• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort3_36

    fort3_50

    fort3_65

    253 13 De afloop van het onderzoek 061 13.1 Inleiding Eerder  is  vastgesteld  dat  het  onderzoek  061  in  het  najaar  van  1998  in  een  impasse  verkeerde.  De oorspronkelijke  bronnen,  die  tot  de  start  van  het  onderzoek  hadden  geleid,  waren  “opgedroogd”. Noordhoek  weigerde  bovendien  –  om  de  in  hoofdstuk  9  beschreven  redenen  –  om  gebruik  te  maken van  de  door  Van  Straelen  en  Snijders  aangereikte  NN-verklaringen.  Het  verkrijgen  van  operationeel bruikbare informatie uit het parallel-proces-verbaal verliep moeizamer dan gedacht en ook het tappen van  telecomaansluitingen  van  de  vermeende  groei-informant,  teneinde  zicht  te  verkrijgen  op  diens actuele criminele gedragingen, had nog geen concreet resultaat opgeleverd. Kort na de presentaties bij de minister van Justitie en in het college van procureurs-generaal van oktober  1998  deed  zich  echter  de  doorbraak  voor  waarop  lange  tijd  was  gehoopt.  In  november  1998 kwam  een  in  Nederland  woonachtige  Colombiaan  “over  de  tap”  die  met  J.  over  cocaïne  sprak  en  in diezelfde  periode  werd  in  Colombia  een  relatie  van  J.  gegijzeld  in  verband  met  betalingsproblemen tussen Colombianen en Nederlanders over een partij cocaïne. Verdachte J. speelde in dit geschil een bemiddelende rol. Vanaf   dat   moment   werd   het   aftappen   van   telefoongesprekken   verder   geïntensiveerd.   Het afluisteren  van  lijnen  van  J.  zou  vanaf  november  1998  tot  september  1999  gecontinueerd  worden. Ook  anderen  met  wie  J.  kontakten  onderhield,  kwamen  onder  de  tap.  Sommigen  gedurende  enkele maanden. Enkele medeverdachten zouden, evenals J., tot september 1999 worden afgeluisterd. In   dit   hoofdstuk   worden   achtereenvolgens   het   verloop   van   de   laatste   fase   van   het   tactische onderzoek 061 en de problemen die zich in dit stadium hebben voorgedaan, beschreven. 13.2 Samenstelling van het team Het   opsporingsteam   werd   vanaf   november   1998   geleidelijk   aan   uitgebreid.   Het   aantal   tactische rechercheurs  nam  toe  van  7  naar  12  (oktober  1999),  en  zou  vervolgens  verder  worden  uitgebreid  tot circa 20 (februari 2000). Deze uitbreiding was het gevolg van een uitdrukkelijk verzoek van het hoofd van   het   LRT   om   de   formatie   van   het   060-team   uit   te   breiden   in   verband   met   te   verwachten aanhoudingen en verhoren. Inmiddels was wel de gehele leiding van het team gewijzigd. Noordhoek aanvaardde in de zomer 1999  op  eigen  initiatief  een  andere  functie.  Als  zaaksofficier  werd  hij  opgevolgd  door  Sta,  die  enkele maanden  daarvoor  overigens  al  als  tweede  officier  aan  het  onderzoek  was  toegevoegd.  Enige  tijd nadat Sta als zaaksofficier was benoemd werd Koelewijn als tweede officier van justitie aangewezen. In   maart   1999   werd   Crijns   het   nieuwe   hoofd   van   het   LRT.   Hij   volgde   Van   Gemert   op.   In   juli aanvaardde  het  hoofd  van  de  CID  van  het  LRT  Van  Slobbe  een  andere  functie,  hij  werd  opgevolgd door  Brenninkmeijer.  Ook  in  de  dagelijkse  leiding  van  het  opsporingsteam  was  er  sprake  van  een wijziging.   In   juni   1999   aanvaardde   Entken   een   andere   functie.   Hij   werd   op   1   december   1999 opgevolgd  door  Mostert,  die  evenwel  in  september  2000  als  gevolg  van  ziekte  de  functie  weer  neer moest  leggen.  Nadien  is  wederom  een  vacature  blijven  bestaan  en  vervulde  een  driemanschap  (de tactisch,  administratief  en  financieel  coördinator)  feitelijk  de  rol  van  teamchef.  De  teamsterkte  vanaf november 1998 is weergegeven (met een dikke lijn) in figuur 2.

