• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage X – 1.3. Werkwijze

    1.3. Werkwijze

    Wij hebben ter beantwoording van de beide onderzoeksvragen de
    volgende bronnen gebruikt. In de eerste plaats zijn interviews
    gehouden met enkele vertegenwoordigers van de beroepsgroepen en
    genformeerde buitenstaanders (bijlage 1). In de tweede plaats zijn
    tal van schriftelijke bronnen geraadpleegd: de tuchtrechtspraak
    (1990-1995), zaken die via de landelijke inventarisatie van de CRI
    1995 werden opgespoord of die tijdens onze deelstudies naar voren
    kwamen, het bestand van Finpol (1992-1995) en het gegevensbestand
    van de LCID. Het bestand van Finpol bevat de meldingen van
    financile instellingen die na de screening door het Meldpunt
    ongebruikelijke transacties (MOT) als verdachte transacties
    naar Finpol worden doorgeleid. Voor de invoering van de wet MOT in
    februari 1994 berustten de meldingen op onderlinge afspraken tussen
    banken en het ministerie van Justitie. Het LCID-bestand, dat
    doormeldingen bevat van de regionale CID’s, is door ons bevraagd op
    de trefwoorden advocaat en notaris. In de derde plaats zijn vele
    gesprekken gevoerd met leden van de recherche, de RCID, de afdeling
    Finpol en het OM. Deze gesprekken dienden zowel als zelfstandige
    bron van informatie als om informatie uit de schriftelijke bronnen
    te checken en aan te vullen. Voorts zijn wetenschappelijke
    literatuur, brochures en jaarverslagen van de diverse
    beroepsgroepen bestudeerd.

    lees meer

    Bijlage X – 5.5. Recapitulatie

    5.5. Recapitulatie

    In dit hoofdstuk is aandacht besteed aan de methoden van
    afscherming die criminele groepen hanteren om zich gedupeerden en
    controle- en opsporingsinstanties van het lijf te houden. Voor een
    deel zijn de immuniseringsstrategien verweven met de aan de dag
    gelegde modi operandi. Verschillende criminele groepen hebben
    daarenboven met het oog op dreigende interventie van buitenaf
    specifieke afweermechanismen ontwikkeld. Een aantal van de
    bestudeerde dadergroepen bleek overigens nauwelijks te anticiperen
    op een mogelijke ontrafeling van de fraudeconstructie.

    lees meer

    Bijlage X – 9.2. Begripsbepaling

    9.2. Begripsbepaling

    In de literatuur wordt het begrip witwassen uiteenlopend
    gedefinieerd, maar in de kern komen alle definities toch op
    hetzelfde neer: witwassen is het omzetten van de verborgen, niet te
    verantwoorden herkomst van inkomsten in een wel te verantwoorden
    herkomst. De definities lopen uiteen in de wijze waarop niet te
    verantwoorden herkomst (wel/niet synoniem met illegaal?) en
    vermogen (geld of ook onroerend goed?) worden geoperationaliseerd.
    Ook in het bereik van de definitie treden verschillen op; in
    sommige definities wordt witwassen expliciet in verband gebracht
    met de georganiseerde misdaad; daarnaast wordt door sommigen het
    gebruik van financile instellingen als een kenmerkend onderdeel van
    de witwastransactie gezien (vgl. Mul, 1995, pp. 83-88).

    lees meer

    Bijlage X – 2.1. Het begrip fraude in historisch perspectief

    2. ONTWIKKELINGEN OP HET GEBIED VAN DE FRAUDE

    2.1. Het begrip fraude in historisch perspectief

    Fraude is een verschijnsel waaraan in de afgelopen decennia
    velerlei connotaties verbonden zijn geweest. Brants en Brants
    (1991) hebben de ontwikkeling van het fraudebegrip nauwgezet in
    kaart gebracht. De auteurs omschrijven het stereotype fraudeur van
    de jaren zestig als het slimme doch misdadige individu, dat zonder
    enige scrupules te werk ging. Een decennium later werd het begrip
    vooral in verband gebracht met steun- en belastingfraude, waarbij
    de in die jaren welig tierende koppelbazerij de meeste justitile
    aandacht kreeg. Het geruchtmakende rapport over de omvang van
    belastingfraude van Van Bijsterveld (1980) zorgde vervolgens
    opnieuw voor een aanzienlijke verschuiving in de beeldvorming. Dit
    rapport maakte duidelijk dat niet alleen uitkeringstrekkers en
    koppelbazen sjoemelden en knoeiden, maar dat ook de gewone burgers
    en bedrijven zich regelmatig op hun belastingformulier verschreven.
    Langzaam maar zeker deed het beeld opgeld dat fraude een
    wijdverbreid maatschappelijk verschijnsel, was dat zich overal,
    zelfs bij gerespecteerde bedrijven en overheden, manifesteerde. Het
    begrip breidde zich uit naar machtsmisbruik, vertrouwensschennis en
    naar het oneigenlijke gebruik van wetten in het grijze circuit.
    Hele beroepsgroepen en bedrijfstakken raakten in opspraak. Ook kwam
    een tot op dat moment nauwelijks belicht fenomeen in de
    schijnwerpers te staan, te weten milieucriminaliteit.

