allereerst de
diversiteit van de bestudeerde dadergroepen uit de doeken worden
gedaan. In paragraaf 4.3 zal de aandacht worden gevestigd op de
achtergrond van de individuele verdachten. Behalve op kenmerken als
geslacht, etnische afkomst en leeftijd zal het accent in deze
paragraaf gelegd worden op het verloop en de duur van de criminele
carrire. Tevens zal worden ingegaan op de vraag in hoeverre
fraudeurs marktgebonden opereren. Paragraaf 4.4 ten slotte staat in
het teken van de aard van de onderlinge samenwerking, de
gezagsstructuur binnen de verschillende groepen en de contacten die
worden onderhouden met andere criminele organisaties.
7. AFSCHERMING MET BEHULP VAN RECHTSFIGUREN
7.1. Inleiding
Deel 2 van deze rapportage staat in het teken van het misbruik
van rechtsfiguren. Zoals in deel 1 is aangegeven, maken fraudeurs
van allerhande schijnconstructies gebruik om hun activiteiten
winstgevend te maken en zich af te schermen tegen interventie van
buitenaf. Fraudeurs staan daarin bepaald niet alleen. De
strafrechtelijke onderzoeken van de laatste jaren hebben uitgewezen
dat ook in de drughandel rechtsfiguren worden aangewend om de
criminele winsten te versluieren. Voordat in deel 3 wordt ingegaan
op de verschillende wijzen waarop wederrechtelijk verkregen
voordeel wordt weggesluisd, willen we in dit hoofdstuk de
instrumenten belichten die voor de modus operandi, afscherming van
de dadergroepen en versluiering van de herkomst van illegaal
inkomen van cruciaal belang zijn. In hoofdstuk 8 wordt vervolgens
ingegaan op de natuurlijke personen die in dit proces een rol
spelen. Het belangrijkste instrument dat wordt aangewend is de
rechtspersoon. Er is vrijwel geen vorm van georganiseerde
criminaliteit meer denkbaar zonder inbreng van deze rechtsfiguur.
In het bijzonder springt daarbij het misbruik van de BV in het oog.
In paragraaf 7.2 zullen we de schijnwerpers richten op de factoren
die het toezicht op de oprichting en het gebruik van deze
rechtspersoon bemoeilijken. In paragraaf 7.3 zal de aandacht
uitgaan naar de voordelen die andere rechtsvormen bieden, zoals de
stichting, de Delaware corporation en de Antilliaanse NV. De
laatste paragraaf van dit hoofdstuk is gereserveerd voor een
beschouwing over andere vormen van versluiering. Daarbij zal in het
bijzonder aandacht worden besteed aan eigendomsconstructies en de
figuur van de trust.
1.3. Opbouw van het rapport
Zoals is gesteld in paragraaf 1.1, bestaat het rapport uit drie
onderdelen. In deel 1 worden de grondfeiten, de verschijningsvormen
van grote fraudes, beschreven. Begonnen wordt met een beknopt
overzicht van de ontwikkelingen op fraudegebied. In deze
beschouwing zijn zowel bevindingen uit de literatuur als de
opvattingen van met name de gesprekspartners van de BOD’s verwerkt.
Vanaf hoofdstuk 3 zal een beschrijving worden gegeven van de
bestudeerde fraudezaken. Achtereenvolgens zal worden stilgestaan
bij de verschillende fraudevormen die zijn aangetroffen (hoofdstuk
3), de criminele groepen die zich in de legale nijverheid ophouden
(hoofdstuk 4), de gebruikte afschermingsmethoden (hoofdstuk 5) en
ten slotte de teweeggebrachte schades, de gegeneerde opbrengsten en
de investeringen van de criminele groepen (hoofdstuk 6).
3. ENKELE ACTUELE VORMEN VAN TRADITIONELE GEORGANISEERDE
CRIMINALITEIT
In aansluiting op de conclusie van het voorgaande hoofdstuk moet
er hier, om te beginnen, inderdaad aan worden herinnerd dat in het
onderzoek waarvan deze studie deel uitmaakt, een onderscheid wordt
gemaakt
tussen georganiseerde criminaliteit in haar traditionele gedaante:
de winstbeluste systematische toelevering van illegale goederen en
diensten op daarvoor bestaande zwarte markten, en in haar meer
eigentijdse gedaante: de illegale penetratie en manipulatie van
legale sectoren van economische bedrijvigheid. In dit hoofdstuk
wordt een aantal vormen van traditionele georganiseerde
criminaliteit belicht. De vraag naar het bestaan van meer
eigentijdse vormen ervan in Amsterdam wordt beantwoord in het
volgende hoofdstuk. Wat de traditionele georganiseerde
criminaliteit in Amsterdam heden ten dage over de hele linie
precies voorstelt, is moeilijk te zeggen, ook op grond van dit
onderzoek. Maar met name via de analyse van een aantal onderzoeken
die door de Amsterdamse politie zijn verricht, kan wel in grote
lijnen duidelijk worden gemaakt welke de aard en, tot op zekere
hoogte, de omvang en zodoende de ernst van de georganiseerde
criminaliteit in Amsterdam zijn. Dit wil niet zeggen dat enkel via
politie-onderzoeken is nagegaan hoe de traditionele georganiseerde
criminaliteit er momenteel in Amsterdam uitziet. Er zijn ook
gesprekken gevoerd met deskundigen van buiten de politie, evengoed
als van binnen de politie. En bovendien zijn er op een aantal
punten nogal wat gegevens geput uit allerhande zogenaamde publieke
bronnen die liggen buiten de politiesfeer.
