Bijlage VIII – IV.2. De ontwikkeling van de georganiseerde
misdaad in MarokkoJanuary 1, 1999
IV.2. De ontwikkeling van de georganiseerde misdaad in
Marokko
De opkomst van de georganiseerde misdaad in Marokko is niet te
begrijpen als we niet weten dat een zeer groot gedeelte van de
Marokkaanse staatshuishouding zich afspeelt in de grijze en zwarte
zones van de zogenaamde informele economie. Deze term staat voor
alle bedrijvigheid die niet officieel is geregistreerd en geteld,
maar die desondanks veel werkgelegenheid verschaft. Marokko geldt
in de eerste plaats als een agrarisch land, dertig procent van de
bevolking vindt er werk in de landbouw. De industrie is weinig
ontwikkeld en biedt weinig werkgelegenheid. Het klinkt vreemd in
Westerse oren, maar zoals in veel landen van de Derde Wereld vormt
de informele economie in feite de belangrijkste economische sector.
Er bestaan schattingen dat de staatshuishouding daar voor de helft
van het Bruto Nationaal Produkt op drijft. Behalve de verbouw van
en handel in hash, zijn in deze informele sector activiteiten
aanwijsbaar die wij zonder meer tot het terrein van de
georganiseerde misdaad mogen rekenen. Vanuit Marokko wordt op
uiteenlopende manieren aan mensensmokkel gedaan. Er worden met
vissersboten en kleine scheepjes tegen betaling (van bijvoorbeeld
f.3.000,-) illegale trekarbeiders of emigranten de veertig
kilometer overgezet die Europa en Afrika van elkaar scheiden ter
hoogte van de Straat van Gibraltar. Er zijn berichten dat de
Italiaanse mafia hierbij is betrokken en dat leden van de kustwacht
in Marokko en Spanje zijn omgekocht om deze menselijke vrachten
door te laten. Deze mensen zoeken werk in de tuinbouw en de oude
takken van industrie in Spanje en Itali. Er worden vrouwen
uitgevoerd om als prostitue te werken. Voorheen was hun markt te
vinden in Saoedi-Arabi en andere rijke Golfstaten, maar mede op
aandrang van de orthodoxe beweging in de Islam om dit te stoppen,
wordt dit verkeer nu in de richting van Spanje en Frankrijk en
noordelijker gedirigeerd. Met deze vormen van mensenhandel gaat een
levendige produktie en handel in valse reisdocumenten gepaard.
Voorts is sprake van georganiseerde autodiefstal uit Europa. Tussen
de reusachtige stroom gemotoriseerde Marokkaanse vakantiegangers
valt een enkel gestolen exemplaar nauwelijks op. Vooral in Spanje
en Itali zijn Marokkaanse bendes op dit terrein actief; daar worden
ook de papieren vervalst. In april heeft de Spaanse politie twee
bendes opgerold, waarvan er overigens n bestond uit vier
Nederlanders en een Brit. De georganisiseerde misdaad in Marokko is
verder actief in alle mogelijk vormen van smokkel. Smokkelen vormt
trouwens ook voor andere ondernemende individuen een bron van
inkomsten zoals iedereen aan de grens zelf gemakkelijk kan
waarnemen. Via de twee kleine vrijhandelszones in het noorden
(Ceuta en Melilla) en via de Canarische eilanden in het Zuiden van
het land worden Amerikaanse sigaretten en hifi-apparatuur
binnengesmokkeld zonder dat de verschuldigde belasting wordt
betaald en er is ook al een zwarte markt voor nieuwe, en voor
tweedehands kleding en voor vers, maar zelfs ook voor overjarig
voedsel in conservenblikjes. In Marokko zijn verder zwarte markten
voor wapens, goud en buitenlandse geld. Marokko kende in de loop
van 1994 en 1995 een reeks belangrijke fraudeschandelen en dan gaat
het onder andere om ambtenaren die voor eigen rekening door de
Verenigde Naties geschonken graan aan boeren verkochten
(Derro-project, 1993); de directeur van een dochteronderneming van
Royal Air Maroc die in 1995 werd aangehouden op verdenking van het
verduisteren van grote bedragen die gemoeid waren bij het tot stand
komen van koopcontracten met Duitse en Turkse bedrijven;
medewerkers van de Algemene Bank Marokko (een filiaal van ABN-AMRO)
die grote financile transacties zouden hebben gepleegd ten koste
van het Amerikaanse autobandenbedrijf Goodyear. Deze voorbeelden
van georganiseerde misdaad en fraude in Marokko zijn echter
kinderspel vergeleken bij de handel in cannabis en in toenemende
mate ook hard drugs. Nederland is daarbij als importland (het
belangrijkste?) van vitale betekenis. Hoe valt die ontwikkeling te
verklaren? We willen over drie specifieke voorwaarden iets zeggen:
(a) de rentabiliteit van de cannabis-verbouw, (b) de losbandige en
autonome traditie van het herkomstgebied en (c) de ontwikkeling van
de emigratie. Eerst (a): de teelt van het produkt. De boeren in een
klein gebied in het Noorden (Beni-Khaled of Ketama) dat ongeveer
100 kilometer ten Zuidwesten ligt van de plaats Al Hoceima – dit
ligt in de streek waar de gastarbeiders naar Nederland vandaan
komen – telen reeds meer dan tien eeuwen cannabis ten behoeve van
een bescheiden binnenlands gebruik. Koning Hassan I heeft het in
1890 met zoveel woorden toegestaan in vijf dorpen in dit gebied.
Toen de noordelijke zone van Marokko in 1912 onder Spaans beheer
kwam, legde het koloniale bestuur deze boeren geen strobreed in de
weg. In deze ruige streek van het hoge Rif-gebergte leveren de
verbouw van gerst, de opbrengst van fruitbomen, de teelt van geiten
en de produkten van bosbouw (hout, kurk, houtskool) te weinig op om
een zeker bestaan te lijden. Er zijn dan ook regelmatig
hongersnoden in dit gebied uitgebroken, nog in 1944/45 verloor een
vijfde tot een kwart van alle bewoners van de Centrale Rif het
leven (De Mas, 1995). Hash vormt een hoognodige en zekere
aanvulling van het inkomen, want dat wil ook in droge jaren nog wel
groeien. In het gebied waar De Mas reeds jarenlang onderzoek
verricht, heeft hij geconstateerd dat waar de bevolking in 1972 nog
voor 3 5 procent van haar inkomsten van de teelt van cannabis
afhankelijk was, dit percentage nu (1993) is gestegen tot 25 30%.
In Marokko worden drie groepen van hash-produkten onderscheiden.
Kif is de
Berberse benaming van de plant zelf in het Marokkaans. Ze wordt
gedroogd en ruim een jaar bewaard voor verdere bewerking. Sjiera is
het poeder dat bij het dorsen van de gedroogde plant achterblijft.
