Verhoren – drs. N.H.E. van HeltenJanuary 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 34
29 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
vrijdag 29 september 1995 in
de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
drs. N.H.E. van Helten
Aanvang 12.15 uur
lees meer
Verhoren – mr. O.C.W. van der VeenJanuary 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 50
11 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
woensdag 11 oktober 1995 in
de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
mr. O.C.W. van der Veen
Aanvang 14.30 uur
lees meer
Verhoren – mr. E.F.G.M. GeldermanJanuary 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 66
20 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
vrijdag 20 oktober 1995 in de
vergaderzaal van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt mr.
E.F.G.M. Gelderman
Aanvang 16.30 uur
lees meer
Verhoren – mr. J.J.H. SuyverJanuary 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 82
6 november 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
maandag 6 november 1995 in
de vergaderzaal van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt mr.
J.J.H. Suyver
Aanvang 11.00 uur
lees meer
Bijlage X – 3.6. SlotbeschouwingJanuary 1, 1999
3.6. Slotbeschouwing
De notaris is een openbaar ambtenaar wiens tussenkomst dwingend
is voorgeschreven; de notaris heeft door zijn ministerieplicht veel
minder speelruimte om clinten of diensten te weigeren dan
bijvoorbeeld de advocaat. Het takenpakket van de notaris is in de
afgelopen periode uitgebreid. Hij verleent in toenemende mate
advieswerkzaamheden voor clinten. In de uitoefening van deze
werkzaamheden is de notaris partijdig.
lees meer
Bijlage X – 2.4. Aantrekkelijk en kwetsbaar voor criminele
groepenJanuary 1, 1999
2.4. Aantrekkelijk en kwetsbaar voor criminele groepen
De in paragraaf 2.5 te presenteren voorvallen van verwijtbare
betrokkenheid maken duidelijk welke diensten advocaten voor
criminele organisaties kunnen leveren. Advocaten zijn – kort gezegd
– aantrekkelijk, omdat zij relevante know how te bieden hebben en
relevante informatie kunnen leveren. Als een rode draad door alle
voorvallen heen loopt nog een ander element: de advocaat is een
belangrijk scherm. Hij kan dankzij zijn verschoningsrecht en
uitstraling van respectabiliteit niet alleen bepaalde activiteiten
afschermen, maar door zijn aanwezigheid kan hij bepaalde zaken ook
een legitiem aanzien geven. Wanneer een advocaat een clint
introduceert bij een bank, gaat daar voor de bank een bepaald
vertrouwen van uit. Het beroep van advocaat is maatschappelijk een
gerespecteerd beroep en dat maakt het beroep aantrekkelijk voor
misbruik voor criminele doeleinden.
lees meer
Bijlage X – 6.4. InvesteringenJanuary 1, 1999
6.4. Investeringen
Zoals eerder is aangegeven, is het wezenlijke onderscheid tussen
de levering van illegale goederen/diensten (zoals drugs) en het
illegale optreden op legale markten dat de eerste vorm van
activiteiten zich per definitie afspeelt in de ondergrondeconomie,
terwijl bij de tweede categorie de overgang tussen de onderwereld
en de bovenwereld veel vloeiender is. Dit onderscheid is niet
alleen van belang voor de organisatie-opbouw, modus operandi en
afscherming van de criminele groepen, maar ook voor de wijze waarop
de criminele winsten worden ge(her)nvesteerd. Grosso modo kan
worden gesteld dat fraudeurs gemakkelijker hun wederrechtelijk
verkregen voordeel in de reguliere economie kunnen investeren dan
drughandelaren. De laatsten moeten immers uit de ondergrondeconomie
naar boven klauteren, terwijl de eersten daar van origine al
zitten. De bedrijfsvormen die criminele groepen aanwenden om de
fraudeconstructie vorm te geven, kunnen met andere woorden evenzeer
gebruikt worden om de criminele inkomsten te verdoezelen c.q. een
schijnbaar wettige herkomst mee te geven.