    fort3_8

    196 niet  door  gewijzigd.  Het  bericht  kwam  op  het  moment  dat  het  team  de  bakens  al  had  verzet.  De beslissing  om  te  gaan  tappen  impliceerde  dat  het  actuele  doen  en  laten  van  J.  werd  onderzocht. Hiermee  werd  weliswaar  niet  het  strategische  doel  van  het  onderzoek  gewijzigd  –  het  was  namelijk nog steeds de bedoeling via het onderzoek licht te werpen op de IRT-periode – maar wel (impliciet) de tactiek.  Immers,  de  aandacht  werd  in  het  opsporingsonderzoek  niet  meer  gericht  op  de  feiten  uit  het verleden,  maar  op  de  mogelijke,  actuele  strafbare  feiten  waaraan  J.  zich  schuldig  maakte.  Het  CID- bericht   sloot   wat   dit   betreft   niet   aan   bij   de   koers   die   inmiddels   was   ingezet.   Er   is   niet   op doorgerechercheerd. De  tweede  belangrijke  externe  impuls  was  afkomstig  uit  het  parket  Haarlem.  Het  betreffen  de verklaringen  die  twee  anonieme  getuigen  wilden  afleggen  over  de  wijze  waarop  drugstransporten vanuit  Colombia  naar  Nederland  onder  de  dekking  van  de  douane  zouden  hebben  plaatsgevonden. Deze  verklaringen  werden  op  instigatie  van  Snijders  door  de  twee  getuigen  in  een  zogenaamd  NN- GVO ten overstaan van een rechter-commissaris te Haarlem afgelegd. In  de  derde  plaats  kreeg  Noordhoek  in  juli  1998  de  beschikking  over  het  zogeheten  parallel- proces-verbaal  en  het  parallel-rapport.  Beide  documenten  waren  opgesteld  door  Schouten  en  Van Stormbroek onder verantwoordelijkheid van Snijders. In deze twee rapportages werd de al tijdens het Fort-onderzoek  ontwikkelde  hypothese  uitgewerkt  dat  onder  de  dekking  van  de  omstreden  Delta- methode niet alleen omvangrijke partijen hasj, maar ook duizenden kilo’s cocaïne vanuit Zuid-Amerika door de Nederlandse douane waren geloodst. Zowel de NN-verklaringen als het parallel-proces-verbaal worden hieronder uitvoerig besproken. 9.4 De NN-verklaringen 9.4.1 De strategie van Snijders Zoals   eerder   is   vermeld,   werd   eind   1997   door   betrokkenen   vanuit   het   060-onderzoek   en   het onderzoek  “Rollaag”413  gesproken  over  de  mogelijkheid  om  twee  getuigen  te  horen.  Deze  getuigen hadden  aangegeven  bereid  te  zijn  om  anoniem  een  verklaring  af  te  leggen  over  de  zogenaamde parallel-importen,  de  betrokkenheid  daarbij  van  overheidsdienaren  en  het  dubbelspel  dat  gespeeld zou zijn door de “groei-informant”. Het is voor een goed begrip van wat komen gaat van belang eerst inzicht te geven in de strategie van CID-officier Snijders. Hij was de auctor intellectualis van het gerechtelijk vooronderzoek dat werd geopend om de beide getuigenverklaringen te kunnen afnemen. Snijders  was  op  grond  van  onder  meer  de  –  door  Schouten  gemaakte  –  analyse  van  het  IRT- materiaal  tot  het  inzicht  gekomen  dat  in  de  periode  1990-1994  vermoedelijk  niet  alleen  softdrugs gecontroleerd  waren  doorgeleverd  maar  ook  harddrugs.  Daarnaast  zou  een  tactische  analyse  van allerlei  gegevensbestanden  hebben  uitgewezen  dat  er  sprake  was  of  was  geweest  van  de  invoer  van harddrugs  middels  parallel-importen  waarbij  enige  vorm  van  samenwerking  tussen  criminelen  en  de overheid niet werd uitgesloten. Tenslotte stelde Snijders dat het onderzoek hem duidelijk had gemaakt dat  enkele  criminele  informanten  een  dubbelrol  hadden  vervuld.  Alles  wees  erop,  aldus  Snijders,  dat de  informanten,  met  medeweten  van  de  criminele  organisaties,  hadden  samengewerkt  met  de  politie en   in   het   bijzonder   met   medewerkers   van   de   criminele   inlichtingendiensten   en   de   douane.   Meer specifiek   zou   het   gaan   om   criminele   organisaties   uit   Colombia   (“Cali-kartel”)   en   leden   van   de zogenaamde Delta-groepering.414                                                 413 De  term  “Rollaag”  is  door  Snijders  c.s.  bedacht  en  staat  voor  de  activiteiten  die  zijn  verricht  in  het  kader  van  het onderzoek naar de parallel-importen en de rol van informanten daarbij. 414 Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door J. Snijders d.d. winter 1997/1998 (D19).

