• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grondrechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage V – 11.5 Inventarisatie van opsporingsmethoden in de Verenigde Staten van Amerika

    11.5 Inventarisatie van opsporingsmethoden in de Verenigde
    Staten van Amerika

    11.5.1 De georganiseerde misdaad in de Verenigde
    Staten

    Het Amerikaanse ministerie van Justitie (US Department of
    Justice
    ) definieert de georganiseerde misdaad als een langdurig
    gestructureerd en gedisciplineerd samenwerkingsverband van
    individun of groepen die financieel winstbejag beogen en dit geheel
    of gedeeltelijk bereiken met behulp van illegale middelen en
    hun
    activiteiten beschermen door middel van corruptie en omkoping.
    Het ministerie gaat daarbij uit van de veel voorkomende, maar niet
    noodzakelijke kenmerken: samenzwering, gebruik van geweld en
    bedreiging daarmee, systematische of hoog gedisciplineerde
    uitvoering van activiteiten, een hirarchische structuur van de
    organisatie waardoor de leiders vaak zelf niet feitelijk de
    strafbare handelingen verrichten, invloed in de handel, de politiek
    en de overheid met behulp van corruptie en omkoping, alsmede
    winstbejag door middel van illegale activiteiten zoals de
    drughandel, gokautomaten, kredietverlening met verhoogde rente en
    het witwassen van geld en investering of deelname in legale
    bedrijven. Noot

    lees meer

    Bijlage V – Omgekatte auto’s

    Omgekatte auto’s

    Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 12 juni 1992, park.nr. 037.044/92 en
    Hof ‘s-Hertogenbosch 19 december 1992, park. nr 20.001178.92
    (Artt. 311 lid 1 aanhef onder 4 j 310, 219 aanhef onder 1 j 45
    Sr en 150 j 148 lid 3 Sv)
    Op 20 december 1992 deelde de
    politie, de officier van justitie telefonisch mede, dat uit CID
    informatie was gebleken, dat in een bepaalde schuur gestolen auto’s
    waren ondergebracht om omgekat te worden (dat is het voorzien van
    een ander chassisnummer en dergelijke om weer verkocht te kunnen
    worden). De officier besloot op grond van de bepaling van de schouw
    (art. 150 Sv juncto 148 lid 3 Sv) in die schuur te gaan kijken,
    teneinde de juistheid van die informatie vast te stellen. De
    rechthebbende op die schuur werd hiervan niet op de hoogte
    gesteld.

