HOOFDSTUK 6 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
6.1 Verantwoording
HOOFDSTUK 6 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
6.1 Verantwoording
HOOFDSTUK 5 BIJZONDERE BEVINDINGEN
5.1 Inleiding
5.2 Voorgeschiedenis
5.3 Informatie aan de Tweede Kamer
5.4 Verschillende onderzoeken
5.5 De bevindingen
5.6 Conclusie en aanbeveling
4.7 Tweede Kamer
De parlementaire enquétecommissie opsporingsmethoden
heeft over de rol van de Tweede Kamer twee beslispunten
geformuleerd. Deze resulteren in de volgende onderzoeksvragen:
4.4 Rechters-commissarissen
4.4.1 Vragen naar aanleiding van de beslispunten
4.3 Openbaar ministerie landelijk
Het recent aanvaarde wetsvoorstel Reorganisatie openbaar
ministerie geeft een formele basis aan zowel het Landelijk parket
als het College van procureurs-generaal. Om het openbaar ministerie
als één organisatie te laten functioneren wordt in
het wetsvoorstel de landelijke leiding over het openbaar ministerie
in handen gelegd van het College van procureur-generaal. Het
College laat zich hierbij – behalve door het eigen Parketgeneraal –
ondersteunen en adviseren door tal van landelijke werkgroepen en
commissies. Een deel van die overlegstructuren is actief op het
onderzoeksgebied van de parlementaire enquêtecommissie
opsporingsmethoden. Een bijzondere rol is weggelegd voor het
Landelijk parket in de aansturing van het Landelijk rechercheteam
en delen van het KLPD en in de beleidsontwikkeling met betrekking
tot de bestrijding van de (inter)nationale zware georganiseerde
criminaliteit.
4.2 Openbaar ministerie
De afgelopen jaren vond binnen het openbaar ministerie een
grootscheepse reorganisatie plaats. De aanleiding vormde het
rapport van de op verzoek van de Kamer ingestelde Commissie
openbaar ministerie (commissie-Donner, 1994). Het rapport bevatte
een analyse van de ontwikkelingen in taak en functioneren van het
openbaar ministerie. De commissie constateerde dat er kritiek was
ontstaan op het functioneren van het openbaar ministerie. Deze
kritiek was mede het gevolg van verdere differentiatie en
verbreding van de rechtshandhaving en het relatief schaarser worden
van de beschikbare middelen. De noodzaak tot afstemming en
prioritering die daarmee gepaard ging, zette het openbaar
ministerie steeds verder onder druk, en leidde tot kritiek op de
kwaliteit van vooral het bestuurlijk en beleidsmatig functioneren
van het openbaar ministerie. Tevens kwam aan het licht dat er in
toenemende mate onduidelijkheid was ontstaan over de kerntaak van
het openbaar ministerie (Kamerstuk 24 034, nr. 10, 1995-1996, p.
3). Samengevat functioneerde het openbaar ministerie kwalitatief en
als eenheid onvoldoende. Het Plan van aanpak dat vervolgens door
het kabinet werd geformuleerd vormde feitelijk het startpunt voor
een ingrijpende reorganisatie. Recent is het wetsvoorstel
Reorganisatie openbaar ministerie in de Eerste Kamer aangenomen.
Het wetsvoorstel doorbreekt het vroegere stelsel waarin – afgezien
van de rol van de vergadering van procureurs-generaal -vijf
territoriale procureurs-generaal naast elkaar werkten. Het College
van procureurs-generaal krijgt de landelijke leiding over het
openbaar ministerie in handen. Het wetsvoorstel verschaft het
Landelijk parket een formele basis. Het merendeel van de
beleidsvormende en bestuurlijke activiteiten die vroeger op het
ressortsparket werden verricht, zijn met de (ressortelijke)
procureurs-generaal mee overgegaan naar het Parket-generaal. Het
openbaar ministerie bestaat thans – vooruitlopend op genoemd
wetsvoorstel – uit negentien arrondissementsparketten en
één Landelijk parket, vijf ressorten en
één College van procureurs-generaal binnen het
Parket-generaal. De ressortsparketten hebben voornamelijk tot taak
strafzaken bij de gerechtshoven te behandelen en de juridische
kwaliteit van de rechtspleging in eerste aanleg te bewaken. Daar
vindt in mindere mate dan op de arrondissementsparketten de
feitelijke sturing en controle over de opsporing plaats. In deze
paragraaf zal daarom eerst worden ingegaan op de (gezags)taak van
het openbaar ministerie over de opsporing op arrondissementsniveau.
Vervolgens komt het openbaar ministerie op landelijk niveau aan de
orde (4.3). In die paragraaf gaat het in het bijzonder om het
functioneren van het College van procureurs-generaal, het Landelijk
parket, de Centrale toetsingscommissie en de verschillende
landelijke overlegstructuren.