Hiervan wordt de beste kwaliteit cannabis, de zogenaamde 00 (double
zro) vervaardigd. Cannabis-olie wordt gemaakt door de sjiera-poeder
met zuivere alcohol op te lossen en verder te bewerken. Ofschoon
strijdig met de godsdienstige voorschriften, voor Marokkaanse
producenten en consumenten is hash heel gewoon: goede handel en een
prettig genotmiddel. Kif werd gerookt door oude mannen,
thans wordt dit op veel plaatsen ook voor jongeren gedoogd. Het
verbod in Europa komt de meeste betrokken Marokkanen als
merkwaardig voor. Of liever als buitenkans, want dankzij de
strafbaarstelling kan de prijs worden opgedreven. Deze houding
levert de huidige drugshandelende Marokkanen ook in Nederland de
neutraliseringstechniek op die nodig is de morele grens naar het
plegen van strafbare feiten over te steken. Waarom zouden zij dit
onschuldige produkt niet leveren op een grote koopkrachtige
markt?
lees meer
Bijlage VIII – IV.1. Uit de hete schaduw van de
IslamJanuary 1, 1999
IV. MAROKKAANSE GROEPEN IN NEDERLAND
IV.1. Uit de hete schaduw van de Islam
Geen land in de wereld is in de afgelopen vijf of tien jaar zo
snel omhooggeschoten aan het firmament van drugs-exporterende
landen als Marokko. Naast de Gouden Driehoek (Birma, Laos en
Thailand), de Gouden Sikkel (Irak, Pakistan en Afghanistan) en de
Gouden Ruit (Venezuela, Peru, Colombia, Bolivia en Brazili) is
Marokko thans bezig met een illegale drugseconomische opmars uit de
hete schaduw van de Islam (om met de ondertitel van een bekende
beschrijving van het Marokkaanse land en volk te zeggen;
Heinemeijer, 1960). Naar schatting is nu reeds tweederde van de
inkomsten van de export of tien procent van de inkomsten van het
land afkomstig van de drugshandel. Omdat het land zich, gemeten
naar de maatstaven van de formele en legale economie, in een
langdurige economische crisis bevindt mag men niet anders
verwachten dan dat de houding van de koning en de overheid in de
oorlog tegen de drugs die zij op instigatie van het Westen vanaf
oktober 1992 voeren, op zijn minst ambivalent is. De minister van
Binnenlandse Zaken van Marokko stelde in 1994 publiekelijk vast dat
ruim 100.000 gezinnen er voor hun inkomsten van afhankelijk zijn.
Sommige Marokkaanse intellectuelen en ook de politieke oppositie
(vergelijk De Volkskrant, 1.7.1995) maken zich ernstige zorgen om
de corrumperende invloed die uitgaat van de groeiende macht van de
georganiseerde misdaad in wiens handen deze handel is gevallen. De
onafhankelijke onderzoeksinstelling Observatoire Gopolitique des
Drogues te Parijs onder leiding van Professor Alain Labrousse
aarzelt niet om in haar recente landenoverzicht van 1994 Marokko in
te delen bij de Narco-staten, dat wil zeggen dat de
georganiseerde misdaad, gelieerd aan de drugshandel, in alle
staatsinstellingen macht uitoefent. Over de opkomst van de
drugshandel in Marokko is veel geschreven door beoefenaren van de
wetenschap en er is veel te vinden in (Franse en Arabisch-talige)
kranten. Deze zijn voor ons ontsloten door enkele intellectuelen
uit de Marokkaanse gemeenschap, die overigens als gesprekspartner
veel waardevolle informatie hebben verschaft. Dat zij anoniem
willen blijven, vormt op zichzelf een illustratie van het probleem
van de beheersing van Marokkaanse emigranten door de Marokkaanse
staat. Zij zijn bevreesd hun Marokkaanse staatsburgerschap kwijt te
raken omdat alle Marokkanen geacht worden loyaal te zijn aan de
islamitische godsdienst, de koning en het vaderland. Verder lopen
zij het risico strafrechtelijk te worden vervolgd wegens
hoogverraad. De Amsterdamse sociaal-geograaf Paolo De Mas heeft
zich al meer dan tien jaar ontpopt als Marokko-watcher en van zijn
informatie is hier dan ook dankbaar gebruik gemaakt. Tenslotte
berust dit hoofdstuk op wetenschappelijke literatuur en op
informatiebronnen van de politie als alle andere. De zeer
omvangrijke
literatuur over Marokkaanse criminaliteit in Nederland is slechts
beperkt bruikbaar, omdat deze gaat over de oorzaken van de
Marokkaanse jeugdcriminaliteit en nauwelijks over georganiseerde
misdaad.
lees meer
Bijlage VIII – III.8. ConclusieJanuary 1, 1999
III.8. Conclusie
De oude Balkanroute die in de handel Europa met Azi verbond,
heeft er een functie bijgekregen: de smokkel van herone via de
Turkse infrastructuur in Turkije zelf en in West-Europa. Over de
Turkse onderwereld die deze smokkel organiseert, is via berichten
in de media zeer veel bekend en het Turkse publiek kent de grote
families even goed als de Amerikanen hun mafia-prominenten. Deze
houden zich bezig met afpersing, smokkel van goederen waarover
belasting behoort te worden betaald, goudhandel en zeker ook
racketeering in de bouwnijverheid. Vanaf het moment dat zij de
verwerking en export van opiaten over konden nemen van de
producenten in de Gouden Driehoek, heeft deze illegale handel de
traditionele mafiose activiteiten voor een belangrijk deel
verdrongen. Het is voor de politie in West-Europa ondanks deze
openbaarheid in Turkije lang niet gemakkelijk om de werkzaamheid
van Turkse organisaties in eigen land te herkennen. Ten eerste zijn
de Turkse mafia’s zo verweven met de bovenwereld, dat het van
hieruit lastig is om de criminele activiteit in volle omvang te
doorzien. Bovendien manifesteren de grote mafia-families zich nu
lang niet zo duidelijk in het buitenland als ze het tien jaar
geleden nog deden. Zij laten in toenemende mate het initiatief aan
opkomende drugsondernemers onder de Turkse minderheden in de landen
van emigratie. De mafia’s kunnen worden onderverdeeld in drie
soorten en die hebben alle hun eigen invloedssector in Duitsland,
Frankrijk, Spanje, Engeland en zeker ook Nederland. Er is een
klassieke mafia in de zin dat het deze puur om economisch gewin is
te doen en ook dat deze niet is voortgekomen uit een politieke
beweging. Dat laat onverlet dat de klassieke mafia er wel hand- en
spandiensten voor politieke organisaties levert. Ter rechterzijde
zijn mafiose
groepen te vinden die voortkomen uit de vroegere organisatie der
Grijze Wolven (Amsterdam is voor hen een duidelijke plaats van
concentratie) en te linkerzijde zijn de PKK, Dev Sol en andere
kleinere groeperingen actief met de mafia verbonden (een duidelijke
kern bevindt zich in Arnhem), maar deze zijn minder gericht op de
handel in hard drugs.
lees meer
Bijlage VIII – III.7. De PKK en het probleem van de
afpersingJanuary 1, 1999
III.7. De PKK en het probleem van de afpersing
Dan is er tenslotte het grote en angstwekkende probleem van de
afpersing van landgenoten. Er zijn ook andere groepen die zich daar
waarschijnlijk mee bezig houden, maar afpersing door de PKK in het
Koerdische milieu is het bekendste. De PKK heeft haar wortels in de
jaren zeventig in het linkse studentenmilieu van Ankara, waar men
het idee van gewapend verzet ontwikkelde om de positie van de
Koerden te verbeteren (Soeterik, 1993). De PKK zelf stamt uit 1978.