lees meer
Bijlage X – 10.4. De rol van de wisselkantorenJanuary 1, 1999
10.4. De rol van de wisselkantoren
Wisselkantoren konden tot voor kort gemakkelijk worden
opgericht. Men behoeft er geen speciale opleiding voor te hebben
genoten. Het was dus ook mogelijk dat criminele organisaties hun
eigen wisselkantoortjes stichtten. Wisselkantoren mogen – uiteraard
– geen bancaire activiteiten verrichten; ze mogen bijvoorbeeld geen
kredieten verstrekken en rekeningen aanhouden. In het kader van
witwassen van misdaadgeld blijken wisselkantoortjes een belangrijke
rol te spelen. Het is, zoals eerder gesteld, voor criminele
organisaties van groot belang dat zij de kleine coupures die met
straathandel in drugs worden verdiend, in grotere kunnen omzetten
of in vreemde valuta kunnen omwisselen. De bijdrage van
wisselkantoren wordt ook wel eens de voorwas genoemd: de
noodzakelijke eerste schoning van soms letterlijk vuil straatgeld,
alvorens de hoofdwas begint.
lees meer
Inhoud Bijlage XIJanuary 1, 1999
Bijlage XI – Deelonderzoek 4
1. Een analyse van de situatie in Amsterdam
WOORD VOORAF
lees meer
Bijlage XI – 5.1. InleidingJanuary 1, 1999
5. BINNEN EN BUITEN DE WALLEN
5.1. Inleiding
In de context van deze studie ligt het voor de hand om juist
voor de Wallen te onderzoeken op welke schaal hier gelden die zijn
verdiend in onder meer de drugshandel, zijn respectievelijk worden
omgezet in infrastructurele machtsposities, in het bijzonder door
de aankoop van onroerend goed en van bedrijven. Dit ligt vormen
voor een lucratieve voortzetting van allerlei illegale praktijken.
Maar ook vanuit een empirisch oogpunt – theoretisch – voor de hand,
omdat zulke machtsposities in dit roemruchte gebied een logistieke
garantie dringt een dergelijke exercitie zich op. Was het immers
niet Bruinsma die op grotere schaal eigendommen op de Wallen begon
te vergaren? En dus is de vraag heel relevant of hij hiermee de
aanzet heeft gegeven voor een ontwikkeling die tot op de dag van
vandaag doorgaat.
Hier komt evenwel bij dat enkele leden van de staf van het
politiedistrict (II) langzamerhand ook tot de overtuiging zijn
gekomen dat een hele hoop van de problemen die zij in de sfeer van
de openbare orde op en rond de Wallen ondervinden, voor een
belangrijk deel voortvloeien uit het feit dat een aantal criminele
groepen in dit gebied er alle (economisch) belang bij heeft volop
de illegale activiteiten te (laten) ontplooien die de bedoelde
overlastproblemen met zich meebrengen, zo niet veroorzaken. Meer in
beleidstermen geformuleerd: zij zijn ook tot de overtuiging gekomen
dat, gelet op de nauwe samenhang tussen georganiseerde
criminaliteit en kleine criminaliteit/overlast, een structurele
aanpak van de problemen vergt, dat er wordt gesaneerd in de
eigendomsverhoudingen in het Wallen-gebied. En om de daad bij het
woord te voegen, is vervolgens een begin gemaakt met een
gedetailleerde analyse van deze verhoudingen. Van de eerste
resultaten van deze analyse is hierna dan ook dankbaar gebruik
gemaakt. Alvorens deze resultaten naar voren te brengen, wordt
echter kort teruggegaan in de geschiedenis van de Wallen en wordt
met name ook gepoogd een beeld te schetsen van de schoksgewijze
verandering die de wereld hier in enkele jaren tijd heeft
ondergaan. Want op deze manier kan toch nog wat meer concreet
worden geschilderd dan in hoofdstuk 2 in nogal algemene trekken is
gedaan, hoe in een stad als Amsterdam de (georganiseerde)
criminaliteit, en met haar een deel van het sociale en economische
leven, is veranderd.
