IX – De branches horeca en gokautomaten – 4.2.
ProtectieJanuary 1, 1999
4.2. Protectie
Zet geen kleerkast voor de deur. Dat lokt agressie uit.
Dit staat te lezen in een brochure over criminaliteitspreventie van
de branche-organisatie Koninklijke Horeca Nederland. Sommige
horeca-ondernemers weten wel beter; in de praktijk heeft een aantal
cafbazen er weinig tot niets over te zeggen en stt die kleerkast
gewoon voor de deur. Onder protectie verstaan we het met
geweld opdringen van betaalde bescherming; men past geweld toe of
dreigt daarmee en dwingt een horeca-ondernemer op deze manier tot
het afkopen van dit geweld. Dit delict noemen we afpersing.
Wanneer dit op systematische wijze gebeurt, spreken we in de
criminologie van een zogeheten protection racket. Volgens
een bestuurslid van Horeca Nederland vinden we vooral onder jonge
ondernemers met kleine cafs in de grote steden slachtoffers van
opgedrongen bescherming. Deze ondernemers zijn zelden aangesloten
bij de branche-vereniging. Er is in de horecabranche een concrete
vraag naar ordehandhaving. Want, niet alleen het aantal
horecagelegenheden groeit, ook het wapenbezit en het gebruik van
drugs, drank en geweld nemen toe. Deze combinatie leidt tot een
beheersprobleem. Horecagelegenheden zijn publiek toegankelijk en
hun economisch succes is sterk afhankelijk van een goede reputatie.
Tot op zekere hoogte kun je zeggen dat dit protectie uitlokt.
lees meer
IX – De branches horeca en gokautomaten – 4.1.
InleidingJanuary 1, 1999
4. CRIMINALITEIT IN DE HORECA
4.1. Inleiding: kwetsbaarheid in de branche
Uit het voorgaande blijkt dat de horeca over het algemeen een
goed lopende, bloeiende sector is waar veel geld in omgaat. Mede
vanwege de lage toetredingseisen komen er nog steeds veel cafs,
restaurants en snackbars bij en hun gezamelijke omzet stijgt. Het
is een financieel interessante branche waarin veel verdiend wordt.
Recapituleren we nu het voorgaande, dan zijn er ook omstandigheden
die de branche kwetsbaar maken. De gemakkelijke
toetredingsvoorwaarden trekken veel onervaren en laag opgeleide
ondernemers aan die niet altijd opgewassen zijn tegen de realiteit
van het horecabedrijf. Vooral voor de kleinere bedrijven in de
grote steden wordt de spoeling steeds dunner en is de concurrentie
zwaar. Ruim een kwart van de cafetariahouders heeft directe
concurrentie van vijf of meer andere snackbaruitbaters, nog eens 60
procent ondervindt broodstrijd van n tot vijf collega-ondernemers
(Lenting en partners, 1991). De modegevoeligheid van het
uitgaanspubliek vergt ondernemersinzicht n kapitaal voor nieuwe
investeringen. Door een stijging van de kosten balanceert een
aantal kleine horecabedrijven op de grens van het faillissement. De
toenemende plaatsingsbeperking van speelautomaten, kan voor velen
de zaak naar de verkeerde kant doen overhellen. Minder vermogende
horeca-uitbaters vinden hun financiering zelden bij de reguliere
geldinstellingen en zijn aangewezen op leningen van brouwerijen en
– in toenemende mate van speelautomatenexploitanten. Zo worden
velen van hen afhankelijk van geldschieters die hun financile
belangen in deze sector hebben geconcentreerd. Vooral de zwakke
broeders onder de horeca-exploitanten hebben hierin weinig keus.
