• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grondrechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort3_73

    261 Op  24  maart  1999  vond  overleg  plaats  tussen  Van  Daalen  en  de  betrokken  hoofdofficieren  en officieren  van  justitie  van  de  parketten  Haarlem  en  het  landelijk  parket,  waarin  mede  met  het  oog  op de  vraag  van  de  Commissie-Kalsbeek  de  voortgang  van  enkele  lopende  onderzoeken  (060,  062  en 063)  werd  besproken.  In  dit  overleg  onderschreven  alle  betrokkenen  (nogmaals)  dat  de  onderste steen  boven  diende  te  komen.  Maar  de  aanwezige  representanten  van  het  Haarlemse  parket  (Van Brummen,  Snijders  en  Van  Straelen)  lieten  onmiddellijk  daarop  weten  dat  zij  met  betrekking  tot  de gevraagde    CID-informatie    negatief    zouden    adviseren    aan    de    beheerder    van    het    CID-register Kennemerland, korpschef Visser.593 Om   de   patstelling   te   doorbreken   stelde   Van   Brummen   het   volgende   voor:   het   college    van procureurs-generaal zou enerzijds aan Holthuis de aanwijzing moeten geven om een formeel verzoek om  CID-informatie  in  te  dienen  bij  Visser  en  anderzijds  aan  Van  Brummen  de  aanwijzing  moeten geven  om  een  positief  advies  met  betrekking  tot  dat  verzoek  te  verstrekken.  De  verantwoordelijkheid werd  op  deze  manier  bij  het  college  gelegd.  Visser  zou  het  verzoek  om  CID-informatie  vervolgens marginaal toetsen. Het voorstel van Van Brummen werd door de overige aanwezigen aanvaard, maar daarmee was de  discussie  nog  niet  beslecht.  Blijkens  het  verslag  van  de  vergadering  van  24  maart  1999  ontstond een Babylonische spraakverwarring tussen Noordhoek en Snijders over de vraag welke informatie nu precies bij Visser moest worden opgevraagd. Uiteindelijk werd afgesproken dat Noordhoek zou starten met  een  vraagstelling,  gebaseerd  op  het  parallel-proces-verbaal,  beperkt  tot  verdachte  J.  Op  basis van de verkregen antwoorden kon om vervolginformatie worden gevraagd, en zo verder.594 Conform het voorstel van Van Brummen liet Ficq op 6 april 1999 een formele aanwijzing uitgaan naar de twee hoofdofficieren in kwestie. Holthuis werd gesommeerd om een verzoek tot afgifte van de bedoelde  CID-informatie  te  richten  aan  Visser;  Van  Brummen  moest  bevorderen  dat  Visser  aan  dit verzoek voldeed.595 Ficq   schaarde   zich   achter   het   standpunt   van   het   LRT   dat   er   voldoende   grond   was   om   de benodigde CID-informatie vrij te geven. Hij beschouwde het, zoals hij in het interview aangaf, “als een teken van zwakte dat zowel Van Brummen als Holthuis het op een aanwijzing van het college hadden laten aankomen”. Zijns inziens was de situatie klip en klaar596: “Hier is een juridisch technische discussie van gemaakt tussen Haarlem en het LBOM, maar er  lagen  hele  andere  dingen  aan  de  controverse  ten  grondslag.  Ik  ben  voorzitter  geweest van de begeleidingscommissie van de CID’en in Nederland en als zodanig ken ik het métier goed. Haarlem heeft zich op een formeel standpunt gebaseerd dat geen stand kan houden. Een    informant    die    de    boel    belazert,    zoals    in    dit    geval    dubbelspel    speelt,    levert    in civielrechtelijke  zin  een  wanprestatie.  De  oudste  wanprestatie  ontbindt;  hij  heeft  vervolgens geen enkel recht meer op bescherming. De argumenten van Haarlem om die CID-informatie niet te verstrekken waren dan ook gezocht.” Overeenkomstig   de   aanwijzing   zond   Holthuis   in   april   1999   een   verzoek   aan   korpschef   Visser. Laatstgenoemde reageerde bijna een maand later.597 Hij begon zijn antwoord met de mededeling dat ook  hij  vond  dat  het  van  het  grootste  belang  was  dat  het  onderzoek  060  met  voortvarendheid  werd                                                 593 Vastgesteld beknopt verslag van het overleg d.d. 24 maart 1999 inzake enkele lopende onderzoeken (A 4). 594 Vastgesteld beknopt verslag van het overleg d.d. 24 maart 1999 inzake enkele lopende onderzoeken (A 4). Dit verslag geeft  overigens  ook  in  een  ander  opzicht  een  aardig  inkijkje  in  de  onderlinge  verhoudingen.  Zo  vroeg  (sic)  en  kreeg Van Daalen de toezegging van Snijders om de meerdere informatie waarover hij zei te beschikken door te spelen aan het  LRT.  Naar  aanleiding  van  deze  vraag  werd  volgens  de  notulen  bevestigd  dat  Snijders  in  elk  geval  wezenlijke informatie zou doorspelen. 595 Brief van C. Ficq aan H. Holthuis en H. van Brummen d.d. 6 april 1999 (D25). 596 Interview C. Ficq d.d. 29 januari 2001. 597 Brief van B. Visser d.d. 4 mei 1999 aan H. Holthuis.