    lees meer

    Bijlage XI – 4.3. De textielnijverheid

    4.3. De textielnijverheid

    Van de textielbranche kan men zeggen dat zij historisch verdacht
    is wanneer het gaat om georganiseerde misdaad. De sweat
    shops
    van New York vormden aan het begin van deze eeuw immers
    het toneel van de Joodse onderwereld. De georganiseerde misdaad
    controleerde de textielnijverheid door de vakbonden van haar
    werknemers over te nemen na ernstige arbeidsconflicten (Block en
    Chambliss, 1981). In Nederland heeft die associatie echter nooit
    bestaan. Uitbuiting van arbeiders, jazeker! Maar georganiseerde
    misdaad? In Nederland is de arbeidersbeweging daarvan volkomen vrij
    geweest. Het zou ook raar zijn om thans zo’n relatie te leggen,
    want de Nederlandse textielnijverheid is in de afgelopen dertig
    jaar spectaculair ingekrompen. Werkten in 1963 nog 77.000 mensen in
    de confectie-industrie, in 1985 waren er nog maar 12.000
    arbeidsplaatsen over. Vooral in de periode tussen 1972 en 1982 ging
    het hard achteruit. De produktie liep toen jaarlijks met ruim 7,5%
    terug (Bloeme en Van Geuns, 1987). Amsterdam, zich nog steeds
    noemend: confectiestad van Nederland, vormt geen uitzondering. In
    1963 werkten er nog 12.000 mensen in de textiel, in 1985 waren dat
    er minder dan 2.000.

    lees meer

    Bijlage XI – 6.6. Tot besluit

    6.6. Tot besluit

    Het vorenstaande laat er, dunkt ons, geen misverstand over
    bestaan dat bepaalde criminele groepen in Amsterdam tegenwoordig
    bereid en in staat zijn om zich op verschillende manieren
    krachtdadig teweer te stellen tegen (strafrechtelijk)
    overheidsoptreden met betrekking tot de door hen gepleegde
    criminaliteit. Zowel het feit dat hiertoe verschillende strategien
    worden gebruikt als het feit dat deze strategien op betrekkelijk
    ruime schaal en met een redelijk grote intensiteit worden
    gehanteerd, geeft inderdaad aan dat de bestrijding van de
    georganiseerde criminaliteit in Amsterdam, althans in dit opzicht,
    een nieuwe fase is ingegaan. Waar contra-observatie, intimidatie,
    corruptie en manipulatie van de media in vroeger tijden incidenteel
    ook wel voorkwamen, wordt hun toepassing nu meer en meer tot
    systeem verheven. De meer strategische en indringende aanpak van de
    georganiseerde criminaliteit is hier zeker niet vreemd aan. De
    opbouw van systematische contra-actie was te verwachten.