Horecagelegenheden zijn publiek toegankelijke ontmoetingspunten,
waar mensen van divers pluimage samenkomen; zowel voor legale als
voor minder legale zaken. De horeca biedt mensen de gelegenheid om
in betrekkelijke anonimiteit bijeen te komen en die mogelijkheid
wordt ook aangegrepen door kopers, helers en handelaars. Inspelend
op de niet aflatende vraag naar drugs en goedkope goederen, vinden
zij in de horeca een levendige afzet- en handelsmarkt. De doorgaans
harmonieuze samenkomst van vraag en aanbod kent ook
negatieve bijprodukten. Het drank- en drugsgebruik onder
horecabezoekers kan, in combinatie met het toenemende wapenbezit,
leiden tot uitwassen en ordeverstoringen. Ook de onderlinge
concurrentiestrijd tussen de handelaren wordt in de horeca
uitgevochten. In een maatschappij waarin het wapen- en
geweldsgebruik toeneemt, onstaan er al snel
beheersingsproblemen.
lees meer
IX – De branches horeca en gokautomaten – 3.9.
ModegevoeligheidJanuary 1, 1999
3.9. Modegevoeligheid
De horeca is een branche die sterk aan mode onderhevig is. De
smaak van het – veelal jonge – publiek wisselt snel en rigoreus.
Het lijkt soms alsof de windrichting bepaalt welke zaken de
places to be zijn en welke niet. In de jaren zestig
verschenen de meeste bars en discotheken. Tien jaar later kwamen
vooral de politieke en culturele (film-)cafs op en zij maakten in
de jaren tachtig plaats voor de trendy Grand Cafs. Voor het jonge
modegevoelige publiek verdwijnt het bruine caf steeds meer naar de
achtergrond en dat merken de betreffende cafbazen. Nog steeds is
bijna de helft van alle cafs bruin of middelbruin (Lenting &
partners, 1990). Ook discotheken moeten bijblijven om hun publiek
te blijven boeien. Het eens zo populaire Utrechtse Cartouch raakte
op sterven na dood omdat de stijl niet meer naar de tijd werd
aangepast. Inmiddels is de discotheek overgenomen en werden naam,
interieur en identiteit totaal vernieuwd: de nieuwe zaak wordt druk
bezocht. Waren tien jaar geleden de spiegelbal en verlichte
dansvloer nog favoriet, tegenwoordig zijn deze interieurelementen
hopeloos verouderd en dus fout. Er schieten mega-dancings
uit de grond, zoals de Metropool in Rotterdam, waar veel meer
mogelijk is dan dansen en drinken alleen; er is een coctailbar, er
zijn snacks verkrijgbaar en worden shows opgevoerd. In veel grotere
dancings zijn verschillende hoeken ingericht die ieder hun eigen
sfeer ademen; van junglebar en ijssalon tot lasergame-room.
Afgezien van de echte buurtcafs – waar zelfs het wassen van de
gordijntjes klanten kost-, moet de ondernemer van een moderne
horecagelegenheid flexibel zijn en zich naar de modes richten. Het
publiek verwacht verrassingen en de conservatieve ondernemer gaat
niet lang mee. Het is de vraag of een branche waarin veel kleine,
onvermogende en laag opgeleide ondernemers opereren een dergelijke
flexibiliteit kan opbrengen. Uit onderzoek (Lenting en Partners,
1990) blijkt dat vooral de grotere ondernemer (hoge omzet, meer en
grotere horecagelegenheden) regelmatig geld uitgeeft aan reclame om
zijn zaak te promoten. Dezelfde ondernemer volgt de
marktontwikkelingen, bezoekt regelmatig beurzen en is lid van
Horeca Nederland. Zijn assortiment is breed, zowel op het gebied
van voedstel en drank, als wat amusement aangaat. De kleine
caf-eigenaar besteedt daarentegen nog geen honderd gulden per maand
aan reclame (27%) en laat ook de meeste andere middelen om bij te
blijven voor wat ze zijn. De gemiddeld korte levensduur van
horecagelegenhedenspreekt boekdelen.