    fort3_94

    282 Conclusie deel II De  beschrijving  in  de  afgelopen  zeven  hoofdstukken  van  de  loop  der  gebeurtenissen  in  de  periode november   1997-   juni   1999   maakt   duidelijk   dat   het   strategische   doel,   inzicht   verschaffen   in   de werkelijke  gang  van  zaken  in  de  IRT-periode,  binnen  de  diverse  sporen  nog  steeds  gedeeld  werd, maar  dat  de  opvattingen  over  de  wijze  waarop  deze  doelstelling  kon  worden  gerealiseerd  steeds sterker uiteen liepen. In hoofdstuk 11 is, voortbordurend op de metafoor van Docters van Leeuwen dat “de   gehele   olifant   in   beeld   moest   worden   gebracht”,   vastgesteld   dat   het   060-team   hard   aan   de achterpoten trok, Snijders c.s. aan de voorpoten hingen en Teeven een ruk gaf aan de slurf. De  essentie  van  de  strijdigheid  in  opvattingen  is  gelegen  in  het  verschil  tussen  een  zoektocht naar de waarheid in de brede zin van het woord aan de ene kant en bewijsgaring in het kader van een strafrechtelijk   onderzoek   aan   de   andere   kant.   Het   doen   van   strafrechtelijk   onderzoek   impliceert onvermijdelijk  een  reductie  van  de  werkelijkheid.  Er  dient  uiteindelijk  een  trechtering  plaats  te  vinden met  betrekking  tot  de  strafbare  feiten  die  ten  laste  kunnen  worden  gelegd,  de  periode  waarover  die feiten   zich   uitstrekken   en   de   personen   die   voor   strafrechtelijke   vervolging   in   aanmerking   komen. Wanneer  eenmaal  begonnen  wordt  met  een  strafrechtelijk  onderzoek  naar  concrete  verdenkingen ontwikkelt  zich  onvermijdelijk  een  eigen  dynamiek  in  dat  proces.  Dat  wil  zeggen  dat  de  loop  der gebeurtenissen  bepaald  gaat  worden  door  allerlei  omstandigheden  en  overwegingen  die  binnen  de gegeven  context  van  het  lopende  onderzoek  relevant  zijn.  Zo  ging  het  ook  in  het  060-onderzoek  van het  LRT  naar  onder  meer  de  “Taartman”,  De  J.  en  J.  Het  was  op  voorhand  niet  te  voorzien  en uiteraard  ook  niet  beoogd  dat  het  onderzoek  naar  J.  verbanden  zou  blootleggen  tussen  hem  met Haagse  drugsgroepen,  Belgische  voetballers  en  een  Oostenrijks  wedkantoor.  Maar  gezien  de  eigen dynamiek   van   het   onderzoek,   waarin   bepaalde   berichten   –   van   CID-matige   aard   en   informatie afkomstig  van  de  BVD  –  en  bronnen  het  onderzoek  “stuurden”,  waarin  taps  en  observaties  op  een gegeven   moment   de   meest   voor   de   hand   liggende   “breekijzers”   waren   voor   de   bewijsgaring,   en waarin   uiteindelijk   de   taps   en   enkele   tips   beslissende   aanknopingspunten   voor   de   strafrechtelijk bewijsvoering opleverden, getuigt het eindresultaat niet van “gebrek aan inzicht” of gebrek aan sturing bij de leiding van het 060-onderzoek, maar veeleer van “gestuurd worden”. Een aantal hoofdrolspelers was en is de mening toegedaan dat het anders had gekund en anders had gemoeten. Zij waren veel sterker gericht op waarheidsvinding met behulp van allerlei (al dan niet strafrechtelijke)    middelen    dan    op    bewijsgaring.    