Bijlage VI – 3.4 SamenwerkingJanuary 1, 1999
3.4 Samenwerking
In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op de directe
samenwerking tussen regionale CID-en en vergelijkbare eenheden
binnen andere opsporingsdiensten. Vervolgens komt de NCID van het
Korps landelijke politiediensten (KLPD) aan de orde. Daarbij zal
uitsluitend worden ingegaan op de cordinatie en facilitering in
verband met het runnen van informanten en het registreren van
CID-subjecten. Noot . Aan het slot van deze paragraaf
wordt ingegaan op de internationale uitwisseling van
CID-gegevens.
lees meer
Bijlage VI – 3.3 Beslissingen over de keuze van zaken en
methodenJanuary 1, 1999
3.3 Beslissingen over de keuze van zaken en methoden
3.3.1 Zaken
De CID is doorgaans – zij het niet overal in gelijke mate – nauw
betrok ken bij de keuze welke zaken moeten worden aangepakt. In
beginsel besluiten de RCID-chef, de tactische chef en de officier
van justitie, die be last is met georganiseerde criminaliteit,
welke grote zaken worden aangepakt. De beslissing over kleine en
middelgrote zaken wordt primair genomen op het niveau van
districten en basiseenheden. Het overleg over grote zaken, dat in
elk korps (onder verschillende benamingen) bestaat, kan worden
aangeduid als het overleg of platform voor de bestrijding van de
georganiseerde criminaliteit. Noot Binnen de
onderscheiden Divisies zware criminaliteit of vergelijkbare
platforms van de korpsen weegt bij de beleidskeuzen de voorhanden
zijnde tactische informatie vaak zwaarder dan de CID-informatie.
Dat is opmerkelijk, tegen het licht van de eerder gemaakte
vaststelling dat het verzamelen van inlichtingen ertoe dient de
opsporing te sturen. Ten behoeve van de prioriteitsstelling en de
keuze van onderzoek naar georganiseerde misdaad zou de RCID
de verzamelde informatie behoren te analyseren, teneinde
voorstellen te doen omtrent aan te pakken zaken of criminele
groeperingen. Daarbij zou dan uit de analyse moeten blijken of een
zaak voldoet aan de criteria van de CRI inzake
georganiseerde misdaad. In de praktijk geeft de RCID in dat
opzicht slechts zelden uitgewerkte analyses. Het lijkt er soms
eerder op dat de CID zaken entameert louter op grond van een
verhaal van een informant.
lees meer
Bijlage VI – 3.2 Organisatie CIDJanuary 1, 1999
3.2 Organisatie CID
3.2.1 Taak
Taakomschrijving CID
lees meer
Bijlage VI – 3.1 InleidingJanuary 1, 1999
3 CRIMINELE INLICHTINGENDIENSTEN
3.1 Inleiding
3.1.1 Algemene introductie
Van oudsher heeft de politie belangstelling voor wat leeft in
het criminele milieu. Altijd hebben mensen vanuit het milieu zich
bereid getoond de politie informatie te verschaffen.
lees meer
Bijlage VI – 2.5 AfsluitingJanuary 1, 1999
2.5 Afsluiting
De wettelijke organisatie van de opsporing is complex. In de
navolgende hoofdstukken geeft de commissie een overzicht van de
activiteiten van de organisaties die een rol spelen bij de
opsporing van georganiseerde criminaliteit.
lees meer
Bijlage VI – 2.4 De structuur van de politie
organisatieJanuary 1, 1999
2.4 De structuur van de politie organisatie
2.4.1 Inleiding
Niet alleen de taken van de politie, maar ook de structuur van
de politie-organisatie wordt slechts gedeeltelijk bij wet geregeld.
De Politiewet geeft namelijk alleen aan dat er 25 regionale
politiekorpsen en iin Korps landelijke politiediensten zijn
(artikel 4 Politiewet 1993). Het regionale politiekorps bestaat uit
functionele en territoriale onderdelen. De territoriale onderdelen
kunnen een of meer gemeenten in de politieregio omvatten; zij
kunnen ook delen van gemeenten omvatten (artikel 35 lid 1
Politiewet 1993). Uit lagere regelgeving valt over de structuur en
de organisatie van de politie niet veel meer te zeggen. Het Besluit
beheer regionale politiekorpsen maakt slechts melding van het
bestaan van enkele functionele onderdelen. Dit betreft de CID, het
AT, het OT en het BFO. Veel meer dan het bestaan en een
taakaanduiding van deze onderdelen alsook het feit dat de
politieministers regels kunnen geven over de organisatie, kan uit
het Besluit beheer regionale politiekorpsen niet worden afgeleid.