    lees meer

    Bijlage XI – 6.3. De afwezigheid van georganiseerde criminele activiteiten

    6.3. De afwezigheid van georganiseerde criminele
    activiteiten

    De situatie inzake de aard, ernst en omvang van de
    georganiseerde criminaliteit kan ook worden beschreven in termen
    van wat niet voorkomt. Noot Zoals gezegd, komen
    vormen van racketeering in legale branches vermoedelijk niet voor.
    Ook de aan georganiseerde misdaad geparenteerde vormen van geweld
    komen slechts op beperkte schaal voor. Van het voorkomen van andere
    activiteiten die kenmerkend zijn voor de georganiseerde misdaad in
    andere landen, zoals loan-sharking, illegale loterijen en
    gokgelegenheden op
    grote schaal, is ons weinig ter ore gekomen.
    Het is van belang te onderstrepen dat sommige allochtone groepen,
    die vaak met georganiseerde misdaad in verband worden gebracht, of
    allochtone groepen uit de buurlanden nauwelijks in de drie steden
    opereren. Een van de opmerkelijke bevindingen is dat er geen Duitse
    criminele groepen actief zijn. Je zou op zijn minst in
    grensgebieden toch wel enige grensoverschrijdende activiteiten van
    criminele groepen mogen verwachten. Er zijn echter geen
    aanwijzingen dat Duitse misdadigers georganiseerd in groepen in de
    steden werkzaam zijn. De reden zou kunnen zijn dat het Duitse
    achterland van Enschede, Arnhem en Nijmegen relatief dun bevolkt is
    en dat Duitse criminele groepen voornamelijk hun aandacht richten
    op het dichtbevolkte Ruhrgebied. Het Bundeskriminalambt wijst in
    haar rapportage op de concentratie van de georganiseerde misdaad in
    het gebied met de steden Dsseldorf, Dortmund, Keulen waar de meeste
    kansen liggen om op illegale wijze geld te verdienen (BKA, 1990).
    Politiemensen met een lange staat van dienst kunnen zich nog wel
    herinneren dat er in de jaren zestig schuchtere pogingen zijn
    ondernomen door Duitsers om in de steden te penetreren. Na enige
    schermutselingen schijnen zij zich snel weer op hun eigen
    grondgebied te hebben teruggetrokken. Het is vermoedelijk eerder zo
    dat Duitsland meer te maken heeft met Nederlandse criminele groepen
    dan andersom. Ook van de aanwezigheid van Belgische,
    Scandinavische, Engelse of Franse criminele groepen zijn nauwelijks
    sporen aangetroffen. Er zijn wel drugtransporten naar die landen
    die door de Enschedese, Nijmeegse en Arnhemse groepen worden
    georganiseerd, maar deze handel heeft niet geleid tot het overkomen
    van criminele groepen uit die landen naar hier. Ook de Italiaanse
    mafia is niet aanwezig in deze steden. De expansie van de
    Italiaanse mafia in Europa heeft de Italianen vrijwel direct naar
    Amsterdam geleid zonder eerst in de grenssteden pogingen te
    ondernemen om de markt te verkennen. Opmerkelijk is wel dat de
    koppelbazen uit Nijmegen nooit te maken hebben met hun Italiaanse
    collega’s in de Duitse bouwnijverheid. Hoewel de Italiaanse mafia
    koppelbazerij in Belgi en Frankrijk verricht, blijven deze
    activiteiten in Nederland en Duitsland buiten haar werkterrein. Van
    andere, ons bekende Europese criminele groepen is wel de
    aanwezigheid door ons gesignaleerd. Ex-Joegoslaven houden zich
    bezig met autodiefstallen (Enschede), met ripdeals (Enschede en
    Nijmegen) en proberen Oosteuropese vrouwen te plaatsen binnen de
    lokale prostitutie van de steden. In Enschede hebben
    ex-Joegoslaven, in het bijzonder Serven en Kroaten een aantal jaren
    geleden geprobeerd de lokale exploitant te intimideren in een
    poging om de clubs over te nemen. Dat is toen niet gelukt, maar na
    de dood van de grootste exploitant vreest de politie dat
    Joegoslaven nogmaals pogingen zullen ondernemen. Hun gewelddadige
    imago bezorgt menigeen in de plaatselijke onderwereld en de politie
    grote zorgen.

    lees meer

    Bijlage I – 2.2 De staf

    2.2 De staf

    De samenstelling van de staf was n van de eerste taken waarmee de
    commissie na haar constitutie aan de slag ging. De enqutecommissie
    was op grond van de kamerstukken 23.945, nrs. 1-11, met
    verschillende taken belast. De 77 vragen die de Werkgroep
    vooronderzoek opsporingsmethoden in haar rapport had geformuleerd,
    namen daarbij een centrale plaats in. De beantwoording van deze
    vragen noopte tot het opzetten van een projectorganisatie, waarin
    verschillende vormen van kennis en vaardigheid werden samengebald.
    De samenstelling van de staf diende een weerspiegeling daarvan te
    zijn. Om de vertrouwelijkheid van het onderzoek zoveel mogelijk te
    waarborgen, heeft de commissie ervoor gekozen zo weinig mogelijk
    onderzoek uit te besteden. Slechts het in kaart brengen van de
    ernst, aard en omvang van de zware, georganiseerde criminaliteit
    heeft de commissie uitbesteed.