Nadat in Turkije in 1980 voor de derde maal na de oorlog een
staatsgreep is uitgevoerd, worden PKK-activisten gearresteerd en om
het leven gebracht of het land uitgewezen. De meeste Koerdische
organisaties hebben de repressie van de overheid niet overleefd,
maar de PKK heeft zich sedert het begin van de jaren negentig juist
een massa-aanhang onder de Koerden verworven. Dat geldt ook de
Koerden in het buitenland. In Nederland is ongeveer 30% van degenen
met een (oorspronkelijk) Turkse nationaliteit Koerdisch. De
grootste concentratie is te vinden in Den Haag (Van Loon, 1992) en
verder in Deventer en Arnhem, maar Koerden zijn eigenlijk overal
waar ook Turken zijn. Het is buitengewoon moeilijk voor de
Nederlandse autoriteiten om uit te maken of door Koerden een
vrijwillige bijdrage aan de PKK wordt geschonken of dat zulks
berust op intimidatie en dwang. Er zijn voldoende berichten van
intimiderend optreden in koffiehuizen waarbij gasten 25 of 100
gulden afstaan, berichten over folders in huisdeuren en over
regelrechte afpersing van geslaagde Koerdische ondernemers
(waaronder drugshandelaren!). Maar zouden zij vrijwillig niet ook
contributie hebben betaald? De grote moeilijkheid bij het delict
afpersing is altijd dat de slachtoffers geen aangifte doen. Twee
gerichte pogingen van de politie (in Amsterdam en in Arnhem) om
door middel van een aanschrijving aan alle Turkse en Koerdische
adressen in de stad slachtoffers tot aangifte te bewegen, leverden
in Amsterdam helemaal niets op en in Arnhem niet meer dan enkele
aangiften.
lees meer
Bijlage VIII – III.6. Een voorbeeld van
gewelddadigheidJanuary 1, 1999
III.6. Een voorbeeld van gewelddadigheid
Om te illustreren hoe de Turkse peetvaders te werk gaan in
Europa willen we uitvoeriger stil staan bij een zaak die in 1992
heeft gespeeld in Rotterdam. Nergens is het geweldsniveau in de
georganiseerde misdaad in Nederland zo hoog geweest als hier.
Terugredenerend in de tijd begon deze zaak rond de familie A bij
twee incidenten in 1991 waarvan de politie toen nog niet kon zien
dat naspeuringen naar Rotterdam zouden leiden. Het regionaal
recherche team Groningen stuitte op een Turkse heronegroepering
waarvan de leiders steeds naar Rotterdam reisden. Op een
parkeerplaats langs de weg tussen Antwerpen en Brussel werd een
Surinaamse dealer vermoord. Het motief is hier niet duidelijk
geworden (betalingsproblemen zoals zo vaak?) maar het onderzoek
leidde naar Rotterdam. De heronemarkt in de Maasstad was voor een
deel in handen van de familie A die haar hoofdkwartier had in
enkele coffeeshops en een bar. Ze zijn Koerden en afkomstig uit het
eerder genoemde stadje Lice en van Turks perspectief uit gezien
opereerden zij in het gebied dat toen werd geregeerd door Cantrk te
Diyarbakir die kort geleden onder niet opgehelderde omstandigheden
van het leven is beroofd. De familie A had enkele tientallen Turkse
en Koerdische verwanten in dienst en wist het gesloten karakter van
de organisatie goed te bewaren. Erg in de gaten liepen ze
aanvankelijk niet doordat de personeelsbezetting af en toe werd
ververst zodat de politie geen tijd had om haar nieuwe klanten te
leren kennen. Er werden ook geen investeringen in Nederland gedaan
zodat deze organisatie in de legale economie ook niet werd
waargenomen. Alle leden ontvingen een uitkering van de Sociale
Dienst en gedroegen zich in hun dagelijks leven dienovereenkomstig
om niet op te vallen. De enige familie die de A’s naast zich
duldden was die van B, een aangetrouwde neef ook afkomstig uit
Lice. Het was A ter ore gekomen dat B een partij herone voor
zichzelf liet komen en dat hij daarvoor de infrastructuur van A
(transport, geldcircuit) gebruikte. Het definitieve signaal dat B
van plan was de plaatselijke hegemonie van de A-familie aan te
tasten werd gegeven in de nacht van 31 december 1991 op 1 januari
1992. De jongere broer A, werd vermoord aangetroffen in de
Schilperoortstraat. De daders hadden geprobeerd het pand in brand
te steken om de sporen uit te wissen maar dat was niet gelukt. Op 4
januari werd een Turk die voor de familie een safe house
beheerde, dood aangetroffen in de Vierambachtstraat. Hem waren vier
kogels door het hoofd gejaagd. Degenen die hier, vermoedelijk in
opdracht van B, voor verantwoordelijk waren gebruikten er een
Nederlander bij die door zijn aanwezigheid medeplichtig werd
gemaakt aan de moord. Hij kon nu niet meer terug en zou later
gedwongen worden om mensen met messteken af te maken. Hetzelfde
groepje sloeg toe in de Portugese Straat naar aanleiding van een
conflict dat vermoedelijk was begonnen als een rip deal. De drie
aanwezigen werd de hals afgesneden. De gealarmeerde A’s zonden uit
Turkije twee zonen naar Rotterdam om uit te zoeken wat hier aan
de hand was. Enkele dagen nadat zij naar Turkije waren teruggekeerd
op 5 maart 1992 trof een veldwachter langs de boorden van het
Brielsemeer drie in stukken gesneden en door brand verkoolde lijken
aan. Het spoor leidde de tactische recherche al gauw naar de
bar/restaurant die het hoofdkwartier was van de familie A. In de
kelder bleken degenen die men hield voor de daders van de eerdere
moorden met een salvo van pistoolschoten afgemaakt. Niemand had
iets gehoord en niemand had gezien hoe de lijken (op weg naar
Brielle) waren afgevoerd. Waren hiermee de eerdere moorden
gewroken? Hetzelfde hit-team dat de politie verantwoordelijk hield
voor de verkoolde lijken, werd er ook van verdacht in het voorjaar
in Amsterdam drie Turken in het milieu uit de weg te hebben
geruimd. De totaalscore aan moorden in deze zaak bedroeg elf stuks
binnen een tijdsbestek van een half jaar. Dit is in Nederland
zonder precedent. Ofschoon de politie het op zichzelf niet zo
moeilijk vond om deze mensen te volgen – via de telefoontap
ontdekte zij talrijke drugstransporten slaagde ze er toch niet in
om voldoende bewijs te verzamelen tegen het moorddadige trio dat
nog in leven was. Een van hen die doorgaat voor de leider is
illegaal in Nederland geweest en heeft politiek asiel aangevraagd.
