2.6 Normering van bevoegdheden voor de handhaving van de openbare
orde
In het onderzoek naar de normeringscrisis is bekeken of het
noodzakelijk is ook voor andere werkterreinen van de politie tot
nadere regelgeving voor de inzet van bepaalde methoden te komen.
Naar aanleiding van de uitkomsten van de parlementaire
enquêtecommissie opsporingsmethoden en de discussie in de
Kamer is uitdrukkelijk bepaald dat bevoegdheden expliciet
vastgelegd dienen te worden in de wet. Het terugvallen op het
algemene artikel 2 van de Politiewet wordt door velen als te
beperkt gezien als er door het gebruik van bepaalde bevoegdheden
inbreuk wordt gemaakt op de rechten en vrijheden van burgers. Op
basis van deze discussie heeft de commissie de volgende
onderzoeksvraag gehanteerd:
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 5
7 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
donderdag 7 september 1995
in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
de heer P.D. IJzerman
Aanvang 10.00 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 21
14 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
donderdag 14 september
1995 in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den
Haag
Verhoord wordt de heer A.M. Mosterd
Aanvang 17.30 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 37
2 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
maandag 2 oktober 1995 in de
vergaderzaal van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt de
heer H.M. Huisman
Aanvang 12.00 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 53
12 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
donderdag 12 oktober 1995 in
de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
mr. J.M. Vrakking
Aanvang 14.30 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 69
23 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
maandag 23 oktober 1995 in
de vergaderzaal van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt de
heer J.L. Brand
Aanvang 14.00 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 85
6 november 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
maandag 6 november 1995 in
de vergaderzaal van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt mr. A.
Patijn
Aanvang 17.00 uur
INLEIDING
1.1. Verwijtbare betrokkenheid
In dit rapport wordt een inventarisatie gemaakt van de
verwijtbare betrokkenheid van advocaten, notarissen en
accountants bij strafbare gedragingen van de georganiseerde
misdaad. Advocaten en notarissen behoren van oudsher tot de
klassieke professionele beroepen. De accountants zijn hiermee
vergeleken nieuwkomers. In de afgelopen jaren zijn enkele
beoefenaars van juist deze beroepen in verband met verwijtbare
betrokkenheid bij georganiseerde misdaad in opspraak geraakt. In
mei 1993 ontstond hierover beroering toen een ambtenaar van het
ministerie van Justitie, J.J.M. van Dijk, op een besloten
conferentie van de Jonge Balie in Amsterdam meedeelde dat de CRI
een lijst zou bezitten waarop de namen van zeker meer dan tien
advocaten stonden die criminele organisaties met raad en daad
terzijde zouden staan (NRC 7-5-1993). Noot
4.2. Diversiteit van de dadergroepen
Zoals in hoofdstuk 2 al is aangestipt, roepen fraudezaken zowel
associaties op met het begrip organisatiecriminaliteit als met het
hoofdthema van het onderhavige onderzoek: georganiseerde
criminaliteit. Organisatiecriminaliteit – beter bekend onder de
Engelse term corporate crime – duidt op misdrijven die individueel
of groepsgewijs door leden van een gerespecteerde en bonafide
organisatie worden gepleegd binnen het kader van de uitoefening van
organisatorische taken (Van de Bunt, 1992). Deze ondernemers
richten zich primair op voortzetting van hun bedrijf, maar om dit
doel te bereiken overschrijden zij de grens van het strafbare.
7.2. De besloten vennootschap Noot
7.2.1. Aard van de rechtsvorm
De besloten vennootschap is een rechtspersoonlijkheid bezittende
vennootschap met een in aandelen verdeeld maatschappelijk kapitaal,
waarin ieder der vennoten voor n of meer aandelen deelneemt (art.
2:175 BW). De term besloten houdt in dat de BV ter dekking van haar
kapitaalbehoefte geen beroep doet op het grote publiek. De
aandeelhouders zijn slechts verplicht tot volstorting van het
nominale bedrag van hun aandeel (art. 1:195 BW) en in beginsel niet
persoonlijk aansprakelijk voor hetgeen in naam van de vennootschap
wordt verricht (art. 2:175 BW). Voor de oprichting is een
gendexeerd minimumkapitaal vereist (art. 1:178 lid 2 BW), thans
f.40.000. De BV is verplicht tot openbaarmaking van de jaarstukken
(art. 2: 394 BW).
11.2. Het voorwenden van vermogensstijging
Deze methodiek van witwassen kan worden toegepast in de gevallen
dat men de beschikking heeft over activa die moeilijk objectief
waardeerbaar zijn, zoals kan voorkomen bij onroerend goed, antiek
en kunst. Door een lucratieve verkoop van dit soort activa voor te
wenden aan een schijnbaar onafhankelijke derde, kan een crimineel
op schijnbaar legale wijze in het bezit komen van zijn
misdaadgeld.
3.1. Twee gevallen van ontvoering
Alvorens de diverse vormen van (illegale) handel in (illegale)
goederen en/of diensten te bespreken, zullen hierna twee recente
ontvoeringen worden behandeld. Dit gebeurt niet alleen om de
continuteit aan te geven die er op dit punt in Amsterdam bestaat;
met de ontvoering van Heineken en zijn chauffeur kwam er aan de
criminele vrijheidsberoving van mensen geen einde. Ook heeft bij
het maken van deze keuze meegespeeld dat de ontvoering van mensen
in Itali en elders een welbekende activiteit van georganiseerde
misdadigers is. Die kan in dit rapport dus niet zomaar buiten
beschouwing worden gelaten.
5.4. De heersende eigendomsverhoudingen
Het is bepaald opmerkelijk dat er geen echt grote seksbedrijven
in de buurt actief zijn. Er zijn twee (Nederlandse) combinaties die
ieder ongeveer 20 hokken exploiteren en die de zaak, inclusief
bescherming met camera’s, commercieel aanpakken. Zij zijn de
grootsten. Een van hen, Hans Brouns, heeft zojuist (1993) een goed
overzicht gepubliceerd van de (recente) geschiedenis van de
Zeedijk. De auteur stelt zijn relaas voor als een
ooggetuigenverslag van een buurtbewoner. Ook hieruit blijkt dat er
geen sprake is van concentratie of monopolievorming in deze
bedrijfstak. De raamprostitutie in andere steden zoals Utrecht en
Den Haag is grotendeels in handen van enkelingen. Is er in
Amsterdam dan voldoende ruimte voor iedereen? Is deze sector in
vergelijking met andere economische activiteiten in de rosse buurt
niet voldoende interessant? Dat er geen sprake is van de vorming
van monopolies blijkt ook uit het feit dat de bordeelbazen zelf
geen security firma’s hebben opgericht, maar de beveiliging
uitbesteden aan specialisten van het particuliere geweld: de Hells
Angels. De ramen waar dezen protectie aanbieden zijn met een
sticker gemerkt. Ofschoon een bedrijfstak als die van de
prostitutie onconventionele ondernemers aantrekt die niet
gemakkelijk tot samenwerking zijn te brengen, is dit er toch een
paar maal van gekomen. Het ging toen om het keren van een
gemeenschappelijke bedreiging van buitenaf. Joegoslavische bendes
en de Russische mafia hebben serieuze pogingen gedaan om de
prostitutie binnen en buiten de Wallen in handen te krijgen, maar
dit is ze mede door toedoen van de Hollandse bordeelhouders niet
gelukt.
