-
HOOFDSTUK 3 DE DELTA-METHODE:
- DOORLATEN VAN DRUGS ONDER REGIE VAN POLITIE EN
JUSTITIE
3.1 Inleiding
De commissie heeft intensief onderzoek gedaan naar de methode
van het bewust doorlaten van drugs onder verantwoordelijkheid van
politie en justitie, waarbij gestuurde informanten of beter gezegd
burgerinfiltranten behulpzaam zijn. Deze methode, die bekend is
geraakt als de Delta-methode, heeft mede ten grondslag gelegen aan
de opheffing van het interregionaal rechercheteam
Noord-Holland/Utrecht (IRT), eind 1993. Bij haar aantreden in
december 1994 stond voor de commissie vast dat ook de methode die
gebruikt werd door het opgeheven IRT nader onderzocht moest worden.
Zij kon toen nog niet voorzien dat deze Delta-methode ook na de
opheffing van het IRT door de CID in Kennemerland was voortgezet.
Daarvoor kreeg zij de eerste aanwijzingen in maart 1995. De
commissie beschikte over informatie dat een informant in Rotterdam
actief was geweest bij het doorlaten van drugs nadat het IRT was
opgeheven. Het ging hier om de zaak die later bekend werd onder de
naam Bever. Op grond van deze gegevens en nieuwe feiten rond
sigarettensmokkel is een rijksrecherche-onderzoek begonnen op
aanvraag van de korpschef en de hoofdofficier van justitie in
Haarlem en de hoofdofficier te Rotterdam. Nadat deze zaak in de
openbaarheid was gekomen, heeft het College van procureurs-generaal
in april 1995 een algemeen rijksrecherche-onderzoek gelast naar het
functioneren van de CID Kennemerland. Vanaf het begin is de
commissie in de persoon van haar voorzitter en de vice-voorzitter
op de hoogte gehouden van de voortgang van het
rijksrecherche-onderzoek. De commissie heeft gekozen voor een
breder onderzoek dan de rijksrecherche. Niet alleen de politieregio
Kennemerland was onderwerp van onderzoek, maar de commissie heeft
ook gekeken naar enkele andere regio’s waar sprake was van het
doorlaten van drugs onder regie van de politie, zoals Rotterdam,
Gooi en Vechtstreek, Twente en Haaglanden. Noot De
commissie wilde niet het onderzoek van de commissie-Wierenga, die
onderzoek deed naar de redenen voor de opheffing van het IRT,
volledig over doen. De bestuurlijke en organisatorische
verhoudingen rondom het IRT zijn derhalve geen direct onderwerp van
onderzoek geweest van de commissie. De methode van het IRT en het
oordeel van de commissie-Wierenga hierover daarentegen des te meer.
Het onderzoek van de commissie naar deze methode leverde veel
gegevens op. De commissie heeft noodgedwongen een selectie moeten
maken uit deze gegevens. Tijdens het onderzoek naar deze methode
werd de commissie geconfronteerd met elkaar tegensprekende
verklaringen van leden van het OM en politiefunctionarissen. Indien
mogelijk heeft de commissie een oordeel gegeven over de
verschillende verklaringen. In een aantal gevallen bleek het niet
mogelijk tot een oordeel te komen. Sommige feiten waren niet meer
te achterhalen. Desondanks wordt in dit hoofdstuk een zo goed
mogelijke chronologische weergave gegeven van de
gebeurtenissen.
2.9 Fraude, misbruik legale constructies en witwassen
2.9.1 Aanleiding onderzoek
Onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit beperkt zich
veelal tot de traditionele vormen van georganiseerde criminaliteit:
drugshandel, wapenhandel, vrouwenhandel en andere vormen van handel
in illegale goederen en diensten. Maar ook bij
financieel-economische criminaliteit (fraude, witwassen, misbruik
van legale constructies) kan sprake zijn van georganiseerde
criminaliteit. Bevindingen over de aard en omvang van deze
financieel-economische georganiseerde criminaliteit bieden inzicht
in de aard, omvang en ernst van
de georganiseerde criminaliteit in Nederland.
2.8 Vrije beroepsbeoefenaren
2.8.1 Aanleiding onderzoek
Vrije beroepsbeoefenaren, zoals advocaten, notarissen,
accountants en belastingadviseurs, kunnen een belangrijke
faciliterende rol vervullen voor de georganiseerde misdaad. Zij
zijn in staat de benodigde deskundigheid te verschaffen om
financile transacties te verrichten of zij kunnen dergelijke
transacties autoriseren. Daarnaast bieden de vrije
beroepsbeoefenaren goede mogelijkheden tot afscherming. Hun
betrokkenheid bij transacties kan de schijn van vertrouwen wekken;
de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht bieden een
belangrijke bescherming aan de clinten. Vrije beroepsbeoefenaren
zijn om deze redenen aantrekkelijk voor de georganiseerde
criminaliteit.