lees meer
Bijlage XI – 2.2. Het veranderende beeld van de
(georganiseerde) criminaliteitJanuary 1, 1999
2.2. Het veranderende beeld van de (georganiseerde)
criminaliteit
Het beeld van de zware criminaliteit in Amsterdam in de jaren
zeventig en tachtig wordt nog altijd sterk bepaald door de
ontvoering van Caransa in oktober 1977 en die van Heineken (en
Doderer) in november 1983. De redenen hiervan liggen vrij voor de
hand. Nederland was tot in die jaren goeddeels gespaard gebleven
voor zulke criminele feiten. In beide gevallen ging het niet alleen
om zeer vermogende maar ook heel bekende Amsterdamse mensen. En ook
de wijze waarop deze beide ontvoeringen werden voorbereid,
uitgevoerd en afgehandeld, maakte indruk. Ze werden gepleegd door
vrij geharde beroepsmisdadigers. In het geval van Heineken door
Amsterdamse misdadigers en het geval van Caransa (vermoedelijk)
door Italiaanse professionals die handelden in opdracht van
figuren in en rond de Amsterdamse penose (De Vries, 1985; De Vries,
1987).
lees meer
Bijlage XI – 3.1. InleidingJanuary 1, 1999
3. ENSCHEDE
3.1. Inleiding
3.1.1. De stad Enschede Noot
De ontwikkeling van Enschede is nauw verbonden met de opkomst
van de textielindustrie. Deze industrie heeft vanaf 1850 geleid tot
een snelle groei van de werkgelegenheid. Als gevolg daarvan kwam er
een grote toeloop van voornamelijk ongeschoolde arbeiders en hun
gezinnen van het platteland naar de stad op gang. Tussen 1900 en
1950 nam het aantal werknemers in de textielfabrieken in Enschede
toe van ongeveer 8.000 tot 20.000. De namen van textielbaronnen als
Van Heek en Schuttersveld zijn onlosmakelijk verbonden met
Enschede. De totale bevolkingsomvang nam tussen 1900 en 1950 toe
van circa 35.000 tot rond 110.000. De economische groei van
Enschede in de jaren vijftig en een deel van de jaren zestig is
vooral te danken aan de florerende textiel- en kledingindustrie. Na
1965 ging het snel bergafwaarts met de textielindustrie als gevolg
van de zware concurrentie uit Azi, waar veel goedkoper en sneller
kleding werd vervaardigd. De werkgelegenheid daalde hierdoor in
Enschede sterk. Alleen al binnen de textielsector gingen tussen
1960 en 1977 circa 13.500 arbeidsplaatsen verloren. Andere
industrile sectoren, zoals de metaalindustrie en de optische
industrie, wisten wel enige groei te bewerkstelligen maar deze was
onvoldoende om de terugval op te vangen. Onder leiding van de
toenmalige burgemeester Thomassen is met veel kracht sinds het
midden van de jaren zestig de dienstensector in Twente uitgebreid,
in het bijzonder in Enschede. Maar de vestiging van de Universiteit
Twente en de uitbreiding van de (technologische) dienstensector
hebben de achterstand van Twente ten opzichte van de rest van
Nederland echter niet kunnen verkleinen. In Enschede is al jaren
sprake van een zorgelijke economische situatie. Het percentage
werklozen in Enschede is sinds de jaren zestig steeds hoger dan het
landelijke percentage. In 1990 was in Enschede 14,4% van de
beroepsbevolking zonder werk. Dat is bijna 5% hoger dan het
landelijke gemiddelde (7,5%). Op 1 januari 1994 is dat percentage
gedaald naar 13,1. Voorts kampt de stad met een relatief groot
aantal arbeidsongeschikten. In totaal zijn 25% van de Enscheders
afhankelijk van een uitkering. Ongeveer 60% van de Enschedese
bevolking heeft een inkomen lager dan het modale van Nederland. De
bevolking in Enschede is na de Tweede Wereldoorlog toegenomen met
zo’n 50%. In 1950 had de stad een kleine 110.000 inwoners en in
1995 ruim 147.000. Desondanks is Enschede qua bevolkingsgroei
achtergebleven bij de rest van Nederland. De bevolking in Enschede
telt relatief veel bejaarden en veel jonge mensen onder de
vijfentwintig jaar (studenten van de Hogeschool en van de
Universiteit). Veel (vooral jonge) gezinnen zijn de laatste vijf
jaar naar nieuwbouwwijken in het zuiden van Enschede getrokken. In
het centrum wonen, net als in veel andere grote steden, veel
alleenstaanden en twee-persoonshuishoudens.