Bovendien rept het Besluit met geen woord over de aanwezigheid van
tactische recherche-eenheden of andere functionele eenheden zoals
de technische recherche, de herkenningsdienst (HKD) en de secties
technische ondersteuning (STO’s). De CID-regeling 1995 bevat een
artikel over de organisatie van de CID bij de reguliere poliite.
Artikel 1 CID-regeling bepaalt namelijk dat er een regionale en een
landelijke CID is.
lees meer
Bijlage VI – 2.3 Andere aan de opsporing verwante
instantiesJanuary 1, 1999
2.3 Andere aan de opsporing verwante instanties
2.3.1 Binnenlandse veiligheidsdienst
De taak van de Binnenlandse veiligheidsdienst (BVD) is geregeld
in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (WIV).
Noot In artikel 8, tweede lid, wordt de taak van de BVD
als volgt geformuleerd: a. het verzamelen van gegevens omtrent
organisaties en personen welke door de doelen die zij nastreven,
dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige
vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de
democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid van de of voor
andere gewichtige belangen van de Staat;
lees meer
Bijlage VI – 2.2 Politie, openbaar ministerie en
rechter-commissarisJanuary 1, 1999
2.2 Politie, openbaar ministerie en
rechter-commissaris
2.2.1 Taken politie en openbaar ministerie
De taak van de politie is de daadwerkelijke handhaving van de
rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven
(artikel 2 Politiewet 1993). Deze taak dient in overeenstemming met
de geldende rechtsregels te worden uitgeoefend. Voor zover het
betreft de opsporing van strafbare feiten zijn bevoegdheden van de
politie daartoe vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering en in
andere wetten, zoals bijvoorbeeld de Opiumwet, de Wet wapens en
munitie en de Wet op de economische delicten. Van oudsher
geschieden evenwel handelingen waartoe in de wet niet uitdrukkelijk
een bevoegdheid is verleend, zoals sporenonderzoek en het horen van
getuigen.
lees meer
Bijlage VI – 2.1 InleidingJanuary 1, 1999
2 ORGANIEK WETTELIJK KADER EN
ORGANISATIESTRUCTUUR
2.1 Inleiding
Onderzoek naar de organisatie van de opsporing begint met
inzicht in het wettelijk kader en de organisatiestructuren van de
organisaties die betrokken zijn bij die opsporing. De
enqutecommissie geeft hier een kort overzicht van de meest
relevante bepalingen en taakomschrijvingen. Tegen deze achtergrond,
die de structuur van de Nederlandse opsporing omvat, kunnen de
volgende hoofdstukken uit deze bijlage worden begrepen.
lees meer
Bijlage VI – 1 ALGEMENE INLEIDINGJanuary 1, 1999
1 ALGEMENE INLEIDING
De commissie heeft als een van haar opdrachten gekregen
onderzoek te doen naar de organisatie, het functioneren van en de
controle op de opsporing. De resultaten van dit onderzoek zijn in
de voorliggende bijlage opgenomen.
lees meer
Bijlage VI – 12.5 ConclusiesJanuary 1, 1999
12.5 Conclusies
1 Van de zijde van het ministerie van Justitie is niet of
nauwelijks bij het openbaar ministerie gevraagd naar het gebruik
van opsporingsmethoden en de daarbij ondervonden problemen, ondanks
het feit dat enkele ambtenaren hiervoor de aandacht hebben
gevraagd.
lees meer
Bijlage VI – 12.4 Verhouding tussen de ministeries van
Justitie en Binnenlandse ZakenJanuary 1, 1999
12.4 Verhouding tussen de ministeries van Justitie en
Binnenlandse Zaken
De twee politie-ministeries hebben elk eigen bevoegdheden en
verantwoordelijkheden op het gebied van de rechts- en
ordehandhaving. De spreiding van bevoegdheden en
verantwoordelijkheden die het Nederlandse politiebestel kenmerkt,
komt mede tot uitdrukking in het naast elkaar bestaan van de twee
ministeries. Dat is de prijs die wordt betaald voor het gezochte
evenwicht tussen justitile en bestuurlijke belangen en tussen
centrale en decentrale inspanningen bij de rechts- en
ordehandhaving. Het evenwicht tussen de bevoegdheden en
verantwoordelijkheden van de twee ministeries en de voor- en
nadelen van het bestaan van twee ministeries op dit gebied zijn
voortdurend onderwerp van publieke en politieke, maar zeker ook
ambtelijke discussie. Op verschillende terreinen van de bestrijding
van de georganiseerde criminaliteit hebben de twee ministeries
gedeelde of complementaire bevoegdheden en verantwoordelijkheden.