Thans is hij in Belgi aangehouden. Een belangrijke reden waarom
politie en justitie zo weinig kunnen beginnen, is dat de Turkse
verdachten die wel worden opgepakt hun mond stijf dicht houden.
Geconfronteerd met de opnamen van hun eigen telefoongesprekken,
luidt hun commentaar onveranderlijk: Dit telefoongesprek kan ik mij
niet herinneren.
lees meer
Bijlage VIII – III.5. Turkse immigranten en
drugshandelJanuary 1, 1999
III.5. Turkse immigranten en drugshandel
Een mogelijke uitweg uit deze impasse die door velen en vaak ook
met succes wordt beproefd, is om voor zichzelf te beginnen, als
zelfstandige ondernemer. Turken worden kapper, bakker, ze richten
wisselkantoren op, kledingreparatiebedrijven, delicatessenwinkels
en administratiekantoren. Een aparte vermelding verdient de Turkse
textielbedrijvigheid die voor een belangrijk deel werkt met
illegale arbeidskrachten. De politie in Amsterdam en elders heeft
recentelijk heel wat van deze ateliers gesloten. Slechte
vooruitzichten op de algemene arbeidsmarkt kunnen het etnische
bedrijfsleven stimuleren. Er is evenwel nog een andere reactie
mogelijk op de plotseling in de jaren zeventig en tachtig
verslechterde positie terwijl de groepsdruk om aanzien en rijkdom
te verwerven onverminderd blijft bestaan: criminaliteit. Vooral
deelname aan de drugshandel biedt perspectieven. Er is voldoende
aanbod van drugs in Turkije, de infrastructuur voor vervoer en
distributie bestaat en de pakkans is betrekkelijk gering. De morele
neutraliserende redenering loopt als volgt. Ofschoon het handelen
in drugs volgens de koran eigenlijk niet mag, zien veel Turken
zonder economische perspectieven er toch geen bezwaar in omdat het
niet henzelf en hun eigen kinderen betreft. Turken, ook in Turkije
zelf, handelen in herone en cannabis, maar gebruiken die niet zelf.
Dat er in Nederland en andere landen van West-Europa vraag naar
verdovende middelen bestaat is een teken van ziekte van die
maatschappijen, maar daarvoor kunnen zij geen verantwoordelijkheid
op zich nemen. En verder werkt het uit de Amerikaanse sociologische
literatuur (Merton, 1957 over anomie) bekende mechanisme dat
eenmaal verworven rijkdom macht verschaft en dat als die
machtspositie eenmaal is bereikt, naar de herkomst van het geld
niet meer wordt genformeerd. Nadat in 1980 de Chinezen door de
politiedruk uit de heronemarkt zijn verjaagd en de pogingen van
Pakistanen in die richting afgeslagen, zagen de Turkse
drugshandelaren kans om in het ontstane gat in de markt te
duiken.
lees meer
Bijlage VIII – I. ALGEMENE INLEIDINGJanuary 1, 1999
I. ALGEMENE INLEIDING
Een van de hoofdvragen, waarop de Enqutecommissie een antwoord
moet geven, is de vraag naar de aard, ernst en omvang van de
georganiseerde criminaliteit in Nederland. Voor een ieder die in de
voorbije jaren de berichtgeving over grotere strafzaken heeft
gevolgd, zal het duidelijk zijn dat in dit antwoord niet alleen
aandacht mag worden geschonken aan de rol van autochtone,
Nederlandse, groepen in die criminaliteit, maar dat ook het nodige
dient te worden gezegd over de rol die buitenlandse en allochtone
groepen hierin spelen. Over deze laatste groepen gaat dan ook dit
rapport. De rol van autochtone groepen in de georganiseerde
criminaliteit in Nederland wordt door Cyrille Fijnaut belicht in
het gelijknamige rapport van zijn hand.
lees meer
Bijlage VIII – III.4. Turken in NederlandJanuary 1, 1999
III.4. Turken in Nederland
Per 1 januari 1994 woonden (legaal) 202.604 Turken en Koerden in
Nederland. Daarvan is nog maar een klein deel wat wij in Nederland
tweede generatie noemen, 66% procent is van de eerste of de
anderhalve (dat wil zeggen wel in Turkije geboren, maar als kind
naar Nederland gekomen) generatie. Hun vestigingspatroon
correspondeert met de werving van Turkse gastarbeiders in de jaren
zestig. Er wonen relatief veel Turken in provincies met destijds
oude en aflopende industrietakken (textiel, metaal): Overijssel,
Gelderland en Noord-Brabant en in de drie grootste steden,
respectievelijk Rotterdam, Amsterdam en Den Haag. Zo’n tien jaar
nadat de stroom van gastarbeiders op gang was gekomen, stelden
Duitse onderzoekers vast dat de Turken in Duitsland bepaald een
gunstige sociaal-economische selectie vormden van de bevolking (zie
voor een recente samenvatting: Centre for Turkish Studies, 1993) en
in hun voetspoor volgden ook Nederlandse auteurs zoals Penninx en
Van Renselaar (1978) die meenden dat Nederland als later
wervingsland Turkse gastarbeiders van een iets lager peil had
ontvangen dan Duitsland, maar dat het aantal mensen afkomstig uit
het moderne Westen van Turkije, het aantal geschoolden en het
aantal mensen met een behoorlijke arbeidservaring tamelijk hoog
was. Akgndz (1993) heeft deze stelling onlangs nog eens herhaald.
Het wonderlijke is dat de etnografie van Turkse gemeenschappen in
Nederland een heel ander beeld te zien geeft. Risvanolu-Bilgin en
anderen (1986) troffen ook heel eenvoudige en traditionele gezinnen
aan. De Vries (1987) stuitte op een verstikkende sociale controle
die eerder past bij een dorpsgemeenschap dan bij een modern
cultuurpatroon, Feddema (1992) vond naast Westerse ingestelde ook
heel traditionele en conservatieve Turkse jongeren. Hoe is deze
discrepantie te verklaren? Yesilgz (1995) heeft de hypothese van de
positieve selectie aan een grondig onderzoek onderworpen en komt
tot de conclusie dat die grotendeels berust op schijn. De laatste
kortdurende vestigingsplaats vr emigratie naar Nederland lag wel
vaak in het Westen van Turkije, maar de meeste gastarbeiders waren
afkomstig uit Anatoli. De emigranten hadden wel opgegeven onderwijs
te hebben genoten, maar dat had niet erg veel voorgesteld; het
volgen van een kleine cursus was in een bepaalde fase van het
migratieproces voorwaarde geweest om berhaupt te mogen vertrekken.
