Eindrapport – 6.1 OmschrijvingJanuary 1, 1999
HOOFDSTUK 6 INFILTRATIE
6.1 Omschrijving
Infiltratie is het met het oog op opsporing en vervolging onder
gezag en regie van politie en openbaar ministerie binnendringen in
een criminele organisatie of groep, het ervan deel uitmaken, het
gebruik maken van personen die er reeds deel van uitmaken of het
(desgevraagd) ondersteunen ervan, indien dit optreden gepaard gaat
met het I) aannemen van een valse identiteit en/of II) plegen van
strafbare feiten en/of III) aanbieden van goederen en/of diensten
aan de criminele organisatie of groep. Infiltratie doet zich in
verschillende vormen voor. De commissie is de volgende vormen van
infiltratie tegengekomen:
lees meer
Eindrapport – 5.5 BeoordelingJanuary 1, 1999
5.5 Beoordeling
Het runnen van informanten heeft geen afzonderlijke (formele)
wettelijke basis. De CID regeling 1995 spreekt niet van
informanten. Politie, justitie en rechterlijke macht hebben het
runnen van informanten en het geven van informatie door informanten
volledig geaccepteerd. Informatie van informanten vormt een
wezenlijk onderdeel van de meeste opsporingsonderzoeken bij de
georganiseerde criminaliteit. De commissie is van oordeel dat voor
het runnen van informanten door de politie een wettelijke basis
noodzakelijk is. Het verwerven van informatie door informanten kan
een beperking van de persoonlijke levenssfeer van burgers inhouden.
Daarnaast blijkt het runnen van informanten dermate complex te zijn
dat een duidelijke wettelijke regeling zowel vanuit het perspectief
van politie en justitie als vanuit de optiek van informanten,
CID-subjecten en verdachten wenselijk is.
lees meer
Eindrapport – 5.4 Casusonderzoek LaundryJanuary 1, 1999
5.4 Casusonderzoek Laundry
Een casus ter illustratie van een verdovende middelenzaak
waarin een kroongetuigeregeling
lees meer
Eindrapport – 5.3 BevindingenJanuary 1, 1999
5.3 Bevindingen
5.3.1 Werving en registratie
Informanten worden vaak geworven als zij als verdachten met de
politie in aanraking zijn geweest. In andere gevallen melden zij
zich spontaan aan. Ook zijn er informanten die benaderd worden door
de CID. Het komt voor dat er ook buitenlandse informanten worden
gerund. Deze worden meestal geworven door Nederlandse liaison
officers in het buitenland en indien zij interessant zijn
Nederlandse zaken worden zij bij een RCID gentroduceerd .
lees meer
Eindrapport – 5.2 Juridische basis en omvangJanuary 1, 1999
5.2 Juridische basis en omvang
Een eigen, afzonderlijke wettelijke basis voor het runnen van
informanten ontbreekt. Het gebruik van informanten is echter een
cruciaal onderdeel van het strafrechtelijk onderzoek geworden.
Politie, staande en zittende magistratuur hebben dat volledig
aanvaard.
lees meer
Eindrapport – 5.1 OmschrijvingJanuary 1, 1999
HOOFDSTUK 5 INFORMANTEN
5.1 Omschrijving
Zolang er politie bestaat wordt er gewerkt met informanten,
personen die op basis van vertrouwelijkheid informatie aan de
politie verstrekken. Zij zijn de belangrijkste bron van informatie
voor de criminele inlichtingendiensten (CID-en).
Noot
lees meer
Eindrapport – 4.6 BeoordelingJanuary 1, 1999
4.6 Beoordeling
De commissie heeft geconstateerd dat verschillende
observatiemethoden geen uitdrukkelijke wettelijke basis hebben.
Dwangmiddelen als het tappen van gegevensverkeer, het onderzoek in
geautomatiseerde werken en de postvang zijn wel in de wet geregeld.
