• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grondrechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VI – 3.4 Samenwerking

    3.4 Samenwerking

    In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op de directe
    samenwerking tussen regionale CID-en en vergelijkbare eenheden
    binnen andere opsporingsdiensten. Vervolgens komt de NCID van het
    Korps landelijke politiediensten (KLPD) aan de orde. Daarbij zal
    uitsluitend worden ingegaan op de cordinatie en facilitering in
    verband met het runnen van informanten en het registreren van
    CID-subjecten. Noot . Aan het slot van deze paragraaf
    wordt ingegaan op de internationale uitwisseling van
    CID-gegevens.

    lees meer

    Bijlage VI – 3.3 Beslissingen over de keuze van zaken en methoden

    3.3 Beslissingen over de keuze van zaken en methoden

    3.3.1 Zaken

    De CID is doorgaans – zij het niet overal in gelijke mate – nauw
    betrok ken bij de keuze welke zaken moeten worden aangepakt. In
    beginsel besluiten de RCID-chef, de tactische chef en de officier
    van justitie, die be last is met georganiseerde criminaliteit,
    welke grote zaken worden aangepakt. De beslissing over kleine en
    middelgrote zaken wordt primair genomen op het niveau van
    districten en basiseenheden. Het overleg over grote zaken, dat in
    elk korps (onder verschillende benamingen) bestaat, kan worden
    aangeduid als het overleg of platform voor de bestrijding van de
    georganiseerde criminaliteit. Noot Binnen de
    onderscheiden Divisies zware criminaliteit of vergelijkbare
    platforms van de korpsen weegt bij de beleidskeuzen de voorhanden
    zijnde tactische informatie vaak zwaarder dan de CID-informatie.
    Dat is opmerkelijk, tegen het licht van de eerder gemaakte
    vaststelling dat het verzamelen van inlichtingen ertoe dient de
    opsporing te sturen. Ten behoeve van de prioriteitsstelling en de
    keuze van onderzoek naar georganiseerde misdaad zou de
    RCID
    de verzamelde informatie behoren te analyseren, teneinde
    voorstellen te doen omtrent aan te pakken zaken of criminele
    groeperingen. Daarbij zou dan uit de analyse moeten blijken of een
    zaak voldoet aan de criteria van de
    CRI inzake
    georganiseerde misdaad. In de praktijk geeft de
    RCID in dat
    opzicht slechts zelden uitgewerkte analyses. Het lijkt er soms
    eerder op dat de CID zaken entameert louter op grond van een
    verhaal van een
    informant.

    lees meer

    Bijlage VI – 3.2 Organisatie CID

    3.2 Organisatie CID

    3.2.1 Taak

    Taakomschrijving CID

    lees meer

    Bijlage VI – 3.1 Inleiding

    3 CRIMINELE INLICHTINGENDIENSTEN

    3.1 Inleiding

    3.1.1 Algemene introductie

    Van oudsher heeft de politie belangstelling voor wat leeft in
    het criminele milieu. Altijd hebben mensen vanuit het milieu zich
    bereid getoond de politie informatie te verschaffen.

    lees meer

    Bijlage VI – 2.5 Afsluiting

    2.5 Afsluiting

    De wettelijke organisatie van de opsporing is complex. In de
    navolgende hoofdstukken geeft de commissie een overzicht van de
    activiteiten van de organisaties die een rol spelen bij de
    opsporing van georganiseerde criminaliteit.

    lees meer

    Bijlage VI – 2.4 De structuur van de politie organisatie

    2.4 De structuur van de politie organisatie

    2.4.1 Inleiding

    Niet alleen de taken van de politie, maar ook de structuur van
    de politie-organisatie wordt slechts gedeeltelijk bij wet geregeld.
    De Politiewet geeft namelijk alleen aan dat er 25 regionale
    politiekorpsen en iin Korps landelijke politiediensten zijn
    (artikel 4 Politiewet 1993). Het regionale politiekorps bestaat uit
    functionele en territoriale onderdelen. De territoriale onderdelen
    kunnen een of meer gemeenten in de politieregio omvatten; zij
    kunnen ook delen van gemeenten omvatten (artikel 35 lid 1
    Politiewet 1993). Uit lagere regelgeving valt over de structuur en
    de organisatie van de politie niet veel meer te zeggen. Het Besluit
    beheer regionale politiekorpsen maakt slechts melding van het
    bestaan van enkele functionele onderdelen. Dit betreft de CID, het
    AT, het OT en het BFO. Veel meer dan het bestaan en een
    taakaanduiding van deze onderdelen alsook het feit dat de
    politieministers regels kunnen geven over de organisatie, kan uit
    het Besluit beheer regionale politiekorpsen niet worden afgeleid.
    Bovendien rept het Besluit met geen woord over de aanwezigheid van
    tactische recherche-eenheden of andere functionele eenheden zoals
    de technische recherche, de herkenningsdienst (HKD) en de secties
    technische ondersteuning (STO’s). De CID-regeling 1995 bevat een
    artikel over de organisatie van de CID bij de reguliere poliite.
    Artikel 1 CID-regeling bepaalt namelijk dat er een regionale en een
    landelijke CID is.