    lees meer

    Bijlage V – Overzicht jurisprudentie opsporingsmethoden

    Overzicht jurisprudentie opsporingsmethoden

    1961
    HR 24 oktober 1961, NJ 1962, 36
    1979
    HR 4 december 1979, NJ 1980, 356
    1980
    HR 5 februari 1980, NJ 1980, 319
    1981
    HR 8 december 1981, NJ 1982, 533
    1982
    Rb Rotterdam 19 oktober 1982, NJ 1983, 207 en Ars Aequi (1984), p.
    631-642 1983
    HR 14 juni 1983, NJ 1983, 784
    HR 28 juni 1983, NJ 1983, 798
    1984
    EHRM 2 augustus 1984, NJ 1988, 534
    HR 3 januari 1984, NJ 1984, 440
    HR 10 januari 1984, NJ 1984, 421
    HR 17 januari 1984, NJ 1984, 405 en Ars Aequi (1984), p.
    631-642
    HR 20 maart 1984, NJ 1984, 549
    HR 8 mei 1984, NJ 1984, 741
    HR 11 september 1984, (nr. 4397) (ongepubliceerd)
    HR 25 september 1984, NJ 1985, 426
    HR 25 september 1984, NJ 1985, 427
    Rb ‘s-Gravenhage 29 juni 1984, NJ 1985, 815
    Rb Rotterdam 28 maart 1984, NJ 1984, 508
    1985
    Hof ‘s-Hertogenbosch 3 april 1985, (nr. 201.472/4)
    ongepubliceerd
    HR 5 februari 1985, NJ 1985, 473
    HR 28 mei 1985, NJ 1985, 822
    HR 25 juni 1985, NJ 1986, 109
    HR 22 oktober 1985, NJ 1986, 346
    HR 10 december 1985, NJ 1986, 462
    Rb Amsterdam 16 december 1985, NJ 1986, 302
    Rb Roermond 12 september 1985, KG 1985, 299, NJ 1987, 299
    1986
    Hof ‘s-Hertogenbosch 13 maart 1986, NJ 1986, 711
    Hof ‘s-Hertogenbosch 2 juli 1986, NJ 1987, 451
    HR 28 januari 1986, Fiscaal Weekblad 1988, 34
    HR 4 maart 1986, NJ 1986, 612
    HR 6 mei 1986, NJ 1987, 26
    HR 27 mei 1986, NJ 1987, 298
    HR 14 oktober 1986, NJ 1988, 511
    1987
    EHRM 26 maart 1987, Publications of the European Court of Human
    Rights, Series A, Vol. 116 en NJCM-Bulletin 13 (1988) 2: p.
    148-166
    HR 3 februari 1987, NJ 1987, 918
    HR 17 maart 1987, NJ 1988, 155
    HR 14 april 1987, NJ 1988, 515
    HR 8 december 1987, NJ 1988, 690
    1988
    Hof ‘s-Gravenhage 8 april 1988, NJ 1988, 978
    HR 16 februari 1988, NJ 1988, 793
    HR 16 februari 1988, NJ 1988, 822
    HR 12 april 1988, NJ 1988, 1040
    HR 3 mei 1988, NJB 1988, 240
    Rb Rotterdam 4 mei 1988, NJ 1988, 804
    1989
    EHRM 30 maart 1989, NJ 1991, 522
    EHRM 7 juli 1989, NJ 1991, 659
    EHRM 20 november 1989, NJ 1990, 245
    HR 17 januari 1989, NJ 1989, 575
    HR 7 februari 1989, NJ 1989, 577
    HR 24 oktober 1989, NJ 1990, 239
    HR 14 november 1989, NJ 1990, 480
    Rb Amsterdam 6 februari 1989, NJ 1989, 849
    1990
    EHRM 24 april 1990, NJ 1991, 523
    EHRM 27 september 1990, NJ 1993, 707
    Hof ‘s-Hertogenbosch 26 juli 1990, NJ 1990, 787
    HR 16 januari 1990, NJ 1990, 454
    HR 5 juni 1990, NJ 1990, 770
    HR 2 juli 1990, NJ 1990, 751
    HR 2 oktober 1990, NJ 1991, 130
    HR 9 oktober 1990, NJ 1991, 98
    HR 6 november 1990, (nr. 87.586) gedeeltelijk in NJCM-Bulletin
    (1991) p. 879 HR 13 november 1990, NJ 1991, 278
    HR 4 december 1990, NJ 1991, 327
    Rb Roermond 16 augustus 1990, NJ 1991, 390
    1991
    EHRM 19 februari 1991, NJ 1993, 708
    Hof ‘s-Gravenhage 28 februari 1991, NJ 1993, 148
    Hof ‘s-Hertogenbosch 18 maart 1991, NJ 1991, 426
    HR 5 februari 1991, NJ 1991, 403
    HR 19 februari 1991, NJ 1992, 50
    HR 25 juni 1991, NJ 1991, 807
    HR 8 oktober 1991, NJ 1992, 139
    HR 8 november 1991, NJ 1992, 277
    Rb Rotterdam 30 januari 1991, NJ 1991, 391
    Rb Maastricht 14 november 1991, (nr. 03/011.600/90)
    (ongepubliceerd)
    1992
    EHRM 15 juni 1992, NJ 1993, 711
    EHRM 16 december 1992, Publications of the European Court of Human
    Rights, Series A, Vol. 247 EHRM 16 december 1992, NJ 1993, 400
    Hof ‘s-Gravenhage 28 september 1992, NJ 1993, 65
    Hof ‘s-Gravenhage 17 november 1992 (ongepubliceerd)
    HR 14 januari 1992, NJ 1992, 360
    HR 7 februari 1992, NJ 1993, 78
    HR 18 februari 1992, NJ 1992, 546
    HR 10 maart 1992, NJ 1992, 792
    HR 28 april 1992, NJ 1992, 611
    HR 12 mei 1992, NJ 1992, 631
    HR 9 juni 1992, NJ 1992, 773
    HR 8 juli 1992, NJ 1993, 30
    HR 14 september 1992, NJ 1993, 56
    HR 13 oktober 1992, NJ 1993, 143
    HR 20 oktober 1992, NJ 1993, 156
    HR 24 november 1992, NJ 1993, 307
    Rb Arnhem 10 september 1992, NJ 1993, 278
    Rb ‘s-Hertogenbosch 23 juli 1992, (nr. 01/038.405/91)
    (ongepubliceerd)
    Rb Middelburg 6 november 1992, (nr. 12-005.005-92)
    (ongepubliceerd)
    1993
    EHRM 23 november 1993, Publications of the European Court of Human
    Rights, Series A, Vol. 277B en NJB-katern 1995, p. 491, nr. 41 Hof
    Amsterdam 4 februari 1993, NJ 1994, 113 Hof Amsterdam 22 december
    1993, (nr. 23-001.797-92) ongepubliceerd