Zij    gebruikten    soms    directe    methoden    om    tot waarheidsvinding  te  komen,  die  niet  primair  of  soms  zelfs  in  het  geheel  niet  waren  bedoeld  om  ten dienste   te   staan   van   de   strafrechtelijke   opsporing.   De   meest   directe   weg   werd   in   dat   verband bewandeld door Teeven met zijn pre-deal met K. Ook Snijders heeft gepoogd om langs meer directe wegen informatie te verzamelen. Eén van zijn methoden   was   om   in   het   buitenland   te   gaan   praten   met   personen   die   ingewijde   waren   in   de internationale   drugshandel.   De   langs   deze   directe   weg   verzamelde   informatie   had   hoofdzakelijk betrekking  op  de  IRT-periode.  Had  het  door  Snijders  geïnitieerde  “Schilderstraject”  een  CID-matige inslag,    het    door    “Haarlem”    gevorderde    NN-GVO    had    primair    tot    doel    operationeel    bruikbare bouwstenen  voor  strafrechtelijk  onderzoek  aan  te  dragen.  De  bedreigde  getuigen  legden  verklaringen af over cocaïnetransporten in de IRT-periode, de rol hierbij van (vermeende) groei-informanten en de medewerking   van   Nederlandse   overheidsfunctionarissen.   De   kracht   van   deze   getuigenissen   was tevens  hun  zwakte.  Want  juist  omdat  de  verklaringen  betrekking  hadden  op  de  periode  waarop  het opsporingsonderzoek   tegen   J.   geen   betrekking   had,   werd   hun   gebruikswaarde   door   de   beide betrokken    officieren    van    justitie    fundamenteel    verschillend    ingeschat.    Bovendien    zouden    de verklaringen,   volgens   Noordhoek   althans,   te   weinig   concrete   verdenkingen   over   strafbare   feiten bevatten.   In   deze   onenigheid   over   het   al   of   niet   gebruiken   van   de   NN-verklaringen   in   het   060- onderzoek komt het uiteen lopen van bewijsgaring en waarheidsvinding in de brede zin van het woord heel manifest naar voren.

    De organisatie van de opsporing

    HOOFDSTUK 3 ORGANISATIE VAN DE OPSPORING

    3.1 Inleiding

    lees meer

    Tweede Kamer

    4.7 Tweede Kamer

    De parlementaire enquétecommissie opsporingsmethoden
    heeft over de rol van de Tweede Kamer twee beslispunten
    geformuleerd. Deze resulteren in de volgende onderzoeksvragen:

    lees meer

    Verhoren – prof. dr. G.J.N. Bruinsma

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 7

    7 september 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    donderdag 7 september 1995
    in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    prof. dr. G.J.N. Bruinsma
    Aanvang 14.30 uur

    lees meer

    Verhoren – mr. F.C.V. de Groot

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 23

    18 september 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    maandag 18 september 1995
    in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    mr. F.C.V. de Groot
    Aanvang 11.30 uur

