• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort3_88

    276 was  gegeven  aan  de  opdracht  van  het  college  uit  de  IRT-stukken  een  dossier  samen  te  stellen  van onbesmet materiaal dat in het kader van het 060-onderzoek zou kunnen worden gebruikt.632 Op  14  juni  1999  stuurde  Van  Brummen  een  aangepaste  versie  van  het  ambtsbericht  aan  het college.633  Hij  benadrukte  daarin  allereerst  dat  Snijders  op  verzoek  van  het  college  en  (ten  dele)  van de  minister  van  Justitie  onder  zijn  gezag  bezig  was  geweest  met  het  vergaren  van  informatie  over  de IRT-periode. Snijders had daarbij, zo vervolgde Van Brummen, gebruik gemaakt van de IRT-dossiers, het    RCID-register    van    de    regiopolitie    Kennemerland    en    van    informatie    voorhanden    bij    de rijksrecherche en de CRI waarover zij op basis van hun reguliere taakstelling beschikten. Tevens had Snijders gebruik gemaakt van zich voordoende nieuwe informatiebronnen, zoals informanten. Van  Brummen  riep  verder  in  herinnering  dat,  naast  een  aantal  individuele  gesprekken  met  de verantwoordelijke   portefeuillehouder,   aan   het   voltallige   college   tweemaal   over   de   voortgang   was gerapporteerd.  Verder  wees  hij  op  de  deelname  van  Snijders  aan  de  klankbordgroep  van  het  060- onderzoek, die op verzoek van Haarlem was ingesteld. Van Brummen benadrukte dat Snijders een rol had  in  de  informatievergaring,  facilitair  ten  behoeve  van  door  het  landelijk  parket  in  te  stellen  of ingestelde opsporingsonderzoeken. Analoog  aan  de  presentatie  van  6  oktober  1998  werd  er  door  Van  Brummen  op  gewezen  dat  er door Snijders c.s. drie hoofddossiers waren gevormd, te weten: — het dossier “Rollaag”; — het XTC-dossier; — en het corruptie-dossier.634 In een groot aantal bijlagen werden deze dossiers nader toegelicht. Holthuis  richtte  zich  in  zijn  ambtsbericht  allereerst  op  de  opdracht  en  doelstelling  die  aan  het  060- onderzoek  ten  grondslag  lagen.635   Vervolgens   schetste   hij   de   belangrijkste   ontwikkelingen   in   de deelonderzoeken   061,   062   en   063,   waarna   hij   er   toe   overging   de   belangrijkste   knelpunten   te benoemen  die  zich  in  de  loop  der  jaren  hadden  voorgedaan.  In  de  visie  van  Holthuis  betrof  het  de volgende problemen: — De   status   van   het   Fort-materiaal   ofwel   het   feit   dat   het   Fort-onderzoek   een   “fact-finding” onderzoek was geweest, met als gevolg dat het Fort-rapport in strafrechtelijke en strafvorderlijke zin voor een belangrijk deel onbruikbaar was; — Verschillende onderzoeksactiviteiten (“sporen”) naast die van het LRT/landelijk parket; — De discussie tussen het landelijk parket en het parket Haarlem over de verklaringen van de twee bedreigde getuigen; — Toegezegde   informatie   was   nog   steeds   niet   ter   beschikking   gekomen   van   het   LRT/landelijk parket;   in   het   bijzonder   werd   hier   gedoeld   op   de   bruikbare   informatie   uit   het   zogenaamde “besmette” IRT-dossier; — De  moeilijkheidsgraad  van  het  onderzoek  of,  in  de  woorden  van  Holthuis:  “  aan  analyses  en scenario’s geen gebrek, maar aan harde tactisch/operationele gegevens over het verleden des te meer”. Vrakking  ging  in  zijn  –  overigens  nauwelijks  bijgestelde  –  ambtsbericht636  uitgebreid  in  op  het  door Amsterdam gepercipieerde gebrek aan medewerking van de parketten te Alkmaar en Haarlem bij het ter   beschikking   stellen   van   beschikbare   informatie   ten   behoeve   van   het   XTC-onderzoek   en   het onderzoek  naar  de  liquidatie  van  Van  der  Heiden.  Het  parket  Amsterdam  had,  na  overleg  met  het                                                 632 Vertrouwelijk  deel  van  de  besluitenlijst  van  de  vergadering  van  het  college  van  procureurs-generaal  d.d.  1  juni  1999 (B2). 633 Ambtsbericht H. van Brummen d.d. 14 juni 1999 aan het college van procureurs-generaal (B2). 634 Onder deze noemer waren 21 onderwerpen gerubriceerd. 635 Ambtsbericht H. Holthuis d.d. 26 mei 1999 aan het college van procureurs-generaal (B2). 636 Ambtsbericht J. Vrakking d.d. 10 juni 1999 aan het college van procureurs-generaal (B2).

