• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grondrechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VIII – IV.2. De ontwikkeling van de georganiseerde misdaad in Marokko

    IV.2. De ontwikkeling van de georganiseerde misdaad in
    Marokko

    De opkomst van de georganiseerde misdaad in Marokko is niet te
    begrijpen als we niet weten dat een zeer groot gedeelte van de
    Marokkaanse staatshuishouding zich afspeelt in de grijze en zwarte
    zones van de zogenaamde informele economie. Deze term staat voor
    alle bedrijvigheid die niet officieel is geregistreerd en geteld,
    maar die desondanks veel werkgelegenheid verschaft. Marokko geldt
    in de eerste plaats als een agrarisch land, dertig procent van de
    bevolking vindt er werk in de landbouw. De industrie is weinig
    ontwikkeld en biedt weinig werkgelegenheid. Het klinkt vreemd in
    Westerse oren, maar zoals in veel landen van de Derde Wereld vormt
    de informele economie in feite de belangrijkste economische sector.
    Er bestaan schattingen dat de staatshuishouding daar voor de helft
    van het Bruto Nationaal Produkt op drijft. Behalve de verbouw van
    en handel in hash, zijn in deze informele sector activiteiten
    aanwijsbaar die wij zonder meer tot het terrein van de
    georganiseerde misdaad mogen rekenen. Vanuit Marokko wordt op
    uiteenlopende manieren aan mensensmokkel gedaan. Er worden met
    vissersboten en kleine scheepjes tegen betaling (van bijvoorbeeld
    f.3.000,-) illegale trekarbeiders of emigranten de veertig
    kilometer overgezet die Europa en Afrika van elkaar scheiden ter
    hoogte van de Straat van Gibraltar. Er zijn berichten dat de
    Italiaanse mafia hierbij is betrokken en dat leden van de kustwacht
    in Marokko en Spanje zijn omgekocht om deze menselijke vrachten
    door te laten. Deze mensen zoeken werk in de tuinbouw en de oude
    takken van industrie in Spanje en Itali. Er worden vrouwen
    uitgevoerd om als prostitue te werken. Voorheen was hun markt te
    vinden in Saoedi-Arabi en andere rijke Golfstaten, maar mede op
    aandrang van de orthodoxe beweging in de Islam om dit te stoppen,
    wordt dit verkeer nu in de richting van Spanje en Frankrijk en
    noordelijker gedirigeerd. Met deze vormen van mensenhandel gaat een
    levendige produktie en handel in valse reisdocumenten gepaard.
    Voorts is sprake van georganiseerde autodiefstal uit Europa. Tussen
    de reusachtige stroom gemotoriseerde Marokkaanse vakantiegangers
    valt een enkel gestolen exemplaar nauwelijks op. Vooral in Spanje
    en Itali zijn Marokkaanse bendes op dit terrein actief; daar worden
    ook de papieren vervalst. In april heeft de Spaanse politie twee
    bendes opgerold, waarvan er overigens n bestond uit vier
    Nederlanders en een Brit. De georganisiseerde misdaad in Marokko is
    verder actief in alle mogelijk vormen van smokkel. Smokkelen vormt
    trouwens ook voor andere ondernemende individuen een bron van
    inkomsten zoals iedereen aan de grens zelf gemakkelijk kan
    waarnemen. Via de twee kleine vrijhandelszones in het noorden
    (Ceuta en Melilla) en via de Canarische eilanden in het Zuiden van
    het land worden Amerikaanse sigaretten en hifi-apparatuur
    binnengesmokkeld zonder dat de verschuldigde belasting wordt
    betaald en er is ook al een zwarte markt voor nieuwe, en voor
    tweedehands kleding en voor vers, maar zelfs ook voor overjarig
    voedsel in conservenblikjes. In Marokko zijn verder zwarte markten
    voor wapens, goud en buitenlandse geld. Marokko kende in de loop
    van 1994 en 1995 een reeks belangrijke fraudeschandelen en dan gaat
    het onder andere om ambtenaren die voor eigen rekening door de