Gelet op de nauwkeurige wettelijke normering van bepaalde
dwangmiddelen en het ontbreken van normering van andere
opsporingsmethoden is het beeld onevenwichtig. Voor het gebruik van
bepaalde niet wettelijk geregelde opsporingsmethoden is in de
rechtspraak een aanzet tot nadere normering gegeven. De
jurisprudentie heeft voorwaarden gesteld aan het gebruik van de
verschillende observatiemethoden. Noot In een enkel
geval, zoals het inkijken, bestaat een interne richtlijn die als
juridische basis wordt gehanteerd voor de inzet van de
observatiemethode.
lees meer
Eindrapport – 4.5 CasusonderzoekJanuary 1, 1999
4.5 Casusonderzoek
4.5.1 De zaak Charles Z.
Een casus ter illustratie van de rechterlijke beoordeling van
bijzondere opsporingsmethoden
lees meer
Eindrapport – 4.4 BevindingenJanuary 1, 1999
4.4 Bevindingen
4.4.1 Aftappen telecommunicatie
Het aftappen van telecommunicatie (telefoon, mobiele telefoon,
semafoon, fax, dataverkeer) moet plaatsvinden in het kader van een
gerechtelijk vooronderzoek met machtiging van de
rechter-commissaris (artt. 125g e.v. WvSv). De commissie heeft
slechts n keer geconstateerd dat aftappen van telecommunicatie
zonder machtiging van de rechter-commissaris heeft
plaatsgevonden.
lees meer
Eindrapport – 4.3 Juridische structuur en
organisatieJanuary 1, 1999
4.3 Juridische structuur en organisatie
Observeren als zodanig is niet wettelijk geregeld. Wel is een
aantal observatiemiddelen zoals het afluisteren van
telecommunicatie en inzage in computerbestanden in het Wetboek van
Strafvordering geregeld. Deze methoden hebben daarmee een
expliciete wettelijke basis. De juridische basis voor andere vormen
van observatie door de politie wordt in de jurisprudentie gevonden
in de algemene taakuitoefening door de politie (art. 2 Politiewet
1993) en de uitoefening van de opsporingsbevoegdheid (art. 141 en
142 Sv). Noot Observatie vindt bij grootschalige
onderzoeken plaats door observatieteams (OT), eventueel ondersteund
door de secties technische ondersteuning (STO) en de Dienst
technische operationele ondersteuning (DTOO). In een aantal
gevallen heeft een arrestatieteam (AT) specifieke observaties
verricht. Het gaat daarbij dan voornamelijk om inkijkoperaties. In
enkele gevallen observeren tactische rechercheurs of
CID-rechercheurs zelfstandig. Het OT beschikt standaard over foto-
en video-camera’s, verrekijkers, camouflage-middelen en veelal een
kolibrie.
Dit is een middel om communicatie via mobiele telefoons te kunnen
onderscheppen.
lees meer
Eindrapport – 4.2 Vormen van observatieJanuary 1, 1999
4.2 Vormen van observatie
Onder observatie verstaat de commissie het gadeslaan van
bepaalde personen, objecten en situaties ten einde informatie te
verzamelen, al dan niet op de openbare weg of al dan niet in voor
het publiek toegankelijke ruimten. In haar onderzoek heeft de
commissie aandacht besteed aan verschillende vormen van observatie:
a. aftappen van telecommunicatie;
lees meer
Eindrapport – 4.1 InleidingJanuary 1, 1999
HOOFDSTUK 4 OBSERVATIE
4.1 Inleiding
De commissie heeft systematisch onderzoek gedaan naar het
gebruik van opsporingsmethoden. De basis van dit onderzoek ligt in
de vragen die de Werkgroep vooronderzoek opsporingsmethoden
hierover gesteld heeft. In de volgende hoofdstukken wordt
weergegeven hoe opsporingsmethoden in Nederland worden ingezet. De
commissie hanteert daarbij het onderscheid tussen observatie,
informanten runnen, infiltratie en overige opsporingsmethoden. De
commissie besteedt per methode aandacht aan de regelgeving en de
jurisprudentie, het feitelijk gebruik, de sturing en controle van
het gebruik door het OM en de verslaglegging. Afsluitend wordt bij
een aantal methoden aandacht besteed aan de corruptiegevoeligheid
hiervan. Noot De inzet van methoden waarbij veelvuldig
contact wordt onderhouden met criminele derden levert
corruptierisico’s op. Dit is het geval bij het runnen van
informanten, infiltratie, gecontroleerde aflevering en het
doorlaten van drugs. In de hoofdstukken over informanten en
infiltranten wordt hierop nader ingegaan. De commissie heeft veel
onderzoeken naar criminele organisaties aangetroffen waarbij sprake
was van de inzet van een combinatie van methoden. Een omvangrijk
onderzoek naar een criminele organisatie betekent al snel de inzet
van verschillende methoden tegelijkertijd. Naast een tactisch
onderzoek met specifieke methoden ten aanzien van verdachten loopt
dan ook een zogenaamd pro-actief onderzoek dat zich concentreert op
andere personen. Zo gaat een methode als politie-infiltratie
vrijwel altijd gepaard met observatie. Ook bestaat gecontroleerde
aflevering niet zonder observatie. Inkijkoperaties gaan vaak samen
met gecontroleerde afleveringen. Het plaatsen van peilzenders
zonder volgen heeft geen zin. De commissie realiseert zich derhalve
terdege dat een aparte bespreking van methoden, zoals hier voor
gekozen is, vaak geweld doet aan de praktijk. Gezien het feit dat
het hier gaat om duidelijk te onderscheiden opsporingsmethoden, is
gekozen voor een aparte bespreking en beoordeling.