    fort3_88

    276 was  gegeven  aan  de  opdracht  van  het  college  uit  de  IRT-stukken  een  dossier  samen  te  stellen  van onbesmet materiaal dat in het kader van het 060-onderzoek zou kunnen worden gebruikt.632 Op  14  juni  1999  stuurde  Van  Brummen  een  aangepaste  versie  van  het  ambtsbericht  aan  het college.633  Hij  benadrukte  daarin  allereerst  dat  Snijders  op  verzoek  van  het  college  en  (ten  dele)  van de  minister  van  Justitie  onder  zijn  gezag  bezig  was  geweest  met  het  vergaren  van  informatie  over  de IRT-periode. Snijders had daarbij, zo vervolgde Van Brummen, gebruik gemaakt van de IRT-dossiers, het    RCID-register    van    de    regiopolitie    Kennemerland    en    van    informatie    voorhanden    bij    de rijksrecherche en de CRI waarover zij op basis van hun reguliere taakstelling beschikten. Tevens had Snijders gebruik gemaakt van zich voordoende nieuwe informatiebronnen, zoals informanten. Van  Brummen  riep  verder  in  herinnering  dat,  naast  een  aantal  individuele  gesprekken  met  de verantwoordelijke   portefeuillehouder,   aan   het   voltallige   college   tweemaal   over   de   voortgang   was gerapporteerd.  Verder  wees  hij  op  de  deelname  van  Snijders  aan  de  klankbordgroep  van  het  060- onderzoek, die op verzoek van Haarlem was ingesteld. Van Brummen benadrukte dat Snijders een rol had  in  de  informatievergaring,  facilitair  ten  behoeve  van  door  het  landelijk  parket  in  te  stellen  of ingestelde opsporingsonderzoeken. Analoog  aan  de  presentatie  van  6  oktober  1998  werd  er  door  Van  Brummen  op  gewezen  dat  er door Snijders c.s. drie hoofddossiers waren gevormd, te weten: — het dossier “Rollaag”; — het XTC-dossier; — en het corruptie-dossier.634 In een groot aantal bijlagen werden deze dossiers nader toegelicht. Holthuis  richtte  zich  in  zijn  ambtsbericht  allereerst  op  de  opdracht  en  doelstelling  die  aan  het  060- onderzoek  ten  grondslag  lagen.635   Vervolgens   schetste   hij   de   belangrijkste   ontwikkelingen   in   de deelonderzoeken   061,   062   en   063,   waarna   hij   er   toe   overging   de   belangrijkste   knelpunten   te benoemen  die  zich  in  de  loop  der  jaren  hadden  voorgedaan.  In  de  visie  van  Holthuis  betrof  het  de volgende problemen: — De   status   van   het   Fort-materiaal   ofwel   het   feit   dat   het   Fort-onderzoek   een   “fact-finding” onderzoek was geweest, met als gevolg dat het Fort-rapport in strafrechtelijke en strafvorderlijke zin voor een belangrijk deel onbruikbaar was; — Verschillende onderzoeksactiviteiten (“sporen”) naast die van het LRT/landelijk parket; — De discussie tussen het landelijk parket en het parket Haarlem over de verklaringen van de twee bedreigde getuigen; — Toegezegde   informatie   was   nog   steeds   niet   ter   beschikking   gekomen   van   het   LRT/landelijk parket;   in   het   bijzonder   werd   hier   gedoeld   op   de   bruikbare   informatie   uit   het   zogenaamde “besmette” IRT-dossier; — De  moeilijkheidsgraad  van  het  onderzoek  of,  in  de  woorden  van  Holthuis:  “  aan  analyses  en scenario’s geen gebrek, maar aan harde tactisch/operationele gegevens over het verleden des te meer”. Vrakking  ging  in  zijn  –  overigens  nauwelijks  bijgestelde  –  ambtsbericht636  uitgebreid  in  op  het  door Amsterdam gepercipieerde gebrek aan medewerking van de parketten te Alkmaar en Haarlem bij het ter   beschikking   stellen   van   beschikbare   informatie   ten   behoeve   van   het   XTC-onderzoek   en   het onderzoek  naar  de  liquidatie  van  Van  der  Heiden.  Het  parket  Amsterdam  had,  na  overleg  met  het                                                 632 Vertrouwelijk  deel  van  de  besluitenlijst  van  de  vergadering  van  het  college  van  procureurs-generaal  d.d.  1  juni  1999 (B2). 633 Ambtsbericht H. van Brummen d.d. 14 juni 1999 aan het college van procureurs-generaal (B2). 634 Onder deze noemer waren 21 onderwerpen gerubriceerd. 635 Ambtsbericht H. Holthuis d.d. 26 mei 1999 aan het college van procureurs-generaal (B2). 636 Ambtsbericht J. Vrakking d.d. 10 juni 1999 aan het college van procureurs-generaal (B2).