    Verenigde Naties geschonken graan aan boeren verkochten
    (Derro-project, 1993); de directeur van een dochteronderneming van
    Royal Air Maroc die in 1995 werd aangehouden op verdenking van het
    verduisteren van grote bedragen die gemoeid waren bij het tot stand
    komen van koopcontracten met Duitse en Turkse bedrijven;
    medewerkers van de Algemene Bank Marokko (een filiaal van ABN-AMRO)
    die grote financile transacties zouden hebben gepleegd ten koste
    van het Amerikaanse autobandenbedrijf Goodyear. Deze voorbeelden
    van georganiseerde misdaad en fraude in Marokko zijn echter
    kinderspel vergeleken bij de handel in cannabis en in toenemende
    mate ook hard drugs. Nederland is daarbij als importland (het
    belangrijkste?) van vitale betekenis. Hoe valt die ontwikkeling te
    verklaren? We willen over drie specifieke voorwaarden iets zeggen:
    (a) de rentabiliteit van de cannabis-verbouw, (b) de losbandige en
    autonome traditie van het herkomstgebied en (c) de ontwikkeling van
    de emigratie. Eerst (a): de teelt van het produkt. De boeren in een
    klein gebied in het Noorden (Beni-Khaled of Ketama) dat ongeveer
    100 kilometer ten Zuidwesten ligt van de plaats Al Hoceima – dit
    ligt in de streek waar de gastarbeiders naar Nederland vandaan
    komen – telen reeds meer dan tien eeuwen cannabis ten behoeve van
    een bescheiden binnenlands gebruik. Koning Hassan I heeft het in
    1890 met zoveel woorden toegestaan in vijf dorpen in dit gebied.
    Toen de noordelijke zone van Marokko in 1912 onder Spaans beheer
    kwam, legde het koloniale bestuur deze boeren geen strobreed in de
    weg. In deze ruige streek van het hoge Rif-gebergte leveren de
    verbouw van gerst, de opbrengst van fruitbomen, de teelt van geiten
    en de produkten van bosbouw (hout, kurk, houtskool) te weinig op om
    een zeker bestaan te lijden. Er zijn dan ook regelmatig
    hongersnoden in dit gebied uitgebroken, nog in 1944/45 verloor een
    vijfde tot een kwart van alle bewoners van de Centrale Rif het
    leven (De Mas, 1995). Hash vormt een hoognodige en zekere
    aanvulling van het inkomen, want dat wil ook in droge jaren nog wel
    groeien. In het gebied waar De Mas reeds jarenlang onderzoek
    verricht, heeft hij geconstateerd dat waar de bevolking in 1972 nog
    voor 3 5 procent van haar inkomsten van de teelt van cannabis
    afhankelijk was, dit percentage nu (1993) is gestegen tot 25 30%.
    In Marokko worden drie groepen van hash-produkten onderscheiden.
    Kif is de
    Berberse benaming van de plant zelf in het Marokkaans. Ze wordt
    gedroogd en ruim een jaar bewaard voor verdere bewerking. Sjiera is
    het poeder dat bij het dorsen van de gedroogde plant achterblijft.
    Hiervan wordt de beste kwaliteit cannabis, de zogenaamde 00 (double
    zro) vervaardigd. Cannabis-olie wordt gemaakt door de sjiera-poeder
    met zuivere alcohol op te lossen en verder te bewerken. Ofschoon
    strijdig met de godsdienstige voorschriften, voor Marokkaanse
    producenten en consumenten is hash heel gewoon: goede handel en een
    prettig genotmiddel. Kif werd gerookt door oude mannen,
    thans wordt dit op veel plaatsen ook voor jongeren gedoogd. Het
    verbod in Europa komt de meeste betrokken Marokkanen als
    merkwaardig voor. Of liever als buitenkans, want dankzij de
    strafbaarstelling kan de prijs worden opgedreven. Deze houding
    levert de huidige drugshandelende Marokkanen ook in Nederland de
    neutraliseringstechniek op die nodig is de morele grens naar het
    plegen van strafbare feiten over te steken. Waarom zouden zij dit
    onschuldige produkt niet leveren op een grote koopkrachtige
    markt?