lees meer
IX – De branches horeca en gokautomaten – 3.8. Publieke
toegankelijkheidJanuary 1, 1999
3.8. Publieke toegankelijkheid
Een belangrijk kenmerk van de horeca is natuurlijk haar publieke
toegankelijkheid. Iedere week bezoeken zo’n twee miljoen
Nederlanders een horecagelegenheid. De meesten van hen zijn tussen
de 16 en 30 jaar oud. Vooral het publiek dat caf, bar, bowlingbaan
en discotheek bezoekt is gemiddeld jong. Het uitgaansleven kent
hoge bezoekerspieken op de vrijdag- en zaterdagavond. Het
uitgaanspubliek is op zoek naar plezier en ontspanning; daar hoort
nachtbraken, drinken en samenzijn bij. De combinatie van het late
uur, alcoholgebruik en groepsgedrag leidt soms tot beheersproblemen
onder het uitgaanspubliek. Er kan sprake zijn van geluidsoverlast,
vandalisme, vechtpartijen en verkeersovertredingen zoals het rijden
onder invloed. Het uitgaanspubliek is bovendien een aantrekkelijk
doelwit voor fietsendieven en zakkenrollers; ook zij bevinden zich
op uitgaansavonden dus in de horeca. De politie werkt, vooral in de
grote steden, op de uitgaansdagen met een verhoogde bezetting en na
het weekend staat het aantal misdrijven en ongelukken in de lokale
maandagskranten te lezen.
lees meer
IX – De branches horeca en gokautomaten – 3.7. Houding ten
opzichte van autoriteitenJanuary 1, 1999
3.7. Houding ten opzichte van autoriteiten
De geslotenheid van de branche houdt ook in dat de gemiddelde
horeca-ondernemer weinig op heeft met autoriteiten zoals politie en
de gemeentelijke, de provinciale en de rijksoverheid. Er is sprake
van een wantrouwende houding naar buiten toe. Uit een onderzoek
door Magis Marktonderzoek (in Missets Horeca, 1987) bleek dat
twintig procent van de horeca-ondernemers bij vechtpartijen en
ruzies in de zaak nooit de politie inschakelt en ruim 62 procent
dat alleen doet in geval van uiterste nood. Slechts achttien
procent roept altijd politiehulp in bij geweldscalamiteiten. Bijna
de helft van de onderzochte bar en discotheekhouders vindt
desalniettemin dat het bestrijden van ongeregeldheden in hun
bedrijf een overheidstaak is. Eenzelfde percentage wenst meer
politiesurveillance en hogere straffen voor ruzieschoppers. De
algemene frustratie in de horeca lijkt te zijn: de illegale
ondernemer wordt gedoogd, de legale wettelijk stukgecontroleerd,
financieel uitgezogen en ook nog eens gecriminaliseerd. Op
spandoeken bij een demonstratie werden leuzen als stop de
horecamoord en geen horeca-razzias meegevoerd. Gesprekspartners uit
de branche vinden dat er slecht tegen malafide ondernemers wordt
opgetreden. Terwijl illegale gelegenheden lang kunnen draaien
zonder door overheidsinstanties te worden gedeerd, worden bonafide
horeca-ondernemers op lichte overtredingen snel gepakt, zo vertelt
een genterviewde. Hij gaf aan het vertrouwen in politiek en politie
te hebben verloren en signaleert eenzelfde houding bij veel van
zijn collegae.
lees meer
IX – De branches horeca en gokautomaten – 3.6. Organisatie
van de brancheJanuary 1, 1999
3.6. Organisatie van de branche
De belangen van de branche horeca worden vertegenwoordigd door
de ondernemersorganisatie Koninklijke Horeca Nederland. Deze
ondernemersorganisatie verenigt 13.000 horeca-werkgevers; zo’n
kleine dertig procent. Omdat vooral de grotere bedrijven bij de
werkgeversorganisatie zijn aangesloten, zijn alle leden van Horeca
Nederland samen goed voor 70 procent van de totale omzet in de
branche. De contributie varieert van 350 tot ruim 3000 gulden per
jaar. Het zijn vooral de kleine ondernemingen in de grote steden
die zich niet bij de organisatie aansluiten. Het dieptepunt wordt
bereikt in Rotterdam, waar slechts tien procent van de
horeca-uitbaters lid is van KHN. Uit de lage organisatiegraad mag
worden afgeleid dat de horeca-wereld geen sterke eenheid vormt. De
horeca-ondernemers zien elkaar in de eerste plaats als concurrent,
niet als collega. Uit onderzoek blijkt dat de helft van alle
cafbazen nooit samenwerkt met naburige horeca-exploitanten. Ze
hebben er geen tijd voor, geen behoefte aan of noemen rivaliteit
als reden om alleen te werken. De andere helft steekt wel eens de
koppen bij elkaar – voor evenementen, gezamelijke inkoop of reclame
– en het gaat dan bijna uitsluitend om uitbaters van grotere
horeca-gelegenheden. De kleine cafbaas is een alleenganger (Lenting
en Partners, 1990). Een dergelijk gesloten karakter is een zwak
punt dat ingangen biedt voor criminaliteit. Horeca Nederland doet
er, vaak in samenwerking met het Bedrijfschap, veel aan om de naam
van de branche goed te houden. De organisatie erkent dat de
criminaliteit een probleem is en geeft toe dat de ondernemers hier
niet alleen slachtoffer, maar soms ook dader zijn. De
werkgeversorganisatie heeft een Commissie Criminaliteit in het
leven geroepen waarin de problemen van de horeca met misdaad
centraal staan. En van de produkten van deze commissie is de Horeca
Vertrouwensman die onlangs in Den Bosch en Valkenburg, bij wijze
van experiment, werd aangesteld. Hoewel de branche-organisatie er
alles aan doet om het probleem aan de kaak te stellen, blijft de
geslotenheid het grootste probleem in de aanpak van criminaliteit
in de branche; de ondernemers vertellen niet wat er speelt.
