> 2.4 Gecontroleerde afleveringen doorlaten
2.4.1 Vragen naar aanleiding van de beslispunten
> 2.4 Gecontroleerde afleveringen doorlaten
2.4.1 Vragen naar aanleiding van de beslispunten
4.3 Openbaar ministerie landelijk
Het recent aanvaarde wetsvoorstel Reorganisatie openbaar
ministerie geeft een formele basis aan zowel het Landelijk parket
als het College van procureurs-generaal. Om het openbaar ministerie
als één organisatie te laten functioneren wordt in
het wetsvoorstel de landelijke leiding over het openbaar ministerie
in handen gelegd van het College van procureur-generaal. Het
College laat zich hierbij – behalve door het eigen Parketgeneraal –
ondersteunen en adviseren door tal van landelijke werkgroepen en
commissies. Een deel van die overlegstructuren is actief op het
onderzoeksgebied van de parlementaire enquêtecommissie
opsporingsmethoden. Een bijzondere rol is weggelegd voor het
Landelijk parket in de aansturing van het Landelijk rechercheteam
en delen van het KLPD en in de beleidsontwikkeling met betrekking
tot de bestrijding van de (inter)nationale zware georganiseerde
criminaliteit.
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 3
6 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
woensdag 6 september 1995
in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
de heer J. Wilzing
Aanvang 14.30 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 19
14 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
donderdag 14 september
1995 in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den
Haag
Verhoord wordt de heer P.C. van Duijne
Aanvang 11.30 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 35
29 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
vrijdag 29 september 1995 in
de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
mr. A.C. Maan
Aanvang 14.30 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 51
12 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
donderdag 12 oktober 1995 in
de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
jhr. mr. L.A.R.J. de Beaufort
Aanvang 10.00 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 67
23 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
maandag 23 oktober 1995 in
de vergaderzaal van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
mevrouw mr. J.M.E. in ‘t Velt-Meijer
Aanvang 10.00 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 83
6 november 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
maandag 6 november 1995 in
de vergaderzaal van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt mr.
A.W.H. Docters van Leeuwen
Aanvang 13.00 uur
De notaris is een openbaar ambtenaar wiens tussenkomst dwingend
is voorgeschreven; de notaris heeft door zijn ministerieplicht veel
minder speelruimte om clinten of diensten te weigeren dan
bijvoorbeeld de advocaat. Het takenpakket van de notaris is in de
afgelopen periode uitgebreid. Hij verleent in toenemende mate
advieswerkzaamheden voor clinten. In de uitoefening van deze
werkzaamheden is de notaris partijdig.
De in paragraaf 2.5 te presenteren voorvallen van verwijtbare
betrokkenheid maken duidelijk welke diensten advocaten voor
criminele organisaties kunnen leveren. Advocaten zijn – kort gezegd
– aantrekkelijk, omdat zij relevante know how te bieden hebben en
relevante informatie kunnen leveren. Als een rode draad door alle
voorvallen heen loopt nog een ander element: de advocaat is een
belangrijk scherm. Hij kan dankzij zijn verschoningsrecht en
uitstraling van respectabiliteit niet alleen bepaalde activiteiten
afschermen, maar door zijn aanwezigheid kan hij bepaalde zaken ook
een legitiem aanzien geven. Wanneer een advocaat een clint
introduceert bij een bank, gaat daar voor de bank een bepaald
vertrouwen van uit. Het beroep van advocaat is maatschappelijk een
gerespecteerd beroep en dat maakt het beroep aantrekkelijk voor
misbruik voor criminele doeleinden.
Zoals eerder is aangegeven, is het wezenlijke onderscheid tussen
de levering van illegale goederen/diensten (zoals drugs) en het
illegale optreden op legale markten dat de eerste vorm van
activiteiten zich per definitie afspeelt in de ondergrondeconomie,
terwijl bij de tweede categorie de overgang tussen de onderwereld
en de bovenwereld veel vloeiender is. Dit onderscheid is niet
alleen van belang voor de organisatie-opbouw, modus operandi en
afscherming van de criminele groepen, maar ook voor de wijze waarop
de criminele winsten worden ge(her)nvesteerd. Grosso modo kan
worden gesteld dat fraudeurs gemakkelijker hun wederrechtelijk
verkregen voordeel in de reguliere economie kunnen investeren dan
drughandelaren. De laatsten moeten immers uit de ondergrondeconomie
naar boven klauteren, terwijl de eersten daar van origine al
zitten. De bedrijfsvormen die criminele groepen aanwenden om de
fraudeconstructie vorm te geven, kunnen met andere woorden evenzeer
gebruikt worden om de criminele inkomsten te verdoezelen c.q. een
schijnbaar wettige herkomst mee te geven.