    Normering

    HOOFDSTUK 2 NORMERING EN INZET OPSPORINGSMETHODEN

    2.1 Normering algemeen

    lees meer

    FIOD

    3.9 Fiscale inlichtingen en opsporingsdienst (FIOD)

    De bijzondere opsporingsdiensten kwamen in het rapport van de
    parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden uitgebreid
    aan de orde. Uit het rapport van de enquêtecommissie bleek
    ook dat er slechts in beperkte mate door de bijzondere
    opsporingsdiensten gebruik werd gemaakt van bijzondere
    opsporingsmethoden. De commissie heeft het dan ook niet
    noodzakelijk gevonden om in haar evaluatie uitgebreid aandacht te
    besteden aan alle bijzondere opsporingsdiensten. De commissie
    meende echter dat het voor het totale beeld van de opsporing in
    Nederland wenselijk zou zijn een van de meest zichtbare bijzondere
    opsporingsdiensten aan een onderzoek te onderwerpen. De commissie
    heeft er voor gekozen de FIOD nader te onderzoeken. Op basis van
    het enquêterapport kan een aantal onderzoeksvragen worden
    geformuleerd die betrekking hebben op bijzondere opsporingsdiensten
    in het algemeen. De commissie heeft deze onderzoeksvragen leidend
    gemaakt voor haar onderzoek naar de FIOD.

    lees meer

    kalsbeek

    Nu het volledige rapport Kalsbeek online
     

    Inhoud:

    lees meer

    Verhoren – de heer A. Kloosterman

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 16

    13 september 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    woensdag 13 september 1995
    in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    de heer A. Kloosterman
    Aanvang 17.00 uur

    lees meer

    Verhoren – mevrouw mr. I.E.W. Gonzales

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 32

    28 september 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    donderdag 28 september
    1995 in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den
    Haag

    Verhoord wordt mevrouw mr. I.E.W. Gonzales
    Aanvang 16.40 uur

    lees meer

    Verhoren – de heer A. Lith

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 48

    11 oktober 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    woensdag 11 oktober 1995 in
    de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    de heer A. Lith
    Aanvang 10.00 uur

    lees meer

    Verhoren – mr. Th.U. Hiddema

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 64

    20 oktober 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    vrijdag 20 oktober 1995 in de
    vergaderzaal van de Eerste
    Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt mr.
    Th.U. Hiddema
    Aanvang 11.30 uur

    lees meer

    Verhoren – mr. J.A. Blok

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 80

    2 november 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    donderdag 2 november 1995
    in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    mr. J.A. Blok
    Aanvang 17.15 uur

    lees meer

    Bijlage X – 3.4. De kwetsbare positie van de notaris

    3.4. De kwetsbare positie van de notaris

    3.4.1. Onmisbaar en aantrekkelijk voor criminele
    organisaties

    De notaris is een onmisbare schakel in tal van dubieuze
    constructies. Of het nu gaat om de oprichting van BV’s waarmee
    gefraudeerd gaat worden, of om witwasoperaties waar onroerend goed
    mee is gemoeid of waarbij rechtspersonen worden gebruikt, de
    tussenkomst van de notaris is wettelijk voorgeschreven. In deze zin
    is er een grote mate van potentile betrokkenheid tussen het
    notariaat en de georganiseerde misdaad.

    lees meer

    Bijlage X – 2.2. De karakteristiek van het beroep

    2.2. De karakteristiek van het beroep

    2.2.1. Het evenwicht tussen onafhankelijkheid en
    partijdigheid

    Goede beroepsuitoefening is gebaat bij onafhankelijkheid.
    Onafhankelijke beroepsuitoefening betekent dat de beroepsbeoefenaar
    zich baseert op de eigen professionele, vaktechnische
    oordeelsvorming en professionele verantwoordelijkheid, zonder
    daarbij benvloed te worden door zijn omgeving (vgl. Emanuels, 1995,
    pp. 38-40). Onder de omgeving kunnen in het geval van de advocaat,
    de clint en de overheid worden begrepen.