Afpersing, opgedrongen portiersdiensten; de caf-houders melden het
zelden tot nooit, zelfs (of juist) niet aan hun eigen organisatie.
Overigens zijn niet alle horecagelegenheden welkom bij de
branchevereniging; coffeeshops die softdrugs verkopen kunnen zich
niet bij KHN aansluiten; wanneer de branche-organisatie een lid
betrapt op de verkoop van hash of weed, volgt royering. KHN is het
niet eens met het Nederlandse drugsbeleid en dan met name het
gedogen van de softdrugshandel in coffeeshops. Horeca Nederland
dringt er bij de overheid regelmatig op aan om de handel in zowel
soft- als harddrugs in horecagelegenheden te verbieden en
overtreders strafrechtelijk te vervolgen. Ook bordelen zijn
doorgaans van lidmaatschap uitgesloten, omdat de horecafunctie in
deze gelegenheden slechts bijzaak is of er sprake is van een
gesloten club. Alleen zaken die in hoofdzaak bestaan van het
verlenen van horecadiensten (schenken van dranken, bereiden van
maaltijden of bieden van logies) mogen tot de brancheorganisatie
toetreden.
lees meer
IX – De branches horeca en gokautomaten – 3.5.
BrouwerijenJanuary 1, 1999
3.5. Brouwerijen
Vooral in drankverstrekkende horeca spelen brouwerijen een grote
rol. Niet alleen zijn ze de leveranciers van Nederlands meest
gedronken alcoholische drank (bijna 84 liter per hoofd van de
bevolking), ze hebben ook naam gemaakt als kredietverstrekker aan
startende of uitbreidende horeca-ondernemers. Nederland telt
vijftien brouwerijen waar in totaal ruim achtduizend mensen werk
vinden. De accijnsopbrengst van bier bedraagt jaarlijks bijna
600.000 gulden. Nederland importeert voor 136 miljoen gulden bier,
maar voert tien maal zoveel uit: een kwantiteit ter waarde van 1,4
miljard gulden. Het bierverbruik in Nederland neemt de laatste
jaren iets af, maar de export van Nederlands bier groeit nog
steeds. Er werd in 1994 in totaal 22 miljoen
hectoliters aan bier geproduceerd, en dat wordt ieder jaar meer, zo
vertellen de kerncijfers van het Centraal Brouwerij Kantoor (Stiva,
1994). Over de leningverstrekkende functie zijn de bierproducenten
overigens heel wat minder open. Het is onmogelijk om hierover
cijfers te achterhalen.
lees meer
IX – De branches horeca en gokautomaten – 3.4.
