Bijlage V – Overzicht jurisprudentie
opsporingsmethodenJanuary 1, 1999
Overzicht jurisprudentie opsporingsmethoden
1961
HR 24 oktober 1961, NJ 1962, 36
1979
HR 4 december 1979, NJ 1980, 356
1980
HR 5 februari 1980, NJ 1980, 319
1981
HR 8 december 1981, NJ 1982, 533
1982
Rb Rotterdam 19 oktober 1982, NJ 1983, 207 en Ars Aequi (1984), p.
631-642 1983
HR 14 juni 1983, NJ 1983, 784
HR 28 juni 1983, NJ 1983, 798
1984
EHRM 2 augustus 1984, NJ 1988, 534
HR 3 januari 1984, NJ 1984, 440
HR 10 januari 1984, NJ 1984, 421
HR 17 januari 1984, NJ 1984, 405 en Ars Aequi (1984), p.
631-642
HR 20 maart 1984, NJ 1984, 549
HR 8 mei 1984, NJ 1984, 741
HR 11 september 1984, (nr. 4397) (ongepubliceerd)
HR 25 september 1984, NJ 1985, 426
HR 25 september 1984, NJ 1985, 427
Rb ‘s-Gravenhage 29 juni 1984, NJ 1985, 815
Rb Rotterdam 28 maart 1984, NJ 1984, 508
1985
Hof ‘s-Hertogenbosch 3 april 1985, (nr. 201.472/4)
ongepubliceerd
HR 5 februari 1985, NJ 1985, 473
HR 28 mei 1985, NJ 1985, 822
HR 25 juni 1985, NJ 1986, 109
HR 22 oktober 1985, NJ 1986, 346
HR 10 december 1985, NJ 1986, 462
Rb Amsterdam 16 december 1985, NJ 1986, 302
Rb Roermond 12 september 1985, KG 1985, 299, NJ 1987, 299
1986
Hof ‘s-Hertogenbosch 13 maart 1986, NJ 1986, 711
Hof ‘s-Hertogenbosch 2 juli 1986, NJ 1987, 451
HR 28 januari 1986, Fiscaal Weekblad 1988, 34
HR 4 maart 1986, NJ 1986, 612
HR 6 mei 1986, NJ 1987, 26
HR 27 mei 1986, NJ 1987, 298
HR 14 oktober 1986, NJ 1988, 511
1987
EHRM 26 maart 1987, Publications of the European Court of Human
Rights, Series A, Vol. 116 en NJCM-Bulletin 13 (1988) 2: p.
148-166
HR 3 februari 1987, NJ 1987, 918
HR 17 maart 1987, NJ 1988, 155
HR 14 april 1987, NJ 1988, 515
HR 8 december 1987, NJ 1988, 690
1988
Hof ‘s-Gravenhage 8 april 1988, NJ 1988, 978
HR 16 februari 1988, NJ 1988, 793
HR 16 februari 1988, NJ 1988, 822
HR 12 april 1988, NJ 1988, 1040
HR 3 mei 1988, NJB 1988, 240
Rb Rotterdam 4 mei 1988, NJ 1988, 804
1989
EHRM 30 maart 1989, NJ 1991, 522
EHRM 7 juli 1989, NJ 1991, 659
EHRM 20 november 1989, NJ 1990, 245
HR 17 januari 1989, NJ 1989, 575
HR 7 februari 1989, NJ 1989, 577
HR 24 oktober 1989, NJ 1990, 239
HR 14 november 1989, NJ 1990, 480
Rb Amsterdam 6 februari 1989, NJ 1989, 849
1990
EHRM 24 april 1990, NJ 1991, 523
EHRM 27 september 1990, NJ 1993, 707
Hof ‘s-Hertogenbosch 26 juli 1990, NJ 1990, 787
HR 16 januari 1990, NJ 1990, 454
HR 5 juni 1990, NJ 1990, 770
HR 2 juli 1990, NJ 1990, 751
HR 2 oktober 1990, NJ 1991, 130
HR 9 oktober 1990, NJ 1991, 98
HR 6 november 1990, (nr. 87.586) gedeeltelijk in NJCM-Bulletin
(1991) p. 879 HR 13 november 1990, NJ 1991, 278
HR 4 december 1990, NJ 1991, 327
Rb Roermond 16 augustus 1990, NJ 1991, 390
1991
EHRM 19 februari 1991, NJ 1993, 708
Hof ‘s-Gravenhage 28 februari 1991, NJ 1993, 148