In veel gevallen zijn de ministers gehouden in overeenstemming dan
wel in of na overleg met elkaar te handelen. Des te opvallender is
het ontbreken van een gestructureerd overleg tussen de beide
ministeries over de georganiseerde criminaliteit en de
opsporingsmethoden. Dit klemt te meer omdat de verdeling van
bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de twee ministeries in
de praktijk niet altijd even duidelijk is. In de praktijk bestaat
bijvoorbeeld nogal eens het misverstand dat de bestrijding van de
georganiseerde criminaliteit het exclusieve domein van Justitie is.
Niet voor niets adviseert de Recherche adviescommissie de beide
ministers over de meest doelmatige inrichting en werking van de
recherchediensten van de politie en over de uitrusting van die
diensten met apparatuur en technische hulpmiddelen. Binnenlandse
Zaken en Justitie hebben beide via het beheer invloed
op de kernteams.
Zolang als er twee politie-ministeries zijn, is er discussie over
de voor- en nadelen daarvan en worden voorstellen gedaan om tot n
politie-ministerie te komen. De commissie-Donner constateert dat
het gebrek aan slagvaardigheid terzake op landelijk niveau, met
name door het dooreen lopen van de verantwoordelijkheden van twee
bewindspersonen en hun beider apparaten, door velen binnen en
buiten het OM wordt ervaren als een zelfstandige factor van
belemmering voor een effectief gezag over de politie.
Noot Volgens sommigen zou de bundeling van de centrale
verantwoordelijkheid binnen n ministerie de bestrijding van de
georganiseerde criminaliteit ten goede komen.
lees meer
Bijlage VI – 12.3 Het ministerie van Binnenlandse
ZakenJanuary 1, 1999
12.3 Het ministerie van Binnenlandse Zaken
De minister van Binnenlandse Zaken draagt de primaire
verantwoordelijkheid voor de beleidsvorming en de formele en
materile wetgeving met betrekking tot het binnenlands bestuur en de
handhaving van de openbare orde. De verantwoordelijkheid van de
minister van Binnenlandse Zaken voor de inrichting en werking van
het binnenlands bestuur komt onder meer tot uitdrukking in zijn
bemoeienis met de benoeming en bevordering van burgemeesters. De
aandacht voor het binnenlands bestuur heeft zich de laatste tijd
verruimd naar het openbaar bestuur als zodanig. Wijlen minister
Dales heeft in dat verband de aanzet gegeven tot de publieke
discussie over politieke, bestuurlijke en ambtelijke integriteit.
Noot Onderdeel van de publieke discussie is de vraag
naar de eventuele innesteling van de onderwereld in de politieke en
bestuurlijke bovenwereld.
lees meer
Bijlage VI – 12.2 Het ministerie van JustitieJanuary 1, 1999
12.2 Het ministerie van Justitie
De minister van Justitie draagt op centraal niveau de primaire
verantwoordelijkheid voor de beleidsvorming en de formele en lagere
wetgeving met betrekking tot het strafrechtelijk beleid. Daaronder
valt ook de primaire verantwoordelijkheid voor de bestrijding van
de georganiseerde criminaliteit en voor de methoden die daartoe
gebruikt worden. In het verlengde hiervan draagt de minister van
Justitie de politieke verantwoordelijkheid voor het functioneren
van het openbaar ministerie (OM), voor de organisatie van de
zittende magistratuur, voor het functioneren van het
gevangeniswezen en voor het functioneren van de politie, voorzover
het de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betreft. Sinds
de reorganisatie van het politiebestel is het ministerie van
Justitie ook verantwoordelijk voor het beheer van het Korps
landelijke politiediensten (KLPD), waaronder de Divisie centrale
recherche informatie (DCRI) en het Landelijk rechercheteam (LRT)
ressorteren. De Rijksrecherche valt vanouds onder de
verantwoordelijkheid van de minister van Justitie en is
organisatorisch verdeeld onder de vijf procureurs-generaal van het
OM.
lees meer
Bijlage VI – 12.1 InleidingJanuary 1, 1999
12 MINISTERIES
12.1 Inleiding
12.1.1 Algemene introductie
De ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken staan bekend
als de politieministeries. De minister van Justitie draagt op
centraal niveau de primaire verantwoordelijkheid voor het
strafrechtelijk beleid, met inbegrip van het beleid ten aanzien van
de georganiseerde criminaliteit. De minister van Binnenlandse Zaken
draagt op centraal niveau de primaire verantwoordelijkheid voor het
binnenlands bestuur en voor het beleid inzake de openbare orde.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>