KapitaalverstrekkingJanuary 1, 1999
3.4. Kapitaalverstrekking
Het is mogelijk om zonder kapitaal van enige betekenis een
horecagelegenheid te beginnen, want er zijn legio
financieringsmogelijkheden in de horecawereld. Koninklijke Horeca
Nederland gaat ervan uit dat een beginnend ondernemer zo’n 25 % aan
eigen kapitaal inbrengt, maar geeft eveneens toe dat het mogelijk
is om met minder of geen geld te beginnen (Van Spronsen, 1995). Van
de beginnende cafetariahouders brengt ongeveer de helft eigen
kapitaal in. Hoewel voor het starten van een snackbar ongeveer een
ton nodig is, brengt tien procent van de starters minder dan 25.000
gulden aan eigen kapitaal in (Lenting en Partners, 1991). Voor het
caf- en restaurantbedrijf zijn deze cijfers niet bekend. Een
starter zonder voldoende kapitaal kan kiezen voor pacht van
een bestaande horeca-gelegenheid; hierbij huurt hij het
horeca-pand, de inrichting en de zogeheten goodwill: dit is
een percentage van de omzetwaarde van het bedrijf. Soms wordt het
onroerend goed door de verpachter van een derde persoon gehuurd en
het komt eveneens voor dat een bedrijf door een pachter wordt
doorverpacht. Bijna driekwart van alle caf-bedrijven zit in een
gehuurd pand (Lenting & Partners, 1990). Bij cafetaria-houders
is dat iets meer dan de helft. Driekwart van de nieuwe
cafetaria-ondernemers neemt een bestaand bedrijf over (Lenting
& Partners, 1991). Vooral de onervaren starters zonder eigen
kapitaal kiezen voor de pachtconstructie en onder hen bevinden zich
veel allochtone ondernemers. Soms komen verpachter en pachter
overeen dat er winstdeling plaatsvindt tegen een bepaald percentage
(tien tot twintig procent van de opbrengst is dan, naast de
pachtsom, voor de verpachter).
lees meer
IX – De branches horeca en gokautomaten – 1. ALGEMENE
INLEIDINGJanuary 1, 1999
Frank Bovenkerk en Ankie Lempens Universiteit Utrecht
1. ALGEMENE INLEIDING
De horeca trekt ten strijde tegen de criminaliteit, zo kondigde
een bestuurslid van de branche-organisatie Koninklijke Horeca
Nederland aan. De ondernemersorganisatie in de horeca sloeg in 1992
voor het eerst groot alarm op een landelijk symposium over
criminaliteit. Er werden bij die gelegenheid schrikbarende cijfers
genoemd; in het voorgaande jaar zou de horeca zo’n driehonderd
miljoen gulden schade hebben geleden als gevolg van criminaliteit;
ruim zeventien procent van de omzet en vijftig miljoen meer dan bij
een eerdere schatting uit 1988. De helft van alle horecabedrijven
krijgt te maken met n of meer vormen van criminaliteit, zoals
overvallen, diefstal, geweldpleging en vernieling. Twintig procent
van de horeca-ondernemers kreeg te maken met chantage, afpersing en
bedreiging, zo schijft het blad Horeca Entree (1992). Na de
verandering van de Vestigingswet in 1996 wordt het waarschijnlijk
nog gemakkelijker om toe te treden tot de markt van
horeca-ondernemers. De branche-organisatie maakt zich grote zorgen
over deze wijziging, want zij vreest een grote toestroom van
onervaren starters op de markt die een potentile prooi voor de
(georganiseerde) misdaad vormen. Uit ondernemerskringen klinkt al
jaren de roep om maatregelen die toetreding tot de markt moeilijker
maken, om zodoende de opmars van de criminaliteit in de horeca te
stuiten. En dat het nodig is een dam op te werpen mag blijken uit
het volgende. Toen de voorzitter van de werkgeversbond begin dit
jaar een pleidooi hield tegen de oprukkende onderwereld, kreeg hij
daarna diverse dreigtelefoontjes. Is de horecabranche kwetsbaar
voor criminele inmenging, zo luidt de hoofdvraag van deze studie.
Zo ja, hoe komt dat en in welke mate maakt de georganiseerde
criminaliteit gebruik van de zwakke plekken in de horeca-wereld? We
gaan in dit onderzoek als volgt te werk. Allereerst bekijken we in
hoofdstuk 2 de omgevingskenmerken van de branche: met welke externe
invloeden krijgt de horeca te maken? Daarna (3) komen de interne
factoren aan bod: wat zijn de specifieke kenmerken van deze
bedrijfstak en op welke manier maken deze eigenschappen de branche
kwetsbaar? Vervolgens schetsen we in hoofstuk 4 de vormen van
criminaliteit die in de horeca voorkomen, zoals daar zijn:
protectie, gedwongen overname, witwassen, de horeca als
ontmoetingsplaats, afzet van drugs, heling en wurgconstructies. Als
laatste (5) bespreken we de schade die de criminaliteit in de
branche veroorzaakt.
lees meer
IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 4.2.