Het hield bijvoorbeeld helemaal niet in dat de abiturinten konden
lezen en schrijven. Pas gedetailleerde reconstructies van het
proces van kettingmigratie, zoals ondernomen door Den Exter (1993)
en Den Exter en Kutlu (1993) laten zien wat er precies is gebeurd.
Aanvankelijk waren er ondernemende eenlingen die hun geluk
beproefden door als turist naar Europa te gaan. Daar vonden
ze werk en ze keerden met de opbrengst daarvan terug. Familieleden
en andere dorpsbewoners volgden hun welvarende voorbeeld en na het
sluiten van een wervingsaccoord tussen Turkije en Nederland in 1964
volgde massa-emigratie. In 1974, na de economische teruggang
(oliecrisis), stopte de werving. De migratiestroom was heel
plaatselijk bepaald, inwoners van de stad Eskisehir gingen
bijvoorbeeld naar Belgi, die van het Zuidoostelijk gelegen
Gaziantep naar Nederland. De Turken van Hoorn zijn voor 80%
afkomstig uit Gaziantep, die van Medemblik voor 50% en die van Olst
eveneens voor 50%. In feite is het dus misleidend om te spreken van
de Turkse gemeenschap. Zij vormt eerder een staalkaart van
gemeenschappen uit dorpen, districten en provincies in Turkije. Het
is een reproduktie van gemeenschappen uit de provincies Konya,
Kayseri in het Westen en het midden van Anatoli en van de
oostelijke streek langs de Zwarte Zee en het overwegend door
Koerden bevolkte Oosten en Zuidoosten van het land. De Turken in
Nederland leven overwegend in regionaal verband. Zij huwen met
partners uit dezelfde streek, zij komen in de koffiehuizen met
streekgenoten samen (vaak aan de naam, bijvoorbeeld Zwarte Zee,
Kara Deniz, te herkennen) en zij ondernemen gezamenlijk
bepaalde projecten voor het dorp van herkomst zoals het schenken
van een ambulance of het zenden van hulp bij een aardbeving. De
plaatselijke burgemeesters komen bij de emigranten uit hun dorp in
Nederland op bezoek om hen aan hun afkomst te herinneren. Over en
weer is tussen verschillende Turkse gemeenschappen vaak heel weinig
contact, oude negatieve stereotypen overheersen. De immigratie is
intussen grotendeels voltooid. Na het stoppen van de officile
werving ging een aantal gastarbeiders terug, maar hun
gemeenschappen in Nederland groeiden toch als gevolg van
gezinshereniging en gezinsvorming (mensen met een verblijfstitel
huwen iemand direct uit Turkije). Verder zijn er toeristen,
illegale arbeiders en (tegenwoordig) weinig kansrijke asielzoekers
(Bcker, 1992).
lees meer
Bijlage VIII – III.3. Internationale uitwaaieringJanuary 1, 1999
III.3. Internationale uitwaaiering
De Turkse mafia heeft zich vanaf 1980 razendsnel over de
verschillende Europese landen verspreid dankzij het grote aantal
gastarbeiders dat zich er eertijds heeft gevestigd en de families
die via volgmigratie zijn herenigd. Thans wonen en werken 2,3
miljoen Turken in het buitenland (dat is 4% van de gehele bevolking
die 57 miljoen groot is). De grootste Turkse
emigrantengemeenschappen bevinden zich in Duitsland (1,8 miljoen),
Nederland, Zweden, Belgi en Frankrijk. Overal is een deel van de
oorspronkelijke gastarbeiders sedert het einde van de jaren
zeventig zonder werk en dat maakt hen ontvankelijk voor een entree
in de georganiseerde misdaad.
lees meer
Bijlage VIII – III.2. De mafia’s van TurkijeJanuary 1, 1999
III.2. De mafia’s van Turkije
Het is niet eenvoudig om goed zicht te krijgen op het
uitgestrekte panorama van de georganiseerde misdaad in Turkije.
Anders dan over vele andere drugsexporterende landen bestaat er
weinig wetenschappelijke literatuur over en zeker niet in een
Europese taal. Het verslag dat de NRC-journalist R. van der Roer
(1989) over de toenmalige Turkse mafia in Nederland samenstelde op
grond van mededelingen van de Nederlandse politie en justitie,
behoort nog tot de beste stukken. Hij beschrijft de toestand in de
jaren tachtig. Voor de politie is de grote moeilijkheid om uit te
vinden met welke mafiafamilies in Turkije de organisaties in
West-Europa handel drijven. De organisaties zijn redelijk goed
afgeschermd en Turkse verdachten zijn weinig mededeelzaam. Aan de
andere kant manifesteren de Turkse peetvaders (baba’s of de
aga’s) van de georganiseerde misdaad zich in Turkije
openlijker dan waar ook ter wereld! Zij geven interviews aan
journalisten en laten zich onbekommerd ondervragen voor de
televisie. Zij gebruiken de media om een image op te bouwen van
mannen van eer en weldoeners der mensheid. Turken in West-Europa
kunnen dat sedert de introductie van de schotelantenne goed volgen
en als gespreksonderwerp is het even populair als de mafia dat is
in Amerika. De vrijheid die journalisten met betrekking tot dit
onderwerp genieten is ongekend. Bij het interviewen van de
peetvaders maken zij met succes gebruik van hun verschoningsrecht.
Een aantal hunner loopt de politiebureaus en gerechtsgebouwen
onbekommerd in en uit. In hun reportages gedragen zich als
aasgieren. De gruwelijke details van de onderlinge strijd worden de
lezers en kijkers niet bespaard, in tegendeel, er wordt veel geld
voor geboden. De foto’s van de drie afgesneden en verbrande hoofden
die in 1992 in het Brielse Meer zijn aangetroffen (waarover
hieronder meer) zijn niet aan de Nederlandse media verstrekt, maar
ze hebben (zonder twijfel na te zijn afgestaan door de Turkse
politie die men uit Rotterdam een serie had gestuurd) wel in kleur
de voorpagina’s van de Turkse dagbladen gehaald.
lees meer
Bijlage VIII – III.1. De Balkan routeJanuary 1, 1999
III. TURKSE CRIMINELE GROEPEN IN NEDERLAND
III.1. De Balkan route
In de geschiedenis van het internationale verkeer is de
Balkanroute van vitale betekenis omdat deze Azi over land verbond
met Europa. Turkije speelde daarin als grensland een sleutelrol en
dat doet het nog steeds. Per jaar passeren meer dan anderhalf
miljoen vrachtauto’s de landsgrenzen en ook nog een kwart miljoen
autobussen en vier miljoen personenauto’s (Van Doorn, 1993). Via de
noordelijke route worden goederen naar Europa vervoerd over de E 90
en zuidelijk langs de E 80. Eerst wordt de grens gepasseerd met
Bulgarije en van daaruit liggen tot de oorlog in Joegoslavi
uitbrak, in beginsel drie wegen open: die via Roemeni, Servi en
Griekenland. De eerste en de derde mogelijkheid bestaan nog steeds.