Hof ‘s-Hertogenbosch 18 maart 1991, NJ 1991, 426
HR 5 februari 1991, NJ 1991, 403
HR 19 februari 1991, NJ 1992, 50
HR 25 juni 1991, NJ 1991, 807
HR 8 oktober 1991, NJ 1992, 139
HR 8 november 1991, NJ 1992, 277
Rb Rotterdam 30 januari 1991, NJ 1991, 391
Rb Maastricht 14 november 1991, (nr. 03/011.600/90)
(ongepubliceerd)
1992
EHRM 15 juni 1992, NJ 1993, 711
EHRM 16 december 1992, Publications of the European Court of Human
Rights, Series A, Vol. 247 EHRM 16 december 1992, NJ 1993, 400
Hof ‘s-Gravenhage 28 september 1992, NJ 1993, 65
Hof ‘s-Gravenhage 17 november 1992 (ongepubliceerd)
HR 14 januari 1992, NJ 1992, 360
HR 7 februari 1992, NJ 1993, 78
HR 18 februari 1992, NJ 1992, 546
HR 10 maart 1992, NJ 1992, 792
HR 28 april 1992, NJ 1992, 611
HR 12 mei 1992, NJ 1992, 631
HR 9 juni 1992, NJ 1992, 773
HR 8 juli 1992, NJ 1993, 30
HR 14 september 1992, NJ 1993, 56
HR 13 oktober 1992, NJ 1993, 143
HR 20 oktober 1992, NJ 1993, 156
HR 24 november 1992, NJ 1993, 307
Rb Arnhem 10 september 1992, NJ 1993, 278
Rb ‘s-Hertogenbosch 23 juli 1992, (nr. 01/038.405/91)
(ongepubliceerd)
Rb Middelburg 6 november 1992, (nr. 12-005.005-92)
(ongepubliceerd)
1993
EHRM 23 november 1993, Publications of the European Court of Human
Rights, Series A, Vol. 277B en NJB-katern 1995, p. 491, nr. 41 Hof
Amsterdam 4 februari 1993, NJ 1994, 113 Hof Amsterdam 22 december
1993, (nr. 23-001.797-92) ongepubliceerd
lees meer
Bijlage VII – III.2. Wetenschappelijk onderzoek naar
georganiseerde criminaliteitJanuary 1, 1999
III.2. Wetenschappelijk onderzoek naar georganiseerde
criminaliteit
Het werk van twee commissies van de Amerikaanse Senaat heeft
lange tijd het beeld van de georganiseerde misdaad bepaald. In 1950
hield de Kefauver-commissie een openbaar onderzoek waarin de
conclusie werd getrokken dat de georganiseerde criminaliteit een
nation wide Italian syndicate was. De tweede commissie (1963),
genoemd naar haar voorzitter McLellan, leunde sterk op de
verklaringen van een spijtoptant, Joseph Valachi, die deel
uitmaakte van de Genovese mafiafamilie. Deze commissie bevestigde
het beeld van Kefauver van de georganiseerde misdaad. Het ging hier
in de kern om Italiaans-Amerikaanse syndicaten bestaande uit
divisies, geleid door luitenanten en bemand met soldaten. In 1967
werd in Amerika voor het eerst een wetenschappelijk onderzoeker, de
criminoloog Donald Cressey, ingeschakeld, en wel door de Federal
Task Force on Organized Crime. Hij kreeg voor zijn rapport, het
latere boek Theft of the Nation (1969), de beschikking over
de dossiers van de federale politie over wat de cosa nostra werd
genoemd. Ook Cressey kwam toen tot de conclusie dat de
georganiseerde criminaliteit in wezen werd gevormd door 24
Italiaans-Amerikaanse misdaadsyndicaten die door heel het land hun
activiteiten onderling afstemmen.