AutodiefstallenJanuary 1, 1999
4.2. Autodiefstallen: aantallen en ontwikkelingen
Er bestaan in Nederland verschillende registratiesystemen waar
het aantal (vracht)autodiefstallen wordt bijgehouden. Zo schrijven
Eijken en De Waard (1994, p. 15):Met betrekking tot de registratie
van gestolen voertuigen is er sprake van verschillende
databestanden. Zo houdt het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS) – op basis van maandelijks door de politiekorpsen verstrekte
gegevens – cijfers bij over diefstal van personenauto’s. De
Centrale Recherche Informatiedienst (CRI) registreert aan de hand
van door de politie verzonden signaleringen vermiste personenauto’s
in het Opsporingsregister (OPS). Verder beschikt de Nederlandse
politie nog over allerlei registratiesystemen waaronder het
herkenningsdienstsysteem (HKS), het bedrijfsprocessensysteem (BPS),
het Multipolsysteem. Daarnaast vindt ook registratie plaats door de
verzekeringswereld, in het bijzonder het Centrum voor
Verzekeringsstatistiek, als de gestolen auto verzekerd is.
lees meer
IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 4.1.
Achtergronden van autodiefstallenJanuary 1, 1999
4. (VRACHT)AUTODIEFSTALLEN
4.1. Achtergronden van autodiefstallen
Personenauto’s worden om verschillende redenen en om
verschillende doelen gestolen. Deze redenen kunnen over drie
groepen worden verdeeld. Men kan auto’s stelen om er tijdelijk
gebruik van te maken, om er andere criminele activiteiten mee uit
te voeren of om ze na diefstal weer op de een of andere manier
illegaal op de legale markt terug te brengen. Deze redenen zijn van
belang omdat zij uiteindelijk bepalend zijn of een auto naar
verloop van tijd weer wordt teruggevonden of voor altijd spoorloos
zal blijven.
lees meer
IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 3.2 De
autobranche als daderJanuary 1, 1999
3.2 De autobranche als dader: organisatiecriminaliteit
De autobranche en de bedrijven die daarin actief zijn hebben al
jaren last van een twijfelachtig imago als gevolg van het feit dat
de meeste Nederlanders (misschien door schade en schande wijs
geworden, maar vaker van horen zeggen) daarvan wel op de een of
andere wijze het slachtoffer zijn of denken te zijn geworden. Zo is
uit Amerikaans onderzoek bekend dat autoverkopers daar een zeer
lage status genieten en als een van de laagste scoren wanneer aan
mensen wordt gevraagd wie zij als beroepsgroep zouden vertrouwen
(Leonard en Weber, 1970, p. 144). De slechte reputatie is voor een
deel te danken aan de te hoge prijs die wordt berekend voor
gebruikte auto’s en de slechte staat waarin zij, ondanks alle mooie
beloften van de verkoper, worden afgeleverd. Ook blijkt achteraf de
rekening van reparaties vaak hoger uit te vallen dan van te voren
door de garage werd geraamd. Dat alles heeft de autobranche,
terecht of niet, een imago bezorgd waarmee het woord sjoemelen
nadrukkelijk is verbonden. Veel wat onder de noemer sjoemelen in de
autobranche valt, heeft te maken met vormen van
organisatiecriminaliteit. Van de Bunt (1992, p. 6) heeft
organisatiecriminaliteit omschreven als de misdrijven die
individueel of groepsgewijs door leden van een gerespecteerd en
bonafide organisatie worden gepleegd binnen het kader van de
uitoefening van organisatorische taken.
lees meer
IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 3.1.