    Normering

    HOOFDSTUK 2 NORMERING EN INZET OPSPORINGSMETHODEN

    2.1 Normering algemeen

    lees meer

    FIOD

    3.9 Fiscale inlichtingen en opsporingsdienst (FIOD)

    De bijzondere opsporingsdiensten kwamen in het rapport van de
    parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden uitgebreid
    aan de orde. Uit het rapport van de enquêtecommissie bleek
    ook dat er slechts in beperkte mate door de bijzondere
    opsporingsdiensten gebruik werd gemaakt van bijzondere
    opsporingsmethoden. De commissie heeft het dan ook niet
    noodzakelijk gevonden om in haar evaluatie uitgebreid aandacht te
    besteden aan alle bijzondere opsporingsdiensten. De commissie
    meende echter dat het voor het totale beeld van de opsporing in
    Nederland wenselijk zou zijn een van de meest zichtbare bijzondere
    opsporingsdiensten aan een onderzoek te onderwerpen. De commissie
    heeft er voor gekozen de FIOD nader te onderzoeken. Op basis van
    het enquêterapport kan een aantal onderzoeksvragen worden
    geformuleerd die betrekking hebben op bijzondere opsporingsdiensten
    in het algemeen. De commissie heeft deze onderzoeksvragen leidend
    gemaakt voor haar onderzoek naar de FIOD.

    lees meer

    kalsbeek

    Nu het volledige rapport Kalsbeek online
     

    Inhoud:

    lees meer

    Verhoren – de heer A. Kloosterman

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 16

    13 september 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    woensdag 13 september 1995
    in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    de heer A. Kloosterman
    Aanvang 17.00 uur

    lees meer

    Verhoren – mevrouw mr. I.E.W. Gonzales

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 32

    28 september 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    donderdag 28 september
    1995 in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den
    Haag

    Verhoord wordt mevrouw mr. I.E.W. Gonzales
    Aanvang 16.40 uur

    lees meer

    Verhoren – de heer A. Lith

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 48

    11 oktober 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    woensdag 11 oktober 1995 in
    de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    de heer A. Lith
    Aanvang 10.00 uur

    lees meer

    Verhoren – mr. Th.U. Hiddema

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 64

    20 oktober 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    vrijdag 20 oktober 1995 in de
    vergaderzaal van de Eerste
    Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt mr.
    Th.U. Hiddema
    Aanvang 11.30 uur

    lees meer

    Verhoren – mr. J.A. Blok

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 80

    2 november 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    donderdag 2 november 1995
    in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    mr. J.A. Blok
    Aanvang 17.15 uur

    lees meer

    Bijlage X – 3.3. De tuchtrechtspraak

    3.3. De tuchtrechtspraak

    3.3.1. Twee vormen van tuchtrecht

    Het notariaat kent twee vormen van tuchtrecht: het wettelijke
    tuchtrecht en het verenigingstuchtrecht. Het verenigingstuchtrecht
    is in het kader van deze bespreking niet van belang. Via deze
    procedure worden de relatief mineure klachten over de
    beroepsuitoefening van de notaris behandeld. Het betreffen klachten
    over bijvoorbeeld het gebrek aan snelheid in het notarile optreden
    of over de hoogte van de declaratie. De uitspraken van het
    scheidsgerecht (eerste aanleg) en het college van beroep zijn
    bindend. Zo kan de uitspraak luiden dat de notaris zijn declaratie
    moet verlagen.