lees meer
Eindrapport – 3.9 Gooi en VechtstreekJanuary 1, 1999
3.9 Gooi en Vechtstreek
3.9.1 Doorgelaten containers Gooi en Vechtstreek
Uit het onderzoek van de commissie blijkt dat de politieregio
Gooi en Vechtstreek verschillende malen betrokken is geweest bij
gecontroleerde afleveringen. De drugs zouden wel steeds in beslag
zijn genomen. CID-chef Van der Putten vertrok van de politie
Dordrecht naar de politie Gooi en Vechtstreek. Van der Putten
introduceerde FIOD-medewerker De Jongh bij de CID Gooi en
Vechtstreek. Voor de activiteiten van De Jongh voor Gooi en
Vechtstreek is een convenant afgesloten tussen de FIOD en de
politie Gooi en Vechtstreek. Het OM zou voor deze gecontroleerde
afleveringen toestemming hebben gegeven. Het is echter onduidelijk
of toenmalig CID-officier van justitie Van der Kerk ook op de
hoogte is gesteld van de rol van de politie. De
commissie heeft verschillende voorbeelden aangetroffen in de regio
Gooi en Vechtstreek van het gebruik van deze methode.
Informant
In september 1994 werd een container met 11.000 kilo softdrugs
via een gecontroleerd traject binnengebracht en in beslag genomen.
Daarbij is een vergelijkbare methode gehanteerd als hiervoor is
beschreven. Een criminele organisatie heeft een informant
benaderd om een partij van ongeveer 10.000 kilo binnen te
trekken. De informant zou daarvoor de beschikking krijgen
over de bill of lading. Een andere informant zou met hulp
van de politie de drugs naar een loods vervoeren, waarna de politie
de drugs verder zou verspreiden naar de adressen die de criminele
organisatie zou opgeven.
lees meer
Eindrapport – 3.8 Beveronderzoek RotterdamJanuary 1, 1999
3.8 Beveronderzoek Rotterdam
In de zomer van 1992 werd in Rotterdam het
Haveninformatieproject gestart. Het doel van het project was de
informatie van verschillende diensten over de georganiseerde
criminaliteit in de haven bij elkaar te brengen. Uit het
Haveninformatieproject bleek dat een aantal personen zich in
georganiseerd verband bezig hield met strafbare feiten. De
Rotterdamse recherche en CID startten mede naar aanleiding hiervan
een onderzoek tegen een handelaar in verdovende middelen die al
meermalen veroordeeld was. Onder de codenaam Bever werd zodoende
eind 1993 een onderzoek gestart door het kernteam
Rotterdam-Rijnmond. De RCID Rotterdam had contact met de RCID
Kennemerland. Uit dit contact bleek dat de RCID Kennemerland een
informant runde die voor het Beveronderzoek belangrijke informatie
zou kunnen bieden (hier verder informant 3 genoemd).
lees meer
Eindrapport – 3.7 Betrokkenheid FIOD/douanerechercheJanuary 1, 1999
3.7 Betrokkenheid FIOD/douanerecherche
3.7.1 Doorlaten van containers
De douane en de douanerecherche waren van wezenlijk belang voor de
uitvoering van deze methode. De douane diende op verzoek van de
politie controle van bepaalde containers achterwege te laten, ook
al waren er signalen dat zich in de containers drugs bevonden. Het
Douane Informatie Centrum (DIC) selecteerde de containers waarmee
mogelijk iets aan de hand was. Ongeveer 30 tot 40 % van de
geselecteerde containers werd op verzoek van de politie
doorgelaten.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>