De autobranche als slachtoffer van criminaliteitJanuary 1, 1999
3. CRIMINALITEIT IN DE AUTOBRANCHE
3.1. De autobranche als slachtoffer van criminaliteit
Dealers van personenauto’s lopen volgens de Bovag (1995)
de volgende risico’s slachtoffer te worden. Dealers kunnen (a)
onbewust uit onwetendheid een omgekatte, gestolen auto aankopen als
gebruikte auto. Dit kan ook gebeuren wanneer een gestolen auto
wordt ingeruild om een nieuwe aan te schaffen. Zij kunnen ook last
hebben van (b) ontvreemding van auto’s uit de showroom. Niet
zelden, zo wordt in het Bovag-magazine vermeld, worden (c) auto’s
tijdens een proefrit gestolen door klanten. Tot voor kort werden
officile documenten niet goed gecontroleerd of werden klanten
voornamelijk op hun eerlijke uiterlijk beoordeeld wanneer zij een
proefrit willen maken met een auto van de dealer. Tegenwoordig zijn
de controles op de identiteit van de klant scherper, maar nog
altijd niet waterdicht omdat een klantvriendelijke benadering in
een sterk concurrerende markt een precieze controle in de weg
staat. Dealers en garages kunnen (d) ook worden overvallen in de
zaak. Dit gebeurt volgens de Bovag heel weinig ondanks het feit dat
over het algemeen in het bedrijf veel cashgeld aanwezig is en het
vrijwel ontbreken van beveiliging. De Bovag adviseert haar leden
vaker over te gaan tot girale betaling om berovingen te voorkomen,
maar de alledaagse praktijk is nog altijd contante betaling bij
aflevering van de auto. Ten slotte kunnen dealers en garages te
maken krijgen met (e) inbraken in auto’s van klanten die hun auto
voor reparatie of onderhoud onder het beheer van de dealer hebben
geplaatst, of van (f) diefstal van auto’s van klanten die hun auto
voor reparatie of onderhoud onder het beheer van dealer hebben
gesteld;
lees meer
IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 2.3.
De economische toestand van de autobrancheJanuary 1, 1999
2.3. De economische toestand van de autobranche
In de totale personenautobranche wordt ongeveer 41 miljard
gulden per jaar omgezet (excl. BTW). Hiervan nemen de dealers
ongeveer 35 miljard voor hun rekening en de universeelbedrijven
ongeveer vier miljard. De winstmarges bij de verkoop van nieuwe
auto’s (433.000) zijn niet erg groot. De meeste verdiensten worden
voornamelijk verkregen door de handel in gebruikte auto’s en in de
reparatieherstelwerkzaamheden. Een bekend verliesrisico voor elke
garage of dealer is een verkeerd voorraadbeheer van gebruikte
auto’s. Wanneer de handelsvoorraad geen goede omloopsnelheid kent
of te veel groeit, wordt veel renteverlies geleden en treedt
kapitaalverlies op. Vaak is elke garage gedwongen telkens weer
gebruikte auto’s aan te schaffen omdat anders de klanten naar de
concurrent zullen gaan om daar een nieuwe auto aan te schaffen. Ook
kan om dezelfde reden niet een al te lage prijs voor een inruilauto
worden geboden.
lees meer
IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 2.2.
De organisatie en structuur van de autobranche in NederlandJanuary 1, 1999
2.2. De organisatie en structuur van de autobranche in
Nederland
De autobranche is een georganiseerde branche waar een en ander
op vrijwillige basis is verenigd en wordt geregeld. Er zijn
verschillende organisaties actief die de belangen van de
afzonderlijke leden behartigen op zowel economisch als politiek
niveau. De lobby van de auto heeft, ondanks alle milieurapportages,
in politiek Den Haag nog altijd een grote invloed. (Die politieke
invloed is niet zo wonderlijk wanneer wordt bedacht hoe groot de
financile belangen van de autobranche voor ‘s Rijks schatkist zijn
en dat in de toekomst ook zullen blijven. De centrale overheid inde
in 1994 ruim f.19 miljard aan belastingen als gevolg van de
economische activiteiten in deze bedrijfstak. Daarvan komt bijna
vier miljard gulden binnen aan BPM, bijna f.8 miljard aan benzine-
en dieselaccijnzen en aan motorrijtuigenbelastingen f.2.7
miljard.)
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>