    lees meer

    Bijlage V – 3.5 Casus

    3.5 Casus

    3.5.1 De zaak Charles Z. Een casus ter illustratie van de
    rechterlijke beoordeling van observatie

    Feiten en omstandigheden

    lees meer

    Bijlage V – 5.6. Casus

    5.6. Casus

    5.6.1. RAMOLA (Rabo Money Laundering)

    Een casus ter illustratie van pseudo-koop uitgevoerd
    door
    burgerinfiltranten.

    lees meer

    Bijlage V – 7.6 Kennemerland

    7.6 Kennemerland

    Bij het IRT en het verdere vervolg van de Delta-methode speelde
    de CID van de politieregio Kennemerland een belangrijke rol. Onder
    verantwoordelijkheid van de CID Kennemerland blijkt de methode ook
    na de ophefffing van het IRT te zijn toegepast. In het onderzoek
    van de commissie zijn nieuwe feiten naar voren gekomen die een
    ander licht werpen op de door het IRT toegepaste Delta-methode.

    lees meer

    Bijlage VI – 10.1 Inleiding

    10 RECHTERS-COMMISSARISSEN

    10.1 Inleiding

    10.1.1 Algemene introductie

    In Nederland bepaalt niet de rechter-commissaris, maar de
    officier van justitie de aard en de omvang van het strafrechtelijk
    onderzoek. Oorspronkelijk, in het Wetboek van Strafvordering van
    1838, droeg de rechter-commissaris de verantwoordelijkheid voor de
    instructie, het deel van het onderzoek naar misdaden, waarin
    dwangmiddelen tegen de persoon van de verdachte konden worden
    aangewend en de verdachte werd gedwongen zich aan het
    strafonderzoek te onderwerpen. Na de wijziging in het Wetboek van
    Strafvordering in 1886 en de vernieuwing ervan in 1926 is de
    officier van justitie daarvoor de verantwoordelijke. De voor de
    officier van justitie geldende verplichting rechtsingang te
    vorderen, waarmee de rechter-commissaris werd ingeschakeld, is in
    1926 afgeschaft. De officier van justitie bepaalt zelfstandig of
    hij een gerechtelijk vooronderzoek vordert en dus de
    rechter-commissaris in het onderzoek betrekt. De vordering van de
    officier van justitie is voor de rechter-commissaris een voorwaarde
    voor bevoegdheidsuitoefening. Noot En als de
    rechter-commissaris zijn werk heeft gedaan en het gerechtelijk
    vooronderzoek is gesloten, is het het openbaar ministerie dat
    beslist over verdere vervolging.