5.3. De wereld van de Wallen
In het licht van het voorgaande valt gemakkelijk te begrijpen
dat de oudere leden van de Amsterdamse penose unaniem van oordeel
zijn dat zij behoren tot een betere mensensoort dan hun hedendaagse
jonge collega’s, omdat zij zich zogezegd hielden aan strikte
standaarden van fatsoen. Dit is een algemeen verschijnsel: de oude
garde van Lower East Side New York, berucht centrum van Amerikaanse
georganiseerde misdaad, beweent precies zo de goede oude tijd
(Kasinitz en Hillyard, 1995). In een aflevering van het weekblad
Panorama in 1986 (nr. 12-17) zijn ze op een mooie en
uitdagende prent vereeuwigd: Buck Jones en Teun van der Vaart
(oersterke jongens), de beroemde bordeelexploitant, en nog een
heleboel meer: Frits van de Wereld en dan natuurlijk Gerritje
Ketting, Vette Lap, Utrechtse Jantje, Rinus Veth en de
praatjesmaker Haring Arie. Markante typen waarvan wij er in ander
verband al eerder een paar hebben genterviewd nu het nog kan. De
groepsfoto toont aldus een prominente uitsnede van het wereldje van
geweldenaren, inbrekers, kamerverhuurders, gokkers,
nachtclubportiers, oplichters, bikkers (souteneurs, niet te
verwarren met de hoger aangeslagen kamertjesverhuurders), helers en
al die anderen voor wie de Wallen tot in de jaren zestig het
natuurlijke leefmilieu vormden. Tot in deze jaren waren de bordelen
in handen van eenlingen, de prostitues werden beschermd door
kwartjespooiers, de cafs gerund door kleine zelfstandige uitbaters.
Niemand had veel, ieders individuele status werd bepaald door zijn
reputatie. Het optreden van de penose tegenover de autoriteiten
werd gekenmerkt door solidariteit. Verschliegeren (verraden) aan de
politie was er niet bij. De Wallen werden door de politie trouwens
enigszins op afstand bestuurd. Zij kon immers niet ingrijpen in
alle conflicten tussen hoeren en klanten, tussen bikkers en hun
vrouw. En zij voelde ook niet de behoefte om bij caf-ruzies in te
grijpen als duidelijk was dat de vechtersbazen de volgende dag weer
gezellig samen een biertje zouden drinken. Onderlinge
meningsverschillen werden (als het met woorden niet meer ging)
uitgevochten met de blote vuist en de barkruk. Het gebruik van een
mes werd afgestraft met het breken van de vingers van de hand die
het had gehanteerd. Thans is het geweld door het gebruik van
vuurwapens zodanig gedemocratiseerd dat de bekende Teun van der
Vaart vertelt: Nu staat er ineens zo’n spierinkie voor je en die
trekt dan zo’n ding. Daar houdt mijn macht op, ik heb nog nooit
meegemaakt dat iemand zo’n kogel weer terug kon koppen. De orde kon
vroeger worden gehandhaafd zonder moderne techniek. De grote
ommekeer in de wereld van de Wallen is in de jaren zestig gekomen
met het massatoerisme. Dit veranderde de Wallen in een groot rossig
sekspark en maakte de buurt tot een object van speculatie. Maar de
cht grote verandering vond pas plaats in de jaren zeventig, met de
opkomst van de drugs. Het evenwicht in de buurt werd toen danig
verstoord, de modus vivendi – alle oude penose-jongens spreken met
een zekere eerbied over de commissarissen Gerard Toorenaar en Henk
Breemer: hard doch eerlijk en rechtvaardig – tussen politie en
penose ging verloren. In de tijd dat Jopie de Vries de Wallen
domineerde en het verzet tegen rovende drugsverslaafden alsmaar
sterker werd, is een deel van de ordehandhavende taak overgegaan op
wat Bas van Hout in het geciteerde verhaal in Panorama
noemt: het kleine particuliere legertje diknekken dat optrad als je
ook maar n aspirientje verkocht of durfde te kijken naar iemands
binnenzak. Dat was misschien wel effectief, maar niet aanvaardbaar.