Vanaf Roemeni gaat het via Hongarije, Slowakije en Tjechi naar
West-Europa of via de Oekraine naar Polen. Vanaf Griekenland via de
havenstad Piraeus op de veerboot verder naar de Italiaanse havens
Bari of Trist. Behalve over de weg worden ook goederen
getransporteerd over zee (via de Zwarte Zee naar Odessa en dan
verder) of over de Middellandse Zee. Al in het begin van de jaren
zeventig werd de smokkel van opium via deze Balkan-route
gesignaleerd. Marseille was toen het grootste distributiecentrum
voor West-Europa, Corsicanen en Turken of Armenirs voerden het
narcoticum aan (Lamour en Lambert, 1972). Tussen de ladingen die
bestaan uit zuidvruchten, thee, confectiekleding enzovoort, wordt
thans herone of cannabis verstopt en dat gebeurt ook in de ruimten
die speciaal in het chassis (de balken), de brandstof-tanks en de
luchtremcylinders zijn geprepareerd. Een Turkse mafia-familie in de
kleine provinciehoofdstad Kilis in het Zuiden van Midden-Anatoli
heeft een reusachtig aandeel in de transportwereld en men neemt aan
dat hier de vrachtauto’s in werkplaatsen worden geprepareerd. De
retourvracht bestaat uit allerhande industrile goederen, maar de
laatste tijd ook cocane (voor de Turkse markt zelf). Het is bijna
ondoenlijk om deze gemotoriseerde goederenstroom op smokkel te
controleren, de bergplaatsen zijn geraffineerd aangebracht. Het
doorzoeken van een enkele vrachtauto duurt vele uren tot een hele
dag. Honden kunnen soms door de sterke geuren van de
getransporteerde voedingswaren de drugs niet ruiken. Aan de andere
kant moeten er heel wat grenzen tussen de eerder genoemde landen
worden gepasseerd voordat de Europese Unie wordt binnengereden en
het is duidelijk dat een deel van de grenswacht of douane wel plat
moet zijn of dat ter plaatse, in het geval van ontdekking, wordt
gemaakt. Zonder omkopen gaat het niet, vertelt ons een van de
grootste drugsbaronnen van Nederland, die in Turkije begonnen is
door zelf als chauffeur op te treden. Hij nam enkele tienduizenden
Duitse Marken
mee voor onderweg en als een douanier het niet vertrouwde, werd de
portefeuille getrokken. Dat ging gelukkig altijd goed, zo ondervond
hij, al was het iedere keer angstig afwachten of het zou worden
geaccepteerd. Een reisje per vrachtauto uit Libanon naar Nederland
kostte hem tien kilo lichaamsgewicht aan angstzweet, vertelt
hij.
lees meer
Bijlage VIII – II.8. ConclusieJanuary 1, 1999
II.8. Conclusie
De sociologische gegevens die voorhanden zijn over de
ontwikkeling van de maatschappelijke positie van Surinamers in
Nederland, laten er geen twijfel over bestaan dat een ruime
meerderheid zijn weg in de Nederlandse samenleving heel goed heeft
gevonden. Dat geldt ook voor Antillianen en Arubanen. Over die
meerderheid gaat het hier niet. In de afgelopen twintig jaar is er
echter tegelijkertijd een categorie Carabische immigranten ontstaan
die in allerlei opzichten het risico loopt om verzeild te raken in
criminaliteit. Hoe groot die categorie precies is, valt niet met
zekerheid te zeggen maar de dertig veertig procent langdurig
werklozen zijn kandidaat voor de vorming van een bijzondere
Carabische onderklasse op langere termijn. De sociale
omstandigheden die tot de vorming van deze onderklasse leiden, zijn
wel min of meer duidelijk: deze categorie heeft weinig onderwijs
doorlopen; ze is slecht voorbereid op de eisen die op de
Nederlandse arbeidsmarkt worden gesteld; deze groep is gearriveerd
in de jaren zeventig en tachtig toen er geen werkgelegenheid voor
nieuwkomers bijkwam; gekleurde immigranten lopen op verschillende
fronten aan tegen rassendiscriminatie.
lees meer
Bijlage VIII – II.7. De besteding van drugswinstenJanuary 1, 1999
II.7. De besteding van drugswinsten
Surinaamse drugshandelaren in Nederland willen vaak opvallen met
een swingende levensstijl. Ze rijden in dure auto’s, dragen mooie
kleren en opvallende sieraden. Dat laatste is overigens misleidend
en leent zich voor een cultureel misverstand. Ook mensen die
werkelijk arm zijn, dragen vaak goud en dat is dan ook hun gehele
vermogen. Boslandcreolen handelen veel in goud en als zij dat doen
hoeft dat helemaal niet te betekenen dat ze het met drugstransport
of -handel hebben verdiend. Soms komt er bij de drugstransacties
helemaal geen geld aan te pas. In Suriname bestaat grote behoefte
aan bepaalde schaarse, Westerse importartikelen. Een dienst in het
drugstransport kan worden afgerekend door kinderkleding uit
Nederland op te sturen of levensmiddelen of luxe badzeep en
tandpasta. De rijkste drugshandelaren zelf wassen hun revenuen wit
en investeren in het Carabisch gebied. We hebben geen gegevens die
er op wijzen dat zij in Nederland investeren of hier in enige
economische sector penetreren. Grote hoeveelheden geld worden via
banken verzonden en in het geval van grote Hindoestaanse
ondernemers is vastgesteld dat zij een ingenieus systeem hanteren
dat in India bekend staat onder de naam Hawala-bankieren of
ponton-bankieren. Dit is gebaseerd op absoluut onderling vertrouwen
en daarom leent de Hindoestaanse grootfamilie zich er goed voor. De
wijze waarop de nieuwverworven rijkdom in Suriname wordt
geconsumeerd, volgt stereotype etnische lijnen. De etnische groepen
stemmen overeen voor zover zij prachtige villa’s laten bouwen ten
noorden van Paramaribo. Coca-bungalows worden ze genoemd.