    lees meer

    Bijlage VI – 2.1 Inleiding

    2 ORGANIEK WETTELIJK KADER EN
    ORGANISATIESTRUCTUUR

    2.1 Inleiding

    Onderzoek naar de organisatie van de opsporing begint met
    inzicht in het wettelijk kader en de organisatiestructuren van de
    organisaties die betrokken zijn bij die opsporing. De
    enqutecommissie geeft hier een kort overzicht van de meest
    relevante bepalingen en taakomschrijvingen. Tegen deze achtergrond,
    die de structuur van de Nederlandse opsporing omvat, kunnen de
    volgende hoofdstukken uit deze bijlage worden begrepen.

    lees meer

    4.5.1 De korpsbeheerder

    4.5.1 De korpsbeheerder Noot

    De korpsbeheerders achten het in het algemeen voldoende als politie
    en openbaar ministerie aangeven dat er voldoende menskracht wordt
    ingezet voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.
    Noot Zij hebben als burgemeester en als voorzitter van
    het regionaal college daarnaast groot belang bij de plaatselijke
    criminaliteitsbestrijding. Het is waarschijnlijk geen toeval dat de
    burgemeesters van de grote steden voorop lopen in de strijd tegen
    de georganiseerde misdaad. Juist in die steden is de overlast van
    die vorm van misdaad merkbaar. Dat betekent echter niet dat zij
    steeds zeer precies worden genformeerd over de gang van zaken bij
    grote onderzoeken.

    lees meer

    Bijlage VI – 6.8 Conclusies

    6.8 Conclusies

    1. De eerste initiatieven voor de totstandkoming van kernteams
    kwamen van de zijde van de politie. Zij waren gericht op
    onderzoeken die een bovenregionale aanpak vereisten. Later werden
    de kernteams door het ministerie van Justitie en de top van het
    openbaar ministerie ook beschouwd als instrumenten voor een
    centrale aansturing van de bestrijding van de georganiseerde
    misdaad.

    lees meer

    Bijlage VI – 9.2 Organisatie van het OM

    9.2 Organisatie van het OM

    De officieren van justitie staan in het hirarchische verband van
    het openbaar ministerie onder het gezag van de hoofdofficier van
    justitie, die aan het hoofd staat van n van de negentien
    arrondissementsparketten. Ieder arrondissementsparket valt onder n
    van de vijf ressortsparketten die alle worden geleid door een
    procureur-generaal. Samen vormen de vijf procureurs-generaal het
    College van procureurs-generaal dat als de centrale leiding van het
    OM fungeert. Daarenboven is de minister van Justitie zoals vermeld
    bevoegd bevelen te geven aan de individuele leden van het openbaar
    ministerie.

    lees meer

    Bijlage VII – III.2. Wetenschappelijk onderzoek naar georganiseerde criminaliteit