    lees meer

    Verhoren – de heer R. Karstens

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 39

    2 oktober 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    maandag 2 oktober 1995 in de
    vergaderzaal van de Eerste
    Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt de
    heer R. Karstens
    Zie ook: Eerste verhoor de heer R. Karstens (red.)
    Aanvang 16.30 uur

    lees meer

    Verhoren – de heer J.C. van Riessen

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 55

    16 oktober 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    maandag 16 oktober 1995 in
    de vergaderzaal van de Eerste
    Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt de
    heer J.C. van Riessen
    Aanvang 9.30 uur

    lees meer

    Verhoren – de heer F. van der Putten

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 71

    27 oktober 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    vrijdag 27 oktober 1995 in de
    vergaderzaal van de Eerste
    Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt de
    heer F. van der Putten
    Zie ook: Eerste verhoor de heer F. van der Putten (red.)
    Aanvang 10.00 uur

    lees meer

    Verhoren – drs. E. van Thijn

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 87

    8 november 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    woensdag 8 november 1995
    in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    drs. E. van Thijn
    Aanvang 11.30 uur

    lees meer

    Bijlage X – 4.4. De kwetsbare positie van de accountant

    4.4. De kwetsbare positie van de accountant

    De accountant lijkt om drie redenen interessant te kunnen zijn
    voor de georganiseerde misdaad. Men kan zijn technische kennis
    benutten voor het witten van misdaadgeld of het afdekken van zwart
    geld. Men kan bij criminele handelingen gebruik maken van zijn
    professionele uitstraling in contacten met derden, bijvoorbeeld
    banken en bedrijven. Tot slot kan de openbaar accountant die een
    goedkeurende verklaring geeft bij een jaarrekening of anderszins
    zijn goedkeuring hecht aan bepaalde financile gegevens, gebruikt
    worden om een onjuist beeld te geven van de financile positie van
    een onderneming. Hierdoor kunnen belanghebbenden zoals beleggers,
    aandeelhouders en potentile aandeelhouders op het verkeerde been
    worden gezet. In zo’n geval wordt misbruik gemaakt van de positie
    van de openbaar accountant als betrouwbare verschaffer van
    financile informatie.

    lees meer

    Bijlage X – 4.4. Gezagsstructuur en onderlinge verhoudingen

    4.4. Gezagsstructuur en onderlinge verhoudingen

    4.4.1. Aard van de onderlinge samenwerking

    Uit de casustiek kan worden afgeleid dat de meeste dadergroepen
    die op fraudegebied actief zijn, niet kunnen worden beschouwd als
    los van elkaar opererende entiteiten. Veeleer is de karakterisering
    op zijn plaats van criminele netwerken: er is sprake van een
    ons-kent-ons-circuit, waarbinnen n of meer personen op grond van
    hun kennis, charisma en/of handelsgeest kunnen worden aangemerkt
    als leidinggevend(en). Deze personen, al dan niet omringd door
    stafmedewerkers, putten uit een reservoir van medewerkers die na
    gedane zaken weer terugvloeien in de pool en aan andere
    leidinggevenden ter beschikking staan. Vooral op de
    flessentrekkerij-, BTW- en EU-fraudemarkt duiken vogels van diverse
    pluimage op, die vaak ad hoc besluiten bepaalde combines te vormen.
    Noot Dergelijke samenwerkingsverbanden zijn meestal geen
    lang leven beschoren. Uit de bestudeerde fraudezaken valt af te
    leiden dat aan menige vorm van criminele coperatie (door interne
    verdeeldheid) een einde komt. Daarnaast kan het afsplitsen van
    (staf)medewerkers die voor zichzelf willen beginnen, als een
    potentile splijtzwam worden aangemerkt. Bedoelde medewerkers hebben
    een tijd over de schouders van de leidinggevenden mee kunnen kijken
    en zijn tot het inzicht gekomen dat de gehanteerde
    fraudeconstructie nog veel lucratiever is wanneer zij geheel ten
    eigen bate kan worden aangewend.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>