Schitterend wit, uitgerust met zwembaden en tennisbanen. Er zijn
ook eigen vliegtuigen waargenomen. De drugshandelaren van
Paramaribo worden in het openbaar herkend omdat ze rondrijden in
jeepjes van het merk Suzuki en altijd met de muziek hard aan. Omdat
het favoriete type van dit automerk Vectari heet, worden zij
Vectari-boys genoemd. In het Hindoestaans milieu herkent men de
plotselinge rijkdom aan een prachtig ingerichte winkel.
lees meer
Bijlage VIII – II.6. Corruptie onder Nederlandse
overheidsdienaren van Surinaamse afkomstJanuary 1, 1999
II.6. Corruptie onder Nederlandse overheidsdienaren van
Surinaamse afkomst
Aan het einde van de jaren tachtig bereikte de politie de eerste
mededeling over een marechaussee die dienst deed op luchthaven
Schiphol en die aan de Surinaamse kant uitstekende betrekkingen
onderhield met een manager bij de Surinaamse Luchtvaart
Maatschappij die betrokken was bij de handel in drugs, en aan de
Nederlandse kant met een grote Hindoestaans-Surinaamse importfirma.
Het bericht luidde dat de marechaussee drugskoeriers opving en
doorsluisde en dat hij via een dienstvoertuig partijen cocane
overdroeg aan zijn zakenvriend. Over een ambtenaar in dienst van
een Amsterdamse deelraad kwam informatie binnen dat deze zich bezig
hield met fraude van gesloten cheques en handelde in Nederlandse
paspoorten. Haar positie stelde haar in staat de afgegeven
paspoorten in het register van de burgelijke stand te registreren.
Er kwamen berichten binnen over verschillende corrupte Surinaamse
agenten in dienst van de regiopolitie te Amsterdam. Ook zij zouden
met paspoortfraude te maken hebben, met heling, met het omkatten
van gestolen auto’s en met het doorspelen van strafrechtelijke
onderzoeksinformatie naar criminele organisaties. Voor ambtenaren
van de rijksrecherche die deze informatie verwerken, is het
aanleiding om in 1991 te vragen om justitieel onderzoek. Het
onderwerp lag politiek uiterst gevoelig: was er werkelijk reden om
te veronderstellen dat er speciaal met Surinamers in
overheidsdienst iets niet in orde zou zijn? In 1990 kwam een hele
groep Surinaamse politiemensen naar Nederland toe nadat Herman
Gooding was vermoord. Zij vertelden dat ze van de militaire politie
gevaar te duchten hadden en boden zich in Nederland aan om in
politiedienst te gaan. De Nederlandse politie was juist op dat
moment volop bezig om in het kader van haar positieve-actie-beleid
Surinamers te werven en getrainde collega’s kon men op zichzelf
goed gebruiken. Het was jammer dat hun antecedenten niet konden
worden nagetrokken omdat er geen formele contacten bestonden tussen
de Nederlandse en de Surinaamse politie. Nadat een aantal van hen
in dienst was genomen, rees ten aanzien van sommige agenten de
twijfel dat het vluchtverhaal was verzonnen en dat het om
politiemensen ging die in Suriname zelf wegens wangedrag uit het
korps waren gezet en die met uitdrukkelijk medeweten van de
Surinaamse legerleider in Nederland waren geplant. De functionaris
die toen bij de Amsterdamse politie het minderhedenbeleid
cordineerde, heeft in de instroom van de Surinaamse politiemensen
een actief aandeel gehad. Dit deel van het verhaal wordt in ons
rapport over de georganiseerde misdaad in de hoofdstad in detail
verteld. Hier volstaan we met de constatering dat een rapport,
opgemaakt door de BVD over de betrekkingen die deze functionaris
met Bouterse onderhield, voor de burgemeester en de korpschef reden
was hem onmiddellijk te ontslaan. Het had onder andere bevreemding
gewekt dat de betrokkene in de periode dat hij nog over een
connectie bij de Surinaamse politie beschikte via welke hij de
antecedenten van sollicitanten kon natrekken, geen alarm had
geslagen bij een notoir geval. Rijksrechercheurs verzamelden de
namen van Surinaamse agenten die op deze verdachte manier waren
aangenomen en verzochten de procureur-generaal in Amsterdam om
nader onderzoek. In 1993 werd een nieuwe groep Surinaamse
werknemers op Schiphol aangetroffen die hand- en spandiensten
verichtten voor drugssmokkelaars. Er kwamen meer berichten binnen
over Surinaamse ambtenaren in dienst van de gemeente Amsterdam, de
sociale dienst en bij de huisvestingsdienst die corrupt waren. De
Amsterdamse politie had inmiddels zelf onderzoek ingesteld en vier
agenten van Surinaamse afkomst
ontslagen. Een daarvan werkte in een andere stad als portier bij
een discotheek en trad op als priv-chauffeur van n van de grotere
autochtone drugshandelaren van Nederland. Ook in drie andere steden
(onder andere Utrecht) worden corrupte Surinaamse politiemensen
ontslagen. Een agent deed opvallend veel moeite om te kunnen werken
als vertaler bij van de telefoon afgeluisterde gesprekken en was
daarbij succesvol. Toen bleek dat hij nauwe contacten onderhield
met een Surinaamse drugshandelaar. Er rezen verdenkingen tegen vier
Surinamers die in opleiding waren bij verschillende korpsen en van
nog eens vier afgewezen sollicitanten was van meet af aan duidelijk
dat zij een groot risico op zouden leveren. Ook onder het
bewakingspersoneel in een penitentiaire inrichting zou zich zo
iemand bevinden, die een indrukwekkende carrire als sadist in
dienst van de Surinaamse politie achter de rug had. In 1994 bedroeg
het aantal verdenkingen tegen corrupte marechaussees op Schiphol al
vijf. Het was moeilijk om werkelijk corruptieve handelingen te
bewijzen, maar de connecties (familie, vrienden) met tal van
bekende drugshandelaren waren evident. Een marechaussee die ten
onrechte iemands paspoort van een toelatingsstempel voorzag,
verontschuldigde zich bij ontdekking met de (waarschijnlijk juiste)
mededeling vriendendienst! Van al deze verdenkingen kwam maar
weinig naar buiten, maar het verlamde op verschillende plaatsen het
politiewerk, omdat politiemensen niet wensten samen te werken met
enkele collega’s die oorspronkelijk uit Suriname afkomstig waren.