Het werk van Cressey heeft tot veel controverses binnen de
criminologie geleid. Sommigen verweten hem dat hij zich door de
politie een bril had laten aanmeten, anderen namen het voor hem op
(Rogovin en Martens, 1992; Albini, 1993; Martens en Roosa, 1994).
Belangrijker dan dit was dat een aantal onderzoekers de daad bij
het woord voegden en onafhankelijk van politiebronnen informatie
gingen verzamelen. Ianni en Reuss-Ianni (1972) bestudeerden zeer
gedetailleerd de opkomst en organisatie een Italiaanse mafiafamilie
in een buurt in New York. Zij maakten van uitvoerige observaties en
van informanten gebruik om de personen en hun onderlinge
verbindingen in kaart te brengen. Een militair georganiseerd
syndicaat troffen zij niet aan. Nadien hebben zij een sociale
netwerkbenadering in het onderzoek naar georganiseerde
criminaliteit gepropageerd waarbij informanten uit de wereld van de
georganiseerde criminaliteit als veldonderzoekers worden gebruikt
(Ianni en Reuss-Ianni, 1990). Chambliss (1978) voerde als
deelnemend observant veldstudies uit in Seattle om de complexe
relaties tussen politici, ambtenaren, ondernemers en misdadigers te
beschrijven. Hoewel veldwerk onmiskenbaar voordelen heeft (zie
Potter, 1994, p. 40-41) is het zeer de vraag of onderzoekers langs
deze weg een goed zicht krijgen op de belangrijke criminele groepen
of een landelijk beeld van georganiseerde criminaliteit kunnen
schetsen. De wetenschappelijke studies naar deze vorm van
criminaliteit, waarvan hier slechts enkele voorbeelden zijn
gepresenteerd, maken duidelijk dat onderzoekers beter niet kunnen
vertrouwen op n methode of afgaan op n gegevensbron. Block (1994)
maakte daarom voor zijn studies uitgebreid gebruik van
politiedossiers en krantenberichten. Reuter (1983) beschreef de
illegale markten in New York met behulp van gegevens uit
politiedossiers, observaties, informanten n openbare bronnen. De
mixture van bronnen en methoden zal worden bepaald door de vraag of
het accent meer op een algemene inventarisatie van de problemen dan
wel op de beantwoording van specifieke theoretische of empirische
vragen ligt. Een recent voorbeeld van een inventariserende studie
met een grote mixture aan bronnen en methoden is de studie van
Arlacchi naar criminele groepen en hun rol in de illegale markten
en witwasactiviteiten in Itali (Ministero dell’Interno, 1994). Maar
de belangrijkste bron van Arlacchi waren echter toch ook weer
politiedossiers. In de jaarlijkse inventariserende studies van het
BKA (Bundeskriminalamt) worden zowel statistische gegevens en
politie-dossiers betreffende lopende onderzoeken gebruikt als
politile informatie die centraal is verzameld. Deze analyses zijn
sterk op personen gericht en minder op groepen. In de Nederlandse
CBO-enqute ligt het accent juist wel op het inventariseren van
actieve criminele groepen. In de meest recente telling (1995)
werden 450 groepen getraceerd waarvan er 100 hooggeorganiseerd
zouden zijn.
lees meer
Bijlage VII – BIBLIOGRAFIEJanuary 1, 1999
BIBLIOGRAFIE
Abadinsky, H., The Criminal Elite; Professional and Organized
Crime, Greenwood Press, Westport, Connecticut, 1983.
Abadinsky, H., Organized Crime, Nelson Hall, Chicago,
1990.
Adviescommissie Mensenrechten, Mensenhandel, Den Haag,
1992.
Albanese, J., Where Organized Crime and White Collar Crime Meet;
Predicting the Infiltration of Legitimate Business (paper
presented at the Annual Meeting of the American Society of
Criminology, Miami, november 1994).
lees meer