    lees meer

    Bijlage I – 6.4 Geheime delen commissie-Wierenga

    6.4 Geheime delen commissie-Wierenga

    Tijdens de openbare verhoren kwamen zoveel nieuwe feiten over de
    door het voormalig interregionaal rechercheteam
    Noord-Holland/Utrecht gehanteerde methode, de gecontroleerde
    doorlevering van drugs (de Deltamethode), aan het licht, dat de
    commissie tot de overtuiging kwam dat zij over de geheime gedeelten
    van het rapport van de commissie-Wierenga diende te beschikken om
    tot een verantwoorde eindrapportage te kunnen komen. Op basis van
    artikel 3 van de Wet op de Parlementaire Enqute en van de afspraken
    met de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken over de
    behandeling van gevoelige informatie Noot , verzocht de
    commissie op 2 oktober 1995 beide bewindspersonen om toezending van
    het complete geheime deel van de rapportage van de
    commissie-Wierenga. Het geheime deel van die rapportage bestaat uit
    de aanbiedingsbrief van 24 maart 1994, delen van de
    processen-verbaal van de verklaringen van 27 personen, afgelegd ten
    overstaan van de commissie-Wierenga, en twee processen-verbaal van
    bevindingen. Op 6 oktober 1995 vernam de commissie van beide
    ministers dat kennisneming van de stukken alleen kon geschieden na
    ondertekening van een geheimhoudingsverklaring door de commissie.
    De commissie kon daar niet op ingaan, aangezien dat zou betekenen
    dat die gedeelten niet bij haar openbare rapportage betrokken
    zouden kunnen worden. Het intensieve overleg dat hierop volgde,
    leidde op 20 oktober tot de toezending van een gedeelte van het
    geheime deel van bedoelde rapportage, te weten de aanbiedingsbrief
    en een proces-verbaal van bevindingen van 23 februari 1994 van
    commissaris van politie H. Jansen. Op diezelfde dag verzocht de
    commissie de ministers de ontbrekende gedeelten van het geheime
    deel, dan wel een afschrift daarvan, aan haar ter hand te
    stellen.

    lees meer

    Inhoud Bijlage II

    Bijlage II – Verhoren 1-32

    1. prof. dr. C. Fijnaut
    2. prof. dr. F. Bovenkerk
    3. de heer J. Wilzing
    4. mr. R.A. Gonsalves
    5. de heer P.D. IJzerman
    6. prof. dr. H. van de Bunt
    7. prof. dr. G.J.N. Bruinsma
    8. prof. mr. G.J.M. Corstens
    9. mr. H.P. Wooldrik en mr. G.P. van de
    Beek

    10. prof. dr. J. Naey
    11. mr. R.A.F. Gerding
    12. de heer B.J.A.M. Welten
    13. de heer W.C. van Amerongen
    14. de heer H.A. Jansen
    15. mr. J.J.Th.M. Pieters
    16. de heer A. Kloosterman
    17. de heer A.A.M. Hellemons
    18. de heer A. Broere
    19. de heer P.C. van Duijne
    20. de heren B.N. Barendregt en H.C.J.M.
    Theeuwes

    21. de heer A.M. Mosterd
    22. de heren J.C. van Looijen en D. van
    Teijlingen

    23. mr. F.C.V. de Groot
    24. mr. J. Koers
    25. mr. L.A.J.M. de Wit
    26. de heer R. Karstens
    27. de heer W.M. van Gemert
    28. prof. dr. F. Bovenkerk
    29. de heer W.J.A. Paulissen
    30. de heer W.H. Woelders
    31. mr. O.R. Dros
    32. mevrouw mr. I.E.W. Gonzales

    lees meer

    Bijlage V – 11.5 Inventarisatie van opsporingsmethoden in de Verenigde Staten van Amerika

    11.5 Inventarisatie van opsporingsmethoden in de Verenigde
    Staten van Amerika

    11.5.1 De georganiseerde misdaad in de Verenigde
    Staten

    Het Amerikaanse ministerie van Justitie (US Department of
    Justice
    ) definieert de georganiseerde misdaad als een langdurig
    gestructureerd en gedisciplineerd samenwerkingsverband van
    individun of groepen die financieel winstbejag beogen en dit geheel
    of gedeeltelijk bereiken met behulp van illegale middelen en
    hun
    activiteiten beschermen door middel van corruptie en omkoping.
    Het ministerie gaat daarbij uit van de veel voorkomende, maar niet
    noodzakelijke kenmerken: samenzwering, gebruik van geweld en
    bedreiging daarmee, systematische of hoog gedisciplineerde
    uitvoering van activiteiten, een hirarchische structuur van de
    organisatie waardoor de leiders vaak zelf niet feitelijk de
    strafbare handelingen verrichten, invloed in de handel, de politiek
    en de overheid met behulp van corruptie en omkoping, alsmede
    winstbejag door middel van illegale activiteiten zoals de
    drughandel, gokautomaten, kredietverlening met verhoogde rente en
    het witwassen van geld en investering of deelname in legale
    bedrijven. Noot