Wisselkantoren konden tot voor kort gemakkelijk worden
opgericht. Men behoeft er geen speciale opleiding voor te hebben
genoten. Het was dus ook mogelijk dat criminele organisaties hun
eigen wisselkantoortjes stichtten. Wisselkantoren mogen – uiteraard
– geen bancaire activiteiten verrichten; ze mogen bijvoorbeeld geen
kredieten verstrekken en rekeningen aanhouden. In het kader van
witwassen van misdaadgeld blijken wisselkantoortjes een belangrijke
rol te spelen. Het is, zoals eerder gesteld, voor criminele
organisaties van groot belang dat zij de kleine coupures die met
straathandel in drugs worden verdiend, in grotere kunnen omzetten
of in vreemde valuta kunnen omwisselen. De bijdrage van
wisselkantoren wordt ook wel eens de voorwas genoemd: de
noodzakelijke eerste schoning van soms letterlijk vuil straatgeld,
alvorens de hoofdwas begint.
In de context van deze studie ligt het voor de hand om juist
voor de Wallen te onderzoeken op welke schaal hier gelden die zijn
verdiend in onder meer de drugshandel, zijn respectievelijk worden
omgezet in infrastructurele machtsposities, in het bijzonder door
de aankoop van onroerend goed en van bedrijven. Dit ligt vormen
voor een lucratieve voortzetting van allerlei illegale praktijken.
Maar ook vanuit een empirisch oogpunt – theoretisch – voor de hand,
omdat zulke machtsposities in dit roemruchte gebied een logistieke
garantie dringt een dergelijke exercitie zich op. Was het immers
niet Bruinsma die op grotere schaal eigendommen op de Wallen begon
te vergaren? En dus is de vraag heel relevant of hij hiermee de
aanzet heeft gegeven voor een ontwikkeling die tot op de dag van
vandaag doorgaat.
Hier komt evenwel bij dat enkele leden van de staf van het
politiedistrict (II) langzamerhand ook tot de overtuiging zijn
gekomen dat een hele hoop van de problemen die zij in de sfeer van
de openbare orde op en rond de Wallen ondervinden, voor een
belangrijk deel voortvloeien uit het feit dat een aantal criminele
groepen in dit gebied er alle (economisch) belang bij heeft volop
de illegale activiteiten te (laten) ontplooien die de bedoelde
overlastproblemen met zich meebrengen, zo niet veroorzaken. Meer in
beleidstermen geformuleerd: zij zijn ook tot de overtuiging gekomen
dat, gelet op de nauwe samenhang tussen georganiseerde
criminaliteit en kleine criminaliteit/overlast, een structurele
aanpak van de problemen vergt, dat er wordt gesaneerd in de
eigendomsverhoudingen in het Wallen-gebied. En om de daad bij het
woord te voegen, is vervolgens een begin gemaakt met een
gedetailleerde analyse van deze verhoudingen. Van de eerste
resultaten van deze analyse is hierna dan ook dankbaar gebruik
gemaakt. Alvorens deze resultaten naar voren te brengen, wordt
echter kort teruggegaan in de geschiedenis van de Wallen en wordt
met name ook gepoogd een beeld te schetsen van de schoksgewijze
verandering die de wereld hier in enkele jaren tijd heeft
ondergaan. Want op deze manier kan toch nog wat meer concreet
worden geschilderd dan in hoofdstuk 2 in nogal algemene trekken is
gedaan, hoe in een stad als Amsterdam de (georganiseerde)
criminaliteit, en met haar een deel van het sociale en economische
leven, is veranderd.
Het beeld van de zware criminaliteit in Amsterdam in de jaren
zeventig en tachtig wordt nog altijd sterk bepaald door de
ontvoering van Caransa in oktober 1977 en die van Heineken (en
Doderer) in november 1983. De redenen hiervan liggen vrij voor de
hand. Nederland was tot in die jaren goeddeels gespaard gebleven
voor zulke criminele feiten. In beide gevallen ging het niet alleen
om zeer vermogende maar ook heel bekende Amsterdamse mensen. En ook
de wijze waarop deze beide ontvoeringen werden voorbereid,
uitgevoerd en afgehandeld, maakte indruk. Ze werden gepleegd door
vrij geharde beroepsmisdadigers. In het geval van Heineken door
Amsterdamse misdadigers en het geval van Caransa (vermoedelijk)
door Italiaanse professionals die handelden in opdracht van
figuren in en rond de Amsterdamse penose (De Vries, 1985; De Vries,
1987).