    lees meer

    Bijlage VI – 2.3 Andere aan de opsporing verwante instanties

    2.3 Andere aan de opsporing verwante instanties

    2.3.1 Binnenlandse veiligheidsdienst

    De taak van de Binnenlandse veiligheidsdienst (BVD) is geregeld
    in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (WIV).
    Noot In artikel 8, tweede lid, wordt de taak van de BVD
    als volgt geformuleerd: a. het verzamelen van gegevens omtrent
    organisaties en personen welke door de doelen die zij nastreven,
    dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige
    vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de
    democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid van de of voor
    andere gewichtige belangen van de Staat;

    lees meer

    Bijlage VI – 2.2 Politie, openbaar ministerie en rechter-commissaris

    2.2 Politie, openbaar ministerie en
    rechter-commissaris

    2.2.1 Taken politie en openbaar ministerie

    De taak van de politie is de daadwerkelijke handhaving van de
    rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven
    (artikel 2 Politiewet 1993). Deze taak dient in overeenstemming met
    de geldende rechtsregels te worden uitgeoefend. Voor zover het
    betreft de opsporing van strafbare feiten zijn bevoegdheden van de
    politie daartoe vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering en in
    andere wetten, zoals bijvoorbeeld de Opiumwet, de Wet wapens en
    munitie en de Wet op de economische delicten. Van oudsher
    geschieden evenwel handelingen waartoe in de wet niet uitdrukkelijk
    een bevoegdheid is verleend, zoals sporenonderzoek en het horen van
    getuigen.

    lees meer

    Bijlage VI – 2.1 Inleiding

    2 ORGANIEK WETTELIJK KADER EN
    ORGANISATIESTRUCTUUR

    2.1 Inleiding

    Onderzoek naar de organisatie van de opsporing begint met
    inzicht in het wettelijk kader en de organisatiestructuren van de
    organisaties die betrokken zijn bij die opsporing. De
    enqutecommissie geeft hier een kort overzicht van de meest
    relevante bepalingen en taakomschrijvingen. Tegen deze achtergrond,
    die de structuur van de Nederlandse opsporing omvat, kunnen de
    volgende hoofdstukken uit deze bijlage worden begrepen.

    lees meer

    Bijlage VI – 1 ALGEMENE INLEIDING

    1 ALGEMENE INLEIDING

    De commissie heeft als een van haar opdrachten gekregen
    onderzoek te doen naar de organisatie, het functioneren van en de
    controle op de opsporing. De resultaten van dit onderzoek zijn in
    de voorliggende bijlage opgenomen.

    lees meer

    Bijlage VI – 12.5 Conclusies

    12.5 Conclusies

    1 Van de zijde van het ministerie van Justitie is niet of
    nauwelijks bij het openbaar ministerie gevraagd naar het gebruik
    van opsporingsmethoden en de daarbij ondervonden problemen, ondanks
    het feit dat enkele ambtenaren hiervoor de aandacht hebben
    gevraagd.

    lees meer

    Bijlage VI – 12.4 Verhouding tussen de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken

    12.4 Verhouding tussen de ministeries van Justitie en
    Binnenlandse Zaken

    De twee politie-ministeries hebben elk eigen bevoegdheden en
    verantwoordelijkheden op het gebied van de rechts- en
    ordehandhaving. De spreiding van bevoegdheden en
    verantwoordelijkheden die het Nederlandse politiebestel kenmerkt,
    komt mede tot uitdrukking in het naast elkaar bestaan van de twee
    ministeries. Dat is de prijs die wordt betaald voor het gezochte
    evenwicht tussen justitile en bestuurlijke belangen en tussen
    centrale en decentrale inspanningen bij de rechts- en
    ordehandhaving. Het evenwicht tussen de bevoegdheden en
    verantwoordelijkheden van de twee ministeries en de voor- en
    nadelen van het bestaan van twee ministeries op dit gebied zijn
    voortdurend onderwerp van publieke en politieke, maar zeker ook
    ambtelijke discussie. Op verschillende terreinen van de bestrijding
    van de georganiseerde criminaliteit hebben de twee ministeries
    gedeelde of complementaire bevoegdheden en verantwoordelijkheden.
    In veel gevallen zijn de ministers gehouden in overeenstemming dan
    wel in of na overleg met elkaar te handelen. Des te opvallender is
    het ontbreken van een gestructureerd overleg tussen de beide
    ministeries over de georganiseerde criminaliteit en de
    opsporingsmethoden. Dit klemt te meer omdat de verdeling van
    bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de twee ministeries in
    de praktijk niet altijd even duidelijk is. In de praktijk bestaat
    bijvoorbeeld nogal eens het misverstand dat de bestrijding van de
    georganiseerde criminaliteit het exclusieve domein van Justitie is.
    Niet voor niets adviseert de Recherche adviescommissie de beide
    ministers over de meest doelmatige inrichting en werking van de
    recherchediensten van de politie en over de uitrusting van die
    diensten met apparatuur en technische hulpmiddelen. Binnenlandse
    Zaken en Justitie hebben beide via het beheer invloed
    op de kernteams.
    Zolang als er twee politie-ministeries zijn, is er discussie over
    de voor- en nadelen daarvan en worden voorstellen gedaan om tot n
    politie-ministerie te komen. De commissie-Donner constateert dat
    het gebrek aan slagvaardigheid terzake op landelijk niveau, met
    name door het dooreen lopen van de verantwoordelijkheden van twee
    bewindspersonen en hun beider apparaten, door velen binnen en
    buiten het OM wordt ervaren als een zelfstandige factor van
    belemmering voor een effectief gezag over de politie.
    Noot Volgens sommigen zou de bundeling van de centrale
    verantwoordelijkheid binnen n ministerie de bestrijding van de
    georganiseerde criminaliteit ten goede komen.

    lees meer

    Bijlage VI – 12.3 Het ministerie van Binnenlandse Zaken

    12.3 Het ministerie van Binnenlandse Zaken

    De minister van Binnenlandse Zaken draagt de primaire
    verantwoordelijkheid voor de beleidsvorming en de formele en
    materile wetgeving met betrekking tot het binnenlands bestuur en de
    handhaving van de openbare orde. De verantwoordelijkheid van de
    minister van Binnenlandse Zaken voor de inrichting en werking van
    het binnenlands bestuur komt onder meer tot uitdrukking in zijn
    bemoeienis met de benoeming en bevordering van burgemeesters. De
    aandacht voor het binnenlands bestuur heeft zich de laatste tijd
    verruimd naar het openbaar bestuur als zodanig. Wijlen minister
    Dales heeft in dat verband de aanzet gegeven tot de publieke
    discussie over politieke, bestuurlijke en ambtelijke integriteit.
    Noot Onderdeel van de publieke discussie is de vraag
    naar de eventuele innesteling van de onderwereld in de politieke en
    bestuurlijke bovenwereld.

    lees meer

    Bijlage VI – 12.2 Het ministerie van Justitie

    12.2 Het ministerie van Justitie

    De minister van Justitie draagt op centraal niveau de primaire
    verantwoordelijkheid voor de beleidsvorming en de formele en lagere
    wetgeving met betrekking tot het strafrechtelijk beleid. Daaronder
    valt ook de primaire verantwoordelijkheid voor de bestrijding van
    de georganiseerde criminaliteit en voor de methoden die daartoe
    gebruikt worden. In het verlengde hiervan draagt de minister van
    Justitie de politieke verantwoordelijkheid voor het functioneren
    van het openbaar ministerie (OM), voor de organisatie van de
    zittende magistratuur, voor het functioneren van het
    gevangeniswezen en voor het functioneren van de politie, voorzover
    het de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betreft. Sinds
    de reorganisatie van het politiebestel is het ministerie van
    Justitie ook verantwoordelijk voor het beheer van het Korps
    landelijke politiediensten (KLPD), waaronder de Divisie centrale
    recherche informatie (DCRI) en het Landelijk rechercheteam (LRT)
    ressorteren. De Rijksrecherche valt vanouds onder de
    verantwoordelijkheid van de minister van Justitie en is
    organisatorisch verdeeld onder de vijf procureurs-generaal van het
    OM.

    lees meer

    Bijlage VI – 12.1 Inleiding

    12 MINISTERIES

    12.1 Inleiding

    12.1.1 Algemene introductie

    De ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken staan bekend
    als de politieministeries. De minister van Justitie draagt op
    centraal niveau de primaire verantwoordelijkheid voor het
    strafrechtelijk beleid, met inbegrip van het beleid ten aanzien van
    de georganiseerde criminaliteit. De minister van Binnenlandse Zaken
    draagt op centraal niveau de primaire verantwoordelijkheid voor het
    binnenlands bestuur en voor het beleid inzake de openbare orde.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>