    lees meer

    Bijlage V – Omgekatte auto’s

    Omgekatte auto’s

    Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 12 juni 1992, park.nr. 037.044/92 en
    Hof ‘s-Hertogenbosch 19 december 1992, park. nr 20.001178.92
    (Artt. 311 lid 1 aanhef onder 4 j 310, 219 aanhef onder 1 j 45
    Sr en 150 j 148 lid 3 Sv)
    Op 20 december 1992 deelde de
    politie, de officier van justitie telefonisch mede, dat uit CID
    informatie was gebleken, dat in een bepaalde schuur gestolen auto’s
    waren ondergebracht om omgekat te worden (dat is het voorzien van
    een ander chassisnummer en dergelijke om weer verkocht te kunnen
    worden). De officier besloot op grond van de bepaling van de schouw
    (art. 150 Sv juncto 148 lid 3 Sv) in die schuur te gaan kijken,
    teneinde de juistheid van die informatie vast te stellen. De
    rechthebbende op die schuur werd hiervan niet op de hoogte
    gesteld.

    lees meer

    Bijlage V – Overzicht jurisprudentie opsporingsmethoden

    Overzicht jurisprudentie opsporingsmethoden

    1961
    HR 24 oktober 1961, NJ 1962, 36
    1979
    HR 4 december 1979, NJ 1980, 356
    1980
    HR 5 februari 1980, NJ 1980, 319
    1981
    HR 8 december 1981, NJ 1982, 533
    1982
    Rb Rotterdam 19 oktober 1982, NJ 1983, 207 en Ars Aequi (1984), p.
    631-642 1983
    HR 14 juni 1983, NJ 1983, 784
    HR 28 juni 1983, NJ 1983, 798
    1984
    EHRM 2 augustus 1984, NJ 1988, 534
    HR 3 januari 1984, NJ 1984, 440
    HR 10 januari 1984, NJ 1984, 421
    HR 17 januari 1984, NJ 1984, 405 en Ars Aequi (1984), p.
    631-642
    HR 20 maart 1984, NJ 1984, 549
    HR 8 mei 1984, NJ 1984, 741
    HR 11 september 1984, (nr. 4397) (ongepubliceerd)
    HR 25 september 1984, NJ 1985, 426
    HR 25 september 1984, NJ 1985, 427
    Rb ‘s-Gravenhage 29 juni 1984, NJ 1985, 815
    Rb Rotterdam 28 maart 1984, NJ 1984, 508
    1985
    Hof ‘s-Hertogenbosch 3 april 1985, (nr. 201.472/4)
    ongepubliceerd
    HR 5 februari 1985, NJ 1985, 473
    HR 28 mei 1985, NJ 1985, 822
    HR 25 juni 1985, NJ 1986, 109
    HR 22 oktober 1985, NJ 1986, 346
    HR 10 december 1985, NJ 1986, 462
    Rb Amsterdam 16 december 1985, NJ 1986, 302
    Rb Roermond 12 september 1985, KG 1985, 299, NJ 1987, 299
    1986
    Hof ‘s-Hertogenbosch 13 maart 1986, NJ 1986, 711
    Hof ‘s-Hertogenbosch 2 juli 1986, NJ 1987, 451
    HR 28 januari 1986, Fiscaal Weekblad 1988, 34
    HR 4 maart 1986, NJ 1986, 612
    HR 6 mei 1986, NJ 1987, 26
    HR 27 mei 1986, NJ 1987, 298
    HR 14 oktober 1986, NJ 1988, 511
    1987
    EHRM 26 maart 1987, Publications of the European Court of Human
    Rights, Series A, Vol. 116 en NJCM-Bulletin 13 (1988) 2: p.
    148-166
    HR 3 februari 1987, NJ 1987, 918
    HR 17 maart 1987, NJ 1988, 155
    HR 14 april 1987, NJ 1988, 515
    HR 8 december 1987, NJ 1988, 690
    1988
    Hof ‘s-Gravenhage 8 april 1988, NJ 1988, 978
    HR 16 februari 1988, NJ 1988, 793
    HR 16 februari 1988, NJ 1988, 822
    HR 12 april 1988, NJ 1988, 1040