Er kwam met het verscheiden van Zwarte Joop wel een eind aan. De
huidige chef van politiedistrict II in de Warmoesstraat, A. Zee,
vat zijn zorgen samen. Op 171 hectare grond, waarop 13.000 mensen
wonen, vind je 5.000 bedrijven waarvan acht negenhonderd
horeca-ondernemingen, 150 200 coffeeshops, honderden cafetaria’s,
twee seksmusea, negen peep shows, zes bars voor homoseksuele
jongeren, 12 homobars, 31 seks-videotheken, 41 sekswinkels. Verder
zijn er enorm veel kleine en enkele grote hotels, in alle
prijsklassen. Het eigenlijke red light district bestaat uit
350 bordelen en straten met tippelprostitutie. Zoveel is duidelijk:
het toerisme in Amsterdam laat zich zonder de Wallen niet denken.
De Amsterdamse Kamer van Koophandel kwam in april 1994 met een
rapport: Amsterdam, let op je zaken, waarin ook
verontrusting doorklinkt. Toerisme is een van de pijlers waar de
stadseconomie op drijft. Het culturele erfgoed, het fraaie
stadslandschap, alle culturele voorzieningen en de vele attracties
en evenementen trekken zoveel mensen aan dat Amsterdam op jaarbasis
twee miljard gulden omzet. Maar de concurrentiepositie van de stad
ten opzichte van andere Europese steden verslechtert en dat komt
voor een deel door het slechte imago. Amsterdam is aantrekkelijk
vanwege zijn vrijzinnige cultuur en zijn jeugdige
uitstraling, maar de straten zijn vies, het is er onveilig en de
georganiseerde misdaad heeft greep gekregen op het
Wallen-gebied.
De politie wordt in dit gebied natuurlijk geconfronteerd met vele
klachten over overlast en criminaliteit. Aangifte terzake van
diefstal met geweld wil gewoonlijk zeggen dat een buitenlander die
drugs wilde kopen, zijn geld reeds had overhandigd, maar dat de
handelaar daarna is weggelopen. Er wordt aangifte gedaan van
zakkenrollerij en straatroof. Maar er vinden ook schietpartijen
plaats. En onlangs is een bordeelhouder aangetroffen in de
kofferbak van zijn uitgebrande auto. Deze verloedering van de
Wallen wordt door de korpsleiding grotendeels beschouwd als een
vraagstuk van openbare orde. Als er moet worden opgetreden, dan
gaat het erom een rustig straatbeeld te scheppen. Dit is de
klassieke politiemanier om een probleem aan te pakken. En dan is
het ver gezocht om achter de overlast die een gebied als de Wallen
met zich meebrengt, georganiseerde misdaad te zien. De leiding van
het betrokken politiedistrict denkt er echter anders over en komt
met haar analyse van het vraagstuk verrassend dicht in de buurt van
de manier waarop wij het probleem stellen. Georganiseerde misdaad
is ook in haar ogen geen kwestie van een stel vreemde organisaties
die de integriteit van de stad aantasten door in de bovenwereld
door te dringen, maar is een verschijnsel dat compleet deel
uitmaakt van het maatschappelijke leven in een grote stad en heel
concreet wordt in die buurten die zich daarvoor lenen; daar is zij
zichtbaar tot op het laagste niveau, op straat. De straten, de
bedrijfspanden en de woonhuizen in zulke buurten zijn in deze
optiek dan ook meer dan een decor. Zij vormen de uitvalsbasis voor
allerhande mensen op straat en de bron van tal van activiteiten
voor het raam. We hebben al eerder (in .2.1) vastgesteld dat
buurten met veel particulier bezit zich goed lenen voor de
innesteling van georganiseerde criminaliteit. Welnu, in het
Wallengebied is 90% van de panden in particulier bezit. Nader
onderzoek leert bovendien dat in dit gebied tal van onbebouwde
stukjes grond liggen, heel wat gebouwen zonder bestemming zijn (het
Waaggebouw) en ook talrijke zogenaamde grijze panden staan, waarvan
niemand weet wie er wonen en wat er zich afspeelt. Als de politie
komt vragen wie er woont, merkt zij dat de bewoners minder
mededeelzaam zijn dan vroeger. Welke risico’s levert het op om met
de politie te praten? De economische belangen in de buurt moeten
groot zijn want alleen al de 350 ramen leveren per jaar aan kale
huur al meer dan 10 miljoen gulden op. De huisvesting van de
(buitenlandse en Nederlandse) prostitues moet nog eens een veelvoud
hiervan opbrengen. De omzet in de wereld van de drugs, zo zagen we
in .3.2.1, is veel groter dan ooit werd vermoed. En de centra van
de Amsterdamse imperia van de hash zijn ook in deze buurt
gevestigd: The Bulldog, Grasshopper, Smokey en Fancy Free. In de
talrijke coffeeshops staan trouwens haast altijd speelautomaten.
Hun omzet beloopt tussen de 140 en 160 miljoen per jaar, waarvan
naar schatting van de politie zo’n 60% zwart. Voorts constateert
men een zekere branche-vervaging: ook hotels en cafs beginnen hash
te verkopen. In hoeverre gaan zij in de toekomst deze handel
beheersen? Dit alles brengt ons tot de algemene vraag: wie bezitten
eigenlijk de Wallen?