2.7 Branches
2.7.1 Aanleiding onderzoek
Onderzoek in andere landen toont aan dat de ernst van de
georganiseerde criminaliteit tevens kan worden afgemeten aan de
mate waarin legale branches betrokken zijn bij de georganiseerde
criminaliteit. Deze betrokkenheid kan verschillende vormen
aannemen. De organisaties binnen de branches kunnen zelf
participeren in de georganiseerde criminaliteit. Daarnaast kunnen
criminele groepen trachten delen van de branches onder controle te
krijgen, waarmee ze gebruik kunnen maken van de infrastructuur van
de branches voor hun criminele activiteiten. De onderzoeksgroep
Fijnaut heeft daarom systematisch een aantal branches doorgelicht
op betrokkenheid bij de georganiseerde criminaliteit. Dit onderzoek
biedt een beeld van de vervlechting van de legale bovenwereld met
de criminele onderwereld.
2.6 Buitenlandse en allochtone groepen
2.6.1 Aanleiding onderzoek
Onderzoek naar buitenlandse en allochtone groepen en
georganiseerde criminaliteit is een gevoelige aangelegenheid. Het
kan, als er niet zorgvuldig mee wordt omgegaan, gemakkelijk voedsel
geven aan racistische vooroordelen. Tot nu toe is aan het onderwerp
nauwelijks aandacht besteed. Er bestaat geen duidelijk beeld over
de rol van buitenlandse en allochtone groepen in de georganiseerde
criminaliteit in Nederland. De CRI-analyses geven daar slechts
zijdelings antwoord op.
2.5 Autochtone groepen
Het onderzoek naar criminele groepen in Nederland is
onderverdeeld in twee delen: autochtone groepen en allochtone en
buitenlandse groepen. Dit onderscheid is gemaakt omdat belangrijke
verschillen bestaan tussen deze soorten groepen. De Hollandse
netwerken hebben hun basis in Nederland zelf, terwijl in allochtone
gemeenschappen in Nederland criminaliteit voorkomt die direct
verbonden is met de drugeconomie in het land van herkomst, te weten
Suriname, Turkije en Marokko. De verbinding met de drugeconomie in
deze landen heeft duidelijk andere effecten op de allochtone
gemeenschappen in Nederland dan op de Hollandse netwerken, waarin
allochtonen overigens ook een rol kunnen vervullen. Daarnaast zijn
er buitenlandse criminele groepen die nauwelijks een binding hebben
met personen van die nationaliteit in Nederland. In deze paragraaf
komen de autochtone criminele groepen aan de orde.
2.4 Onderzoek georganiseerde criminaliteit
De commissie heeft de vier hoogleraren gevraagd onderzoek te
doen naar drie onderdelen:
2.3 Bestaand beeld
Het beeld van de georganiseerde criminaliteit bij politie en
justitie is zeer divers.
2.2 Definitie
De definitie van de georganiseerde criminaliteit geeft
aanleiding tot veel verwarring. Velen hanteren een verschillende
definitie. Het debat over de georganiseerde criminaliteit blijft
vaak steken in discussies over de definitie van het verschijnsel.
Zo hanteert de Divisie centrale recherche-informatie (CRI) een
lijst van kenmerken om te kunnen bepalen of een groepering valt
binnen de categorie van georganiseerde criminaliteit. Met behulp
van de antwoorden op enkele vragen kan de organisatiegraad van de
verschillende groepen worden aangegeven.
2.11 Contra-strategien
2.11.1 Aanleiding onderzoek
Uit het onderzoek door de onderzoeksgroep Fijnaut blijkt dat
contra-strategien door criminele organisaties tegen politie en
justitie een wezenlijk onderdeel vormen van de hedendaagse
georganiseerde criminaliteit. Onder contra-strategien worden
verstaan: observatie door criminele organisaties van politieen
justitiefunctionarissen, intimidatie en bedreiging van politie en
justitie door leden van criminele organisaties, corruptie bij
politie en justitie waarbij de georganiseerde criminaliteit een rol
speelt en oneigenlijke benvloeding van de media. Contra-strategien
door criminele organisaties vormen een nieuw verschijnsel waarmee
politie en justitie in het verleden nauwelijks geconfronteerd
werden.