    HR 3 mei 1988, NJB 1988, 240
    Rb Rotterdam 4 mei 1988, NJ 1988, 804
    1989
    EHRM 30 maart 1989, NJ 1991, 522
    EHRM 7 juli 1989, NJ 1991, 659
    EHRM 20 november 1989, NJ 1990, 245
    HR 17 januari 1989, NJ 1989, 575
    HR 7 februari 1989, NJ 1989, 577
    HR 24 oktober 1989, NJ 1990, 239
    HR 14 november 1989, NJ 1990, 480
    Rb Amsterdam 6 februari 1989, NJ 1989, 849
    1990
    EHRM 24 april 1990, NJ 1991, 523
    EHRM 27 september 1990, NJ 1993, 707
    Hof ‘s-Hertogenbosch 26 juli 1990, NJ 1990, 787
    HR 16 januari 1990, NJ 1990, 454
    HR 5 juni 1990, NJ 1990, 770
    HR 2 juli 1990, NJ 1990, 751
    HR 2 oktober 1990, NJ 1991, 130
    HR 9 oktober 1990, NJ 1991, 98
    HR 6 november 1990, (nr. 87.586) gedeeltelijk in NJCM-Bulletin
    (1991) p. 879 HR 13 november 1990, NJ 1991, 278
    HR 4 december 1990, NJ 1991, 327
    Rb Roermond 16 augustus 1990, NJ 1991, 390
    1991
    EHRM 19 februari 1991, NJ 1993, 708
    Hof ‘s-Gravenhage 28 februari 1991, NJ 1993, 148
    Hof ‘s-Hertogenbosch 18 maart 1991, NJ 1991, 426
    HR 5 februari 1991, NJ 1991, 403
    HR 19 februari 1991, NJ 1992, 50
    HR 25 juni 1991, NJ 1991, 807
    HR 8 oktober 1991, NJ 1992, 139
    HR 8 november 1991, NJ 1992, 277
    Rb Rotterdam 30 januari 1991, NJ 1991, 391
    Rb Maastricht 14 november 1991, (nr. 03/011.600/90)
    (ongepubliceerd)
    1992
    EHRM 15 juni 1992, NJ 1993, 711
    EHRM 16 december 1992, Publications of the European Court of Human
    Rights, Series A, Vol. 247 EHRM 16 december 1992, NJ 1993, 400
    Hof ‘s-Gravenhage 28 september 1992, NJ 1993, 65
    Hof ‘s-Gravenhage 17 november 1992 (ongepubliceerd)
    HR 14 januari 1992, NJ 1992, 360
    HR 7 februari 1992, NJ 1993, 78
    HR 18 februari 1992, NJ 1992, 546
    HR 10 maart 1992, NJ 1992, 792
    HR 28 april 1992, NJ 1992, 611
    HR 12 mei 1992, NJ 1992, 631
    HR 9 juni 1992, NJ 1992, 773
    HR 8 juli 1992, NJ 1993, 30
    HR 14 september 1992, NJ 1993, 56
    HR 13 oktober 1992, NJ 1993, 143
    HR 20 oktober 1992, NJ 1993, 156
    HR 24 november 1992, NJ 1993, 307
    Rb Arnhem 10 september 1992, NJ 1993, 278
    Rb ‘s-Hertogenbosch 23 juli 1992, (nr. 01/038.405/91)
    (ongepubliceerd)
    Rb Middelburg 6 november 1992, (nr. 12-005.005-92)
    (ongepubliceerd)
    1993
    EHRM 23 november 1993, Publications of the European Court of Human
    Rights, Series A, Vol. 277B en NJB-katern 1995, p. 491, nr. 41 Hof
    Amsterdam 4 februari 1993, NJ 1994, 113 Hof Amsterdam 22 december
    1993, (nr. 23-001.797-92) ongepubliceerd

    lees meer

    Bijlage V – 3.5 Casus

    3.5 Casus

    3.5.1 De zaak Charles Z. Een casus ter illustratie van de
    rechterlijke beoordeling van observatie

    Feiten en omstandigheden

    lees meer

    Bijlage V – 5.6. Casus

    5.6. Casus

    5.6.1. RAMOLA (Rabo Money Laundering)

    Een casus ter illustratie van pseudo-koop uitgevoerd
    door
    burgerinfiltranten.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>