    lees meer

    Bijlage X – 6.2. Aard en omvang van de schade

    6.2. Aard en omvang van de schade

    Het bepalen van de omvang van de schade die individuele
    benadeelden, ondernemingen, bedrijfstakken of, op het hoogste
    niveau, nationale en supranationale overheden ondervinden van
    fraudezaken is, om diverse redenen een heikel karwei. Zo is in
    fraudezaken waarin een symbiose bestaat met de wettige
    marktomgeving, vaak sprake van een driedeling: behalve
    meeprofiterende marktpartijen is er sprake van direct aanwijsbare
    gedupeerden en indirecte slachtoffers. De laatste groep bestaat uit
    wettige deelnemers wier marktpositie als gevolg van de fraude onder
    grote druk komt te staan. Een sprekend voorbeeld hiervan vormde het
    opkopen van eigen produkten door een multinational die als gevolg
    van een BTW-carrousel aanzienlijk in prijs waren gedaald. Deze
    produkten werden uiteindelijk met aanzienlijke korting via de eigen
    distributiekanalen op de markt gebracht. Het is een moeilijke, zo
    niet onmogelijke opgave om deze vorm van schade in geldbedragen uit
    te drukken.

    lees meer

    Bijlage X – 10.2. Fysieke verplaatsingen

    10.2. Fysieke verplaatsingen

    Het fysiek verplaatsen van geld door middel van weekendtassen of
    per post komt, blijkens de informatie die uit opsporingsonderzoeken
    is verkregen, geregeld voor. Deze wijze van transport kan
    plaatsvinden in het kader van betalingen binnen de drughandel.
    Herone en cocane die vanuit Nederland wordt uitgevoerd naar het
    Verenigd Koninkrijk, blijkt bijvoorbeeld veelal te worden betaald
    met het geld dat met de straathandel is verdiend. Dit straatgeld,
    merendeels bestaande uit kleine coupures, wordt in tassen gepropt
    en door geldkoeriers naar Nederland gebracht (Van Duyne, 1995, p.
    167).

    lees meer

    Bijlage X – 3.3. Symbiose met de marktomgeving

    3.3. Symbiose met de marktomgeving

    De meeste vormen van fraude die in het onderhavige onderzoek
    zijn bestudeerd, dragen een symbiotisch element in zich. Dit vindt
    meestal zijn oorsprong in het feit dat door toedoen van fraudeurs
    de wig tussen de kost- en de marktprijs zodanig wordt benvloed dat
    ook voor de reguliere handel aanzienlijk marktvoordeel kan
    ontstaan. Noot Het frauduleus handelen leidt natuurlijk
    tegelijkertijd voor het deel van de handel dat zich hiervoor niet
    ontvankelijk opstelt tot oneerlijke concurrentie en ontwrichting
    van de markt.

    lees meer

    Bijlage XI – 4.5. Het particuliere vervoer

    4.5. Het particuliere vervoer

    Een van de meest succesvolle onderzoeken naar criminaliteit
    binnen een branche is het onderzoek dat in Amsterdam vanaf 1993
    wordt verricht naar fraude in het particuliere vervoer. Op last van
    de wethouder van
    sociale zaken is toen een Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam
    (RIF) opgericht om uit te zoeken in hoeverre in deze sector de
    bestaande wetgeving wordt overtreden. De meeste Amsterdammers
    voelen wel aan dat men in deze wereld zijn eigen gang gaat en er
    zijn duidelijk aanwijzingen dat er iets mis zit, maar in hoeverre
    is dat het geval en hoe ernstig is het? De taxi-wereld zit
    betrekkelijk overzichtelijk in elkaar. Vrijwel alle deelnemers zijn
    goed op de hoogte van de verschillende vormen van fraude die er
    opgeld doen. En het is dus niet zo moeilijk voor de politie om een
    goede informatiepositie te verwerven. Let wel: reeds dit simpele
    feit is een aanwijzing dat de georganiseerde misdaad geen hechte
    greep heeft op de branche; dan zou het veel moeilijker zijn geweest
    om van mensen die in deze sector werken, verklaringen los te
    krijgen. Het basisprobleem wordt gevormd door de kunstmatige
    beperking die aan de branche is opgelegd. Want hierdoor wordt de
    sanerende werking van het spel van vraag en aanbod geblokkeerd.
    Beperking van het aantal auto’s die als taxi dienst mogen doen,
    werkt even criminogeen als het quoteren van de visvangst of de
    melk. Als de economische capaciteit groter is dan de toegestane
    uitbreidingsmogelijkheid en als voldoende mensen voorhanden zijn om
    in deze sector hun geluk te beproeven, is de kans op systematische
    ontduiking van de regels groot.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>