    III.2. Wetenschappelijk onderzoek naar georganiseerde
    criminaliteit

    Het werk van twee commissies van de Amerikaanse Senaat heeft
    lange tijd het beeld van de georganiseerde misdaad bepaald. In 1950
    hield de Kefauver-commissie een openbaar onderzoek waarin de
    conclusie werd getrokken dat de georganiseerde criminaliteit een
    nation wide Italian syndicate was. De tweede commissie (1963),
    genoemd naar haar voorzitter McLellan, leunde sterk op de
    verklaringen van een spijtoptant, Joseph Valachi, die deel
    uitmaakte van de Genovese mafiafamilie. Deze commissie bevestigde
    het beeld van Kefauver van de georganiseerde misdaad. Het ging hier
    in de kern om Italiaans-Amerikaanse syndicaten bestaande uit
    divisies, geleid door luitenanten en bemand met soldaten. In 1967
    werd in Amerika voor het eerst een wetenschappelijk onderzoeker, de
    criminoloog Donald Cressey, ingeschakeld, en wel door de Federal
    Task Force on Organized Crime. Hij kreeg voor zijn rapport, het
    latere boek Theft of the Nation (1969), de beschikking over
    de dossiers van de federale politie over wat de cosa nostra werd
    genoemd. Ook Cressey kwam toen tot de conclusie dat de
    georganiseerde criminaliteit in wezen werd gevormd door 24
    Italiaans-Amerikaanse misdaadsyndicaten die door heel het land hun
    activiteiten onderling afstemmen.
    Het werk van Cressey heeft tot veel controverses binnen de
    criminologie geleid. Sommigen verweten hem dat hij zich door de
    politie een bril had laten aanmeten, anderen namen het voor hem op
    (Rogovin en Martens, 1992; Albini, 1993; Martens en Roosa, 1994).
    Belangrijker dan dit was dat een aantal onderzoekers de daad bij
    het woord voegden en onafhankelijk van politiebronnen informatie
    gingen verzamelen. Ianni en Reuss-Ianni (1972) bestudeerden zeer
    gedetailleerd de opkomst en organisatie een Italiaanse mafiafamilie
    in een buurt in New York. Zij maakten van uitvoerige observaties en
    van informanten gebruik om de personen en hun onderlinge
    verbindingen in kaart te brengen. Een militair georganiseerd
    syndicaat troffen zij niet aan. Nadien hebben zij een sociale
    netwerkbenadering in het onderzoek naar georganiseerde
    criminaliteit gepropageerd waarbij informanten uit de wereld van de
    georganiseerde criminaliteit als veldonderzoekers worden gebruikt
    (Ianni en Reuss-Ianni, 1990). Chambliss (1978) voerde als
    deelnemend observant veldstudies uit in Seattle om de complexe
    relaties tussen politici, ambtenaren, ondernemers en misdadigers te
    beschrijven. Hoewel veldwerk onmiskenbaar voordelen heeft (zie
    Potter, 1994, p. 40-41) is het zeer de vraag of onderzoekers langs
    deze weg een goed zicht krijgen op de belangrijke criminele groepen
    of een landelijk beeld van georganiseerde criminaliteit kunnen
    schetsen. De wetenschappelijke studies naar deze vorm van
    criminaliteit, waarvan hier slechts enkele voorbeelden zijn
    gepresenteerd, maken duidelijk dat onderzoekers beter niet kunnen
    vertrouwen op n methode of afgaan op n gegevensbron. Block (1994)
    maakte daarom voor zijn studies uitgebreid gebruik van
    politiedossiers en krantenberichten. Reuter (1983) beschreef de
    illegale markten in New York met behulp van gegevens uit
    politiedossiers, observaties, informanten n openbare bronnen. De
    mixture van bronnen en methoden zal worden bepaald door de vraag of
    het accent meer op een algemene inventarisatie van de problemen dan
    wel op de beantwoording van specifieke theoretische of empirische
    vragen ligt. Een recent voorbeeld van een inventariserende studie
    met een grote mixture aan bronnen en methoden is de studie van
    Arlacchi naar criminele groepen en hun rol in de illegale markten
    en witwasactiviteiten in Itali (Ministero dell’Interno, 1994). Maar
    de belangrijkste bron van Arlacchi waren echter toch ook weer
    politiedossiers. In de jaarlijkse inventariserende studies van het
    BKA (Bundeskriminalamt) worden zowel statistische gegevens en
    politie-dossiers betreffende lopende onderzoeken gebruikt als
    politile informatie die centraal is verzameld. Deze analyses zijn
    sterk op personen gericht en minder op groepen. In de Nederlandse
    CBO-enqute ligt het accent juist wel op het inventariseren van
    actieve criminele groepen. In de meest recente telling (1995)
    werden 450 groepen getraceerd waarvan er 100 hooggeorganiseerd
    zouden zijn.