    lees meer

    Bijlage VIII – IV.1. Uit de hete schaduw van de Islam

    IV. MAROKKAANSE GROEPEN IN NEDERLAND

    IV.1. Uit de hete schaduw van de Islam

    Geen land in de wereld is in de afgelopen vijf of tien jaar zo
    snel omhooggeschoten aan het firmament van drugs-exporterende
    landen als Marokko. Naast de Gouden Driehoek (Birma, Laos en
    Thailand), de Gouden Sikkel (Irak, Pakistan en Afghanistan) en de
    Gouden Ruit (Venezuela, Peru, Colombia, Bolivia en Brazili) is
    Marokko thans bezig met een illegale drugseconomische opmars uit de
    hete schaduw van de Islam (om met de ondertitel van een bekende
    beschrijving van het Marokkaanse land en volk te zeggen;
    Heinemeijer, 1960). Naar schatting is nu reeds tweederde van de
    inkomsten van de export of tien procent van de inkomsten van het
    land afkomstig van de drugshandel. Omdat het land zich, gemeten
    naar de maatstaven van de formele en legale economie, in een
    langdurige economische crisis bevindt mag men niet anders
    verwachten dan dat de houding van de koning en de overheid in de
    oorlog tegen de drugs die zij op instigatie van het Westen vanaf
    oktober 1992 voeren, op zijn minst ambivalent is. De minister van
    Binnenlandse Zaken van Marokko stelde in 1994 publiekelijk vast dat
    ruim 100.000 gezinnen er voor hun inkomsten van afhankelijk zijn.
    Sommige Marokkaanse intellectuelen en ook de politieke oppositie
    (vergelijk De Volkskrant, 1.7.1995) maken zich ernstige zorgen om
    de corrumperende invloed die uitgaat van de groeiende macht van de
    georganiseerde misdaad in wiens handen deze handel is gevallen. De
    onafhankelijke onderzoeksinstelling Observatoire Gopolitique des
    Drogues
    te Parijs onder leiding van Professor Alain Labrousse
    aarzelt niet om in haar recente landenoverzicht van 1994 Marokko in
    te delen bij de Narco-staten, dat wil zeggen dat de
    georganiseerde misdaad, gelieerd aan de drugshandel, in alle
    staatsinstellingen macht uitoefent. Over de opkomst van de
    drugshandel in Marokko is veel geschreven door beoefenaren van de
    wetenschap en er is veel te vinden in (Franse en Arabisch-talige)
    kranten. Deze zijn voor ons ontsloten door enkele intellectuelen
    uit de Marokkaanse gemeenschap, die overigens als gesprekspartner
    veel waardevolle informatie hebben verschaft. Dat zij anoniem
    willen blijven, vormt op zichzelf een illustratie van het probleem
    van de beheersing van Marokkaanse emigranten door de Marokkaanse
    staat. Zij zijn bevreesd hun Marokkaanse staatsburgerschap kwijt te
    raken omdat alle Marokkanen geacht worden loyaal te zijn aan de
    islamitische godsdienst, de koning en het vaderland. Verder lopen
    zij het risico strafrechtelijk te worden vervolgd wegens
    hoogverraad. De Amsterdamse sociaal-geograaf Paolo De Mas heeft
    zich al meer dan tien jaar ontpopt als Marokko-watcher en van zijn
    informatie is hier dan ook dankbaar gebruik gemaakt. Tenslotte
    berust dit hoofdstuk op wetenschappelijke literatuur en op
    informatiebronnen van de politie als alle andere. De zeer
    omvangrijke
    literatuur over Marokkaanse criminaliteit in Nederland is slechts
    beperkt bruikbaar, omdat deze gaat over de oorzaken van de
    Marokkaanse jeugdcriminaliteit en nauwelijks over georganiseerde
    misdaad.

    lees meer

    Bijlage VIII – III.8. Conclusie

    III.8. Conclusie

    De oude Balkanroute die in de handel Europa met Azi verbond,
    heeft er een functie bijgekregen: de smokkel van herone via de
    Turkse infrastructuur in Turkije zelf en in West-Europa. Over de
    Turkse onderwereld die deze smokkel organiseert, is via berichten
    in de media zeer veel bekend en het Turkse publiek kent de grote
    families even goed als de Amerikanen hun mafia-prominenten. Deze
    houden zich bezig met afpersing, smokkel van goederen waarover
    belasting behoort te worden betaald, goudhandel en zeker ook
    racketeering in de bouwnijverheid. Vanaf het moment dat zij de
    verwerking en export van opiaten over konden nemen van de
    producenten in de Gouden Driehoek, heeft deze illegale handel de
    traditionele mafiose activiteiten voor een belangrijk deel
    verdrongen. Het is voor de politie in West-Europa ondanks deze
    openbaarheid in Turkije lang niet gemakkelijk om de werkzaamheid
    van Turkse organisaties in eigen land te herkennen. Ten eerste zijn
    de Turkse mafia’s zo verweven met de bovenwereld, dat het van
    hieruit lastig is om de criminele activiteit in volle omvang te
    doorzien. Bovendien manifesteren de grote mafia-families zich nu
    lang niet zo duidelijk in het buitenland als ze het tien jaar
    geleden nog deden. Zij laten in toenemende mate het initiatief aan
    opkomende drugsondernemers onder de Turkse minderheden in de landen
    van emigratie. De mafia’s kunnen worden onderverdeeld in drie
    soorten en die hebben alle hun eigen invloedssector in Duitsland,
    Frankrijk, Spanje, Engeland en zeker ook Nederland. Er is een
    klassieke mafia in de zin dat het deze puur om economisch gewin is
    te doen en ook dat deze niet is voortgekomen uit een politieke
    beweging. Dat laat onverlet dat de klassieke mafia er wel hand- en
    spandiensten voor politieke organisaties levert. Ter rechterzijde
    zijn mafiose
    groepen te vinden die voortkomen uit de vroegere organisatie der
    Grijze Wolven (Amsterdam is voor hen een duidelijke plaats van
    concentratie) en te linkerzijde zijn de PKK, Dev Sol en andere
    kleinere groeperingen actief met de mafia verbonden (een duidelijke
    kern bevindt zich in Arnhem), maar deze zijn minder gericht op de
    handel in hard drugs.