    lees meer

    Bijlage X – 2.1. Kerngegevens

    2. DE ADVOCATUUR

    2.1. Kerngegevens

    2.1.1. Vertrouwensman

    De advocaat is een rechtshulpverlener, die zijn clinten met raad
    en daad terzijde staat. Iedere burger dient, wanneer hij rechtshulp
    nodig heeft, een onbelemmerde toegang tot een advocaat te hebben.
    De hulpzoeker moet er zeker van kunnen zijn dat de geheimhouding
    van de informatie die aan de hulpverlener wordt verstrekt,
    gewaarborgd is. De relatie tussen de advocaat en zijn clint is een
    vertrouwensrelatie, die door de geheimhoudingsplicht en het
    verschoningsrecht ten opzichte van derden (onder wie de rechter)
    wordt afgeschermd. Het beroep van advocaat is wettelijk beschermd.
    De advocaat is bovendien als enige gerechtigd rechtsbijstand te
    verlenen (procesmonopolie). Noot

    lees meer

    Bijlage X – 6.1. Inleiding

    6. SCHADE, OPBRENGSTEN EN BESTEDINGEN

    6.1. Inleiding

    Het laatste hoofdstuk van deel 1 staat in het teken van het door
    de criminele groepen gegenereerde wederrechtelijk verkregen
    voordeel en de wijze waarop dit besteed wordt. Deze vragen behoren
    tot de moeilijkste uit het onderhavige onderzoek, aangezien in een
    niet gering aantal fraudegevallen een duidelijk inzicht in de winst
    en vermogenspositie van de betrokkenen ontbrak. Dit gebrek aan
    kennis kan niet los worden gezien van het feit dat het concept van
    financieel rechercheren – dat kort gezegd inhoudt dat behalve de
    goederenstromen ook de geldstromen in beeld gebracht worden – pas
    recentelijk ingang heeft gevonden bij de opsporingsinstanties en
    het OM. Ook de wetgeving ter verruiming van de mogelijkheden tot
    toepassing van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk
    verkregen voordeel en andere vermogenssancties – die populair ook
    wel wordt aangeduid als Plukze-wetgeving – vigeert pas sinds 1
    maart 1993. Het nieuwe instrumentarium om criminele winsten af te
    romen en de opsporing en vervolging van strafbare feiten gepaard te
    laten gaan met een meer buitgerichte aanpak, is derhalve nog
    slechts in beperkte mate beproefd.

    lees meer

    Bijlage X – 10.1. Fasen in het proces van witwassen

    10. WEGSLUIZEN ZONDER WITWASSEN

    10.1. Fasen in het proces van witwassen

    Het proces van het witwassen doorloopt een aantal fasen, dat in
    de literatuur als volgt worden omschreven (Baldwin en Munro, 1993;
    Bosworth-Davies en Saltmarsh, 1994; Savona en Defeo, 1994):

    lees meer

    Bijlage X – 3.2. Parasitaire fraudevormen

    3.2. Parasitaire fraudevormen

    Zoals in paragraaf 1.1 is vermeld, is de essentie van fraude dat
    er misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen van de reguliere
    marktpartijen. De komende paragrafen geven enig inzicht in de
    verschillende gedaanten waarop bedoelde misleiding gestalte kan
    krijgen. De eerste verschijningsvorm van parasitaire fraude die we
    in deze paragraaf zullen behandelen, betreft het opkopen en
    leegplunderen van slecht lopende bedrijven. Zoals het voorbeeld
    laat zien, beperken fraudeurs zich daarbij meestal niet tot deze
    hoofdactiviteit, maar wordt een scala van nevenactiviteiten
    ontplooid waarmee verscheidene partijen worden benadeeld. CASUS
    1

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>