2.10 Lokale studies: Amsterdam, Arnhem, Nijmegen en
Enschede
2.10.1 Aanleiding lokale onderzoeken
De onderzoeksgroep Fijnaut heeft ter verdieping en verbreding
van haar inzichten aan de hand van de landelijke onderzoeken,
tevens de georganiseerde criminaliteit in een aantal steden meer
nauwkeurig onderzocht. Amsterdam, Enschede, Arnhem en Nijmegen zijn
op een systematische wijze bezien op de omvang, aard en ernst van
de georganiseerde criminaliteit. De keuze voor Amsterdam ligt voor
de hand. Veel activiteiten van een groot aantal criminele
organisaties vinden hun oorsprong in Amsterdam. Georganiseerde
criminaliteit in de rest van Nederland heeft veelal raakvlakken met
Amsterdam. De steden in het oosten van Nederland zijn onderzocht,
om tevens een beeld te krijgen van de niet-randstedelijke
georganiseerde
criminaliteit. De keuze voor deze steden hangt samen met het feit
dat de hoogleraren Bruinsma en Van de Bunt in het verleden al
onderzoek hadden gedaan in deze steden en daardoor goed bekend
waren met de thematiek.
HOOFDSTUK 2 GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT IN
NEDERLAND
2.1 Inleiding
Verantwoorde uitspraken over organisatie en methoden van
opsporing vereist onderzoek naar de aard, omvang en ernst van de
georganiseerde criminaliteit in Nederland. De Werkgroep
vooronderzoek opsporingsmethoden heeft geconstateerd dat een
eenduidig beeld van de aard, omvang en ernst van de georganiseerde
criminaliteit in Nederland ontbreekt. Er bestaan zeer verschillende
beelden van en opvattingen over de georganiseerde criminaliteit.
Uitkomsten van wetenschappelijke studies over de georganiseerde
criminaliteit komen niet steeds overeen met de door politie en
justitie geschetste beelden. De werkgroep stelde een aantal vragen
over de georganiseerde criminaliteit:
1.3 Opbouw rapport en bijlagen
In het eindrapport wordt het oordeel van de commissie over de
bevindingen gegeven en worden
aanbevelingen gedaan voor normering van organisatie en methoden. In
elk hoofdstuk geeft de commissie een beschrijving van haar
bevindingen, gevolgd door een beoordeling hiervan op basis van de
beoordelingsvragen, die in paragraaf 1.4 van dit hoofdstuk zijn
weergegeven. In hoofdstuk 2 geeft de commissie haar beeld van de
aard, ernst en omvang van de georganiseerde criminaliteit in
Nederland. In dit hoofdstuk komen de resultaten van de
onderzoeksgroep Fijnaut aan de orde. In hoofdstuk 3 wordt een
uitgebreide beschrijving en beoordeling van het ontstaan, de
werking en het vervolg van de Delta-methode gegeven. In hoofdstuk 4
gaat de commissie in op het gebruik van observatiemethoden en de
zaak Charles Z., de zaak Henk R. en de TCR/TCA zaak. Hoofdstuk 5
gaat in op het runnen van informanten, waarbij tevens aandacht
wordt besteed aan de Laundry-zaak. In hoofdstuk 6 beschrijft de
commissie de vele aspecten van infiltratie. In dit hoofdstuk gaat
de commissie in op de Ramola-zaak, AH Oosterbeek, Exportzaak Twente
en de Copa-zaak. Tevens komt de combinatie van methoden aan de
orde. In hoofdstuk 7 besteedt de commissie aandacht aan andere
vormen van omgaan met informatie, zoals fenomeenonderzoek,
financieel rechercheren en aan bestuurlijke rechtshandhaving.
Bovendien komt de internationale dimensie van opsporing aan de
orde.
1.2 Procedure en werkwijze
In bijlage 1 wordt uitgebreid ingegaan op de werkwijze van de
commissie en de procedures waarlangs tot beslissingen is gekomen.
In deze paragraaf zullen de hoofdlijnen van de gevolgde procedures
en de werkwijze van de commissie aan de orde komen.
HOOFDSTUK 1 INLEIDING
1.1 Voorgeschiedenis en instelling
1.1.1 Instelling commissie
Aan het einde van het kamerdebat van 7 april 1994 over de
opheffing van het interregionaal rechercheteam ( IRT)
Noord-Holland/Utrecht nam de Kamer de motie Dijkstal c.s. aan.
Noot Deze motie bracht de wens tot uitdrukking om een
parlementair onderzoek in te stellen naar de opsporingsmethoden die
in Nederland gebruikt worden en de controle erop. Hier ligt het
begin van het werk van de parlementaire enqute opsporingsmethoden.
Het was duidelijk dat de Kamer, tegen de achtergrond van de
IRT-affaire, beter genformeerd wilde zijn over dit onderwerp.