    lees meer

    Bijlage VIII – III.7. De PKK en het probleem van de afpersing

    III.7. De PKK en het probleem van de afpersing

    Dan is er tenslotte het grote en angstwekkende probleem van de
    afpersing van landgenoten. Er zijn ook andere groepen die zich daar
    waarschijnlijk mee bezig houden, maar afpersing door de PKK in het
    Koerdische milieu is het bekendste. De PKK heeft haar wortels in de
    jaren zeventig in het linkse studentenmilieu van Ankara, waar men
    het idee van gewapend verzet ontwikkelde om de positie van de
    Koerden te verbeteren (Soeterik, 1993). De PKK zelf stamt uit 1978.
    Nadat in Turkije in 1980 voor de derde maal na de oorlog een
    staatsgreep is uitgevoerd, worden PKK-activisten gearresteerd en om
    het leven gebracht of het land uitgewezen. De meeste Koerdische
    organisaties hebben de repressie van de overheid niet overleefd,
    maar de PKK heeft zich sedert het begin van de jaren negentig juist
    een massa-aanhang onder de Koerden verworven. Dat geldt ook de
    Koerden in het buitenland. In Nederland is ongeveer 30% van degenen
    met een (oorspronkelijk) Turkse nationaliteit Koerdisch. De
    grootste concentratie is te vinden in Den Haag (Van Loon, 1992) en
    verder in Deventer en Arnhem, maar Koerden zijn eigenlijk overal
    waar ook Turken zijn. Het is buitengewoon moeilijk voor de
    Nederlandse autoriteiten om uit te maken of door Koerden een
    vrijwillige bijdrage aan de PKK wordt geschonken of dat zulks
    berust op intimidatie en dwang. Er zijn voldoende berichten van
    intimiderend optreden in koffiehuizen waarbij gasten 25 of 100
    gulden afstaan, berichten over folders in huisdeuren en over
    regelrechte afpersing van geslaagde Koerdische ondernemers
    (waaronder drugshandelaren!). Maar zouden zij vrijwillig niet ook
    contributie hebben betaald? De grote moeilijkheid bij het delict
    afpersing is altijd dat de slachtoffers geen aangifte doen. Twee
    gerichte pogingen van de politie (in Amsterdam en in Arnhem) om
    door middel van een aanschrijving aan alle Turkse en Koerdische
    adressen in de stad slachtoffers tot aangifte te bewegen, leverden
    in Amsterdam helemaal niets op en in Arnhem niet meer dan enkele
    aangiften.

    lees meer

    Bijlage VIII – III.6. Een voorbeeld van gewelddadigheid

    III.6. Een voorbeeld van gewelddadigheid

    Om te illustreren hoe de Turkse peetvaders te werk gaan in
    Europa willen we uitvoeriger stil staan bij een zaak die in 1992
    heeft gespeeld in Rotterdam. Nergens is het geweldsniveau in de
    georganiseerde misdaad in Nederland zo hoog geweest als hier.
    Terugredenerend in de tijd begon deze zaak rond de familie A bij
    twee incidenten in 1991 waarvan de politie toen nog niet kon zien
    dat naspeuringen naar Rotterdam zouden leiden. Het regionaal
    recherche team Groningen stuitte op een Turkse heronegroepering
    waarvan de leiders steeds naar Rotterdam reisden. Op een
    parkeerplaats langs de weg tussen Antwerpen en Brussel werd een
    Surinaamse dealer vermoord. Het motief is hier niet duidelijk