HOOFDSTUK 4 GEZAG OVER EN TOEZICHT OP DE OPSPORING
4.1 Algemeen
3.9 Fiscale inlichtingen en opsporingsdienst (FIOD)
De bijzondere opsporingsdiensten kwamen in het rapport van de
parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden uitgebreid
aan de orde. Uit het rapport van de enquêtecommissie bleek
ook dat er slechts in beperkte mate door de bijzondere
opsporingsdiensten gebruik werd gemaakt van bijzondere
opsporingsmethoden. De commissie heeft het dan ook niet
noodzakelijk gevonden om in haar evaluatie uitgebreid aandacht te
besteden aan alle bijzondere opsporingsdiensten. De commissie
meende echter dat het voor het totale beeld van de opsporing in
Nederland wenselijk zou zijn een van de meest zichtbare bijzondere
opsporingsdiensten aan een onderzoek te onderwerpen. De commissie
heeft er voor gekozen de FIOD nader te onderzoeken. Op basis van
het enquêterapport kan een aantal onderzoeksvragen worden
geformuleerd die betrekking hebben op bijzondere opsporingsdiensten
in het algemeen. De commissie heeft deze onderzoeksvragen leidend
gemaakt voor haar onderzoek naar de FIOD.
3.8 Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD)
De Binnenlandse veiligheidsdienst (BVD) heeft ingevolge de Wet
op de inlichtingenen veiligheidsdiensten (WIV) tot taak het
verzamelen van gegevens omtrent organisaties en personen die
aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar
vormen voor de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid
of voor andere gewichtige belangen van de Staat (Wet op de
inlichtingen- en veiligheidsdiensten, artikel 8, tweede lid). Naast
deze taak is aan de BVD wettelijk opgedragen het verrichten van
veiligheidsonderzoeken voor de vervulling van vertrouwensfuncties
en het bevorderen van maatregelen ter beveiliging van gegevens
waarvan de geheimhouding door het belang van de Staat wordt
geboden. Deze gegevens kunnen zowel overheidsinformatie betreffen
als gegevens van het bedrijfsleven. Voor de laatste categorie geldt
dat het gegevens betreft die naar het oordeel van de
verantwoordelijke minister van vitaal belang zijn voor de
instandhouding van het maatschappelijk leven. De (zijdelingse)
betrokkenheid van de BVD met de georganiseerde criminaliteit heeft
de commissie doen besluiten aandacht te besteden aan de
werkzaamheden van de BVD. Op basis van de beslispunten van de Kamer
komt de commissie tot de volgende onderzoeksvragen:
3.7 Korps landelijke politiediensten (KLPD)
Het Korps landelijke politie diensten (KLPD) is, naast de
vijfentwintig regiokorpsen, het zesentwintigste politiekorps met
zelfstandige en ondersteunende taken. De KLPD vervult zowel taken
die primair samenhangen met de strafrechtelijke handhaving van de
rechtsorde als taken die daarmee geen direct verband houden. Het
KLPD was ook onderwerp van onderzoek in het rapport van de
parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden. Op basis
hiervan heeft de commissie besloten de onderdelen van het KLPD te
onderzoeken op basis van de volgende onderzoeksvragen:
3.6 Kernteams
In de tweede helft van de jaren tachtig is de belangstelling
voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit toegenomen. In
dit kader ontstond de gedachte om permanente opsporingscapaciteit
vrij te maken ter bestrijding van dit type criminaliteit. Gezien
het feit dat de criminele activiteiten zich veelal uitstrekten over
grote delen van Nederland en het buitenland werd besloten tot de
oprichting van interregionale opsporingsteams. Aanvankelijk werd
gesproken van interregionale rechercheteams (IRT’s); vanaf 1994 van
kernteams. Het zijn thans zes kernteams, te weten
Noord-Oost-Nederland, Randstad-Noord en Midden, Zuid, Rotterdam,
Haaglanden en Amsterdam-Amstelland/Gooi en Vechtstreek. Van de
kernteams wordt een prominente rol verwacht bij de bestrijding van
de georganiseerde criminaliteit.
3.5 Tactische recherche
De tactische recherche verzamelt informatie over strafbare
feiten en personen die verdacht zijn. Deze rechercheurs hebben als
taak bewijsmateriaal aan te leveren voor concrete strafzaken. In
het onderzoek van de commissie is de tactische recherche eveneens
onderwerp van onderzoek geweest. Daarbij ging de primaire aandacht
uit naar de organisatie van de tactische recherche en naar de vraag
in hoeverre er bijzondere opsporingsmethoden werden gebruikt. De
commissie heeft de onderstaande onderzoeksvragen geformuleerd:
3.4 Criminele inlichtingendiensten
De criminele inlichtingendiensten (CID-en) vormen een
belangrijke schakel in de organisatie van de opsporing. Het
verzamelen van criminele informatie, bijvoorbeeld door middel van
contacten van informanten, wordt sinds de jaren zeventig door
aparte criminele inlichtingendiensten binnen de politie verricht.
In het onderzoek van de parlementaire enquêtecommissie
opsporingsmethoden is veel aandacht besteed aan dit onderdeel.
Hieruit bleek dat er geen wettelijke basis was voor de CID-en en
dat de diversiteit aan organisatievormen en werkwijzen van de CID
en in het land aanzienlijk was. (Kamerstuk 24 072, nr. 14,
1995-1996, functioneren van de CID-en.