lees meer
Bijlage I – 3.4 Het veiligheidsplanJanuary 1, 1999
3.4 Het veiligheidsplan
Het incident dat tijdens de eerste vergadering van de commissie
plaatsvond, noodzaakte tot het opstellen van een veiligheidsplan.
Dit plan werd opgesteld door de beveiligingsdienst van de Kamer in
samenspraak met de Binnenlandse veiligheidsdienst.
lees meer
Bijlage I – 7.3 Activiteiten stafJanuary 1, 1999
7.3 Activiteiten staf
De stafleden hebben op verschillende wijze bijgedragen aan de
totstandkoming van de rapportages en het onderzoek. In het
onderstaande schema worden de activiteiten van de stafleden
weergegeven. Vanzelfsprekend zijn hier alleen de hoofdtaken van de
stafleden opgenomen.
lees meer
Bijlage V – 10.2 Justitile en politile rechtshulpJanuary 1, 1999
10.2 Justitile en politile rechtshulp
10.2.1 Regelgeving
Strafprocessuele bijstand die nationale autoriteiten vragen of
verlenen aan buitenlandse autoriteiten ten behoeve van aanhangige
strafzaken, wordt traditioneel aangeduid met de term kleine
rechtshulp. Andere vormen van rechtshulp, zoals uitlevering,
overdracht van vervolging en overdracht van executie zijn nu niet
aan de orde. Vaak gaat het bij kleine rechtshulp om het vergaren en
overdragen van bewijsmateriaal. Uit de niet-uitputtende opsomming
van artikel 552h, tweede lid Sv blijkt dat rechtshulpverzoeken
betrekking kunnen hebben op het verrichten van
onderzoekshandelingen of het verlenen van medewerking daaraan, het
toezenden van documenten, dossiers of stukken van overtuiging of
het geven van inlichtingen, danwel het betekenen of uitreiken van
stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden. De
Nederlandse wetgeving eist in het algemeen geen verdragsrechtelijke
basis voor kleine rechtshulp. Dat is slechts anders bij de in
artikelen 552n e.v. Sv geregelde uitoefening van dwangmiddelen.
Daarvoor is een zogenaamde rogatoire commissie noodzakelijk en dit
is alleen toelaatbaar op basis van een verdrag. Deze schriftelijke
verzoeken van de ene rechterlijke autoriteit aan de andere hebben
het verzamelen van bewijsmateriaal tot doel, waarbij in Nederland
de bemoeienis van een rechter-commissaris is geboden. Zulks is het
geval bij verzoeken die strekken tot het horen van personen die
niet bereid zijn vrijwillig te verschijnen; indien uitdrukkelijk
wordt verzocht om een bedigde verklaring; indien binnentreding in
niet-openbare ruimten tegen de wil van de rechthebbende en/of
inbeslagneming nodig is/zijn; indien het verzoek strekt tot het
aftappen of opnemen van gegevensverkeer via de
telecommunicatie-infrastructuur.
Nederland is partij bij diverse kleine rechtshulpverdragen, zoals
het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in
strafzaken van 1959, het daarbij behorend protocol (1978) en de
daarop aansluitende, tussen Nederland en Duitsland gesloten
overeenkomst van Wittem (1979). Met betrekking tot de
internationale politiesamenwerking bieden de Overeenkomst van
Schengen en het Europolverdrag een internationale juridische basis.
Als een rechtshulpverzoek op een verdrag is gebaseerd moet het
toepasselijke verdrag worden nageleefd.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>