Ruim 15 jaar geleden interviewde Bovenkerk alle gekleurde
politiemensen die Nederland rijk was. Het waren er toen op de kop
af twintig en hij publiceerde daarover in een door de Federatie van
Surinaamse Welzijnsinstellingen uitgegeven boekje met de titel: Als
ze allemaal zo waren als jij! (Bovenkerk en Luning, 1979). Die
titel sloeg op het vooroordeel van blanke politieagenten tegenover
Surinamers in het algemeen. De genterviewden vertelden bij die
gelegenheid hoe moeilijk het was om je als Surinamer (of
Antilliaan) te onttrekken aan de aanspraken uit eigen etnische
kring. Hun gemeenschappen waren klein en iedereen had in zijn
familie of kennissenkring wel mensen die met politie en justitie in
aanraking waren gekomen en die aanklopten om hulp. Je kon je
natuurlijk helemaal losmaken van je etnische groep, maar dat
betekende niet enkel een persoonlijke tragedie, het potentile
voordeel voor de politie om zulke mensen in dienst te hebben, zou
er mee verloren gaan. Het werd moeilijk afwegen waar de grens lag
van de loyaliteit van familie, etnische groep en nationale afkomst.
Ze vertelden dat zij met dit dilemma in een maatschappelijk
krachtenveld moesten opereren dat fundamenteel anders was dan dat
van hun Hollandse collega’s. Dat hun positie ook corruptiegevoelig
zou kunnen zijn kwam bij de onderzoekers in 1979 niet eens op en
daar hebben ze toen ook niet naar gevraagd (wat trouwens toch niet
veel zou hebben opgeleverd). Thans mag de Nederlandse politie zich
gelukkig prijzen met vele honderden Surinamers, Antillianen en
Arubanen (en leden van andere etnische groepen) in haar dienst. Het
verstevigt haar informatiepositie en legitimeert het korps als
geheel bij het Surinaamse volksdeel. Positieve actie is nergens
populair, maar bij de politie is zij goed aangeslagen. Het
geschetste loyaliteitsdilemma heeft echter een corruptieprobleem
opgeleverd, in elk geval bij de politie. De aanwijzingen die
hierboven zijn genoemd, zijn zo overtuigend dat we gerust mogen
zeggen dat het een echt probleem is en geen kunstmatig produkt van
racistische waarneming of selectieve aandacht. Een Amsterdamse
advocaat die zeer veel grote drugszaken in Surinaamse kring doet,
beweert dat de Nederlandse overheid lek is. Zijn clinten hebben hem
laten weten goede connecties bij de politie te hebben, zegt hij, en
als er iets nodig is voor de verdediging, moest hij het maar laten
weten. In de tijd dat er over ethische normen in de advocatuur nog
niet zo veel werd gediscussieerd als thans kon hij, volgens eigen
zeggen, over het uitgewerkte plan voor de pro-actieve fase van een
groot politieonderzoek beschikken.
lees meer
Bijlage VIII – II.5. Georganiseerde criminaliteit onder
Surinamers in NederlandJanuary 1, 1999
II.5. Georganiseerde criminaliteit onder Surinamers in
Nederland
Tot ver in de jaren zeventig is er geen reden om de
criminaliteit onder Surinamers als apart vraagstuk aan de orde te
stellen. Als met de komst van sociaal zwakke immigranten wel
problemen ontstaan, zoals in de Amsterdamse Bijlmermeer en op de
Rotterdamse Kruiskade, wordt het politiek niet als correct
beschouwd om het verschijnsel bij de naam te noemen. Het ministerie
van Justitie heeft in al in de jaren tachtig besloten de etnische
afkomst van personen die bij criminaliteit zijn betrokken, niet
meer te registreren teneinde stigmatisering te voorkomen. Het was
evenmin bon ton om specifiek culturele criminaliteitsbevorderende
factoren te releveren. Een aanmerkelijk deel van de kinderen in de
Surinaams-Creoolse volksklasse groeit op in onvolledige gezinnen.
Van alle Surinaamse huishoudens is 32 procent uit een noudergezin
en voor de subcategorie der Creolen zelfs meer dan de helft.
Vergelijk dit met een percentage voor de Nederlandse bevolking in
haar geheel van 7 en bijvoorbeeld Marokkanen van 3 procent (Van
Praag, 1989). Dit gezinstype draagt volgens van Niekerk (1992) bij
tot armoede, uitkeringsafhankelijkheid en maatschappelijk
isolement. In de loop van de jaren tachtig verdwijnt de
aanvankelijke schroom. Buiks (1983) schreef toen een gedurfd
rapport over Creoolse jongens in Rotterdam die hun leven
organiseerden rond verslaving aan herone en rond de tegencultuur
van de Rasta-beweging, of die de exuberante levensstijl van een
zogenaamde wakaman ten toon spreidden. Het vraagstuk werd
hier nog opgevat als een probleem van beklagenswaardige
randgroepjongeren: de wakaman zijn jongens die met
versluierend woordgebruik voor hun levensonderhoud zijn overgegaan
op praktijken die de omringende samenleving als illegaal of
crimineel aanmerkt (Buiks, 1983, 127). Bij nadere lezing van de
tekst blijken deze praktijken te bestaan uit niet minder dan
huisbreken, bankroven en vooral poederverkopen (p. 117). De
criminaliteit van Surinaamse jongens in de jaren zeventig en het
begin van de jaren tachtig is nauw verbonden met de verslaving aan
drugs. De misdaad die daaruit voortvloeit, is vooral
verwervingscriminaliteit. Met georganiseerde drugshandel hebben ze
dan nog weinig te maken. Zij zijn er de slachtoffers van of vormen
als kleine dealers het onderste echelon van deze handel. Dat
verandert aan het einde van de jaren tachtig. Livio Sansone deed in
1992 verslag van zijn belevenissen over een periode van 1981 tot
1990 met eenzelfde groep Creoolse jongens in Amsterdam. Die jongens
komen op allerlei manieren aan hun inkomen, maar daartoe behoren
ook zogenaamde zwarte hossels, illegale dingen. In de periode dat
hij ze onderzoekt, neemt het verslavingsprobleem sterk af. De
Surinaamse junkies vormen tot op zekere hoogte een uitstervend
cohort. Zij gaan over op de verkoop van drugs. Het begint met
kleine straatdealers die plastic zakjes uitventen met een gram
hash. Zij streven er echter naar om huisdealer te worden. Het
koffiehuizencircuit van Amsterdam groeit in de jaren tachtig
explosief en voorziet een internationale
toeristen-consumenten-markt van drugs. Desondanks, stelt Sansone
vast, blijven de Surinaamse dealers onderaan in die markt hangen.
Hun ostentatieve levensstijl (scherpe kleren, overvloedige gouden
sieraden) is niet erg geschikt om zich als etnisch ondernemer op te
werken naar een hoger niveau. Bovendien zijn zij buitengewoon
ongeorganiseerd en de politie laat Sansone weten dat het geen enkel
probleem is om
Creoolse dealers te laten verklaren over hun concurrenten. Hier
zien we iets terug van wat in Suriname krabbenpolitiek wordt
genoemd. Zoals krabben elkaar bij de poten naar omlaag trekken
zodat zij de ton individueel niet uitklimmen, zo staan volkscreolen
elkaar niet toe beter af te zijn dan zijzelf (Brana-Shute,
1979).
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>