    lees meer

    Bijlage VII – V.5. De bouwnijverheid

    V.5. De bouwnijverheid

    In ons land is de bouwnijverheid een economische sector waar
    veel geld in omgaat. Criminele groepen zouden in deze sector dus
    met racketeering een vaste bron van inkomsten kunnen
    aanboren. De sector is in elk geval erg gevoelig voor een
    dergelijke illegale praktijk. Standaardisering van complete
    projecten is in de bouwnijverheid vrijwel onmogelijk. Er moet ter
    plekke worden gebouwd. Bovendien is het bouwproces uiterst
    arbeidsintensief waardoor de kosten per produktie-eenheid erg hoog
    liggen. In de bouwnijverheid moet personeel trouwens altijd naar de
    bouwplaats worden gebracht in tegenstelling tot andere
    bedrijfstakken die hun produktie naar gebieden met goedkopere
    arbeidskrachten kunnen verplaatsen. Haar kwetsbaarheid wordt nog
    verhoogd door de grote onderlinge concurrentie. Verder moeten
    bouwondernemers altijd onder grote tijdsdruk werken. De
    bouwnijverheid is ook zeer gefragmenteerd en flexibel. Het grote
    aantal bouwbedrijven biedt aan ruim 330.000 mensen werk. De meeste
    bedrijven hebben nauwelijks zelf personeel in dienst en bestaan
    relatief kort. Dit korte bestaan wordt mede in de hand gewerkt door
    de snelheid waarmee kan worden teruggekeerd in de bouwnijverheid.
    Het is in Nederland vrij eenvoudig met een nieuwe onderneming tot
    de bouwnijverheid toe te treden (personeel, kennis en
    kapitaalgoederen zijn makkelijk in te huren of via een katvanger te
    koop). Het aantal faillissementen in de bouwnijverheid is dan ook
    groter dan in andere bedrijfstakken. Volgens een recente analyse
    (Corten, 1994) is 36% van de nieuwe ondernemingen binnen drie jaar
    failliet. De belangrijkste reden hiervan is het gebrek aan eigen
    vermogen of kapitaal. In hoeverre er ook sprake is van frauduleuze
    faillissementen is niet duidelijk.

    lees meer

    Bijlage VII – BIBLIOGRAFIE

    BIBLIOGRAFIE

    Abadinsky, H., The Criminal Elite; Professional and Organized
    Crime
    , Greenwood Press, Westport, Connecticut, 1983.
    Abadinsky, H., Organized Crime, Nelson Hall, Chicago,
    1990.
    Adviescommissie Mensenrechten, Mensenhandel, Den Haag,
    1992.
    Albanese, J., Where Organized Crime and White Collar Crime Meet;
    Predicting the Infiltration of Legitimate Business
    (paper
    presented at the Annual Meeting of the American Society of
    Criminology, Miami, november 1994).

    lees meer

    Bijlage VIII – 5. De basis van de autochtone georganiseerde criminaliteit

    5. De basis van de autochtone georganiseerde
    criminaliteit

    Waar het al geen sinecure is om een analyse te vervaardigen van
    de top van de autochtone georganiseerde criminaliteit in Nederland,
    daar is het maken van een analyse van haar basis werkelijk een
    crime. Gegeven de stand van de politile
    informatievoorziening op centraal niveau is het uitgesloten om
    hiervan een beeld te scheppen dat ook maar enigermate beantwoordt
    aan de werkelijkheid. Maar ook het instrument dat in het kader van
    dit onderzoeksproject werd gefabriceerd – in de vorm van de
    rapportages uit de jaren 1990-1995 die ons door de korpsen zijn
    toegezonden – biedt hier bij nader inzien volstrekt onvoldoende
    mogelijkheden voor.
    Niet alleen omdat de korpsen, kwantitatief gesproken, zeer
    verschillend op ons verzoek om welbepaalde rapportages hebben
    gereageerd – sommige korpsen hebben tot 60 70 rapportages
    ingestuurd, andere slechts een stuk of 10. Maar ook omdat, het werd
    al eerder gesignaleerd, de kwaliteit van de rapportages die wel
    zijn ingestuurd, ook zr uiteenloopt. Zij variren van kale
    analyse-schema’s van groepen tot vuistdikke rapporten over
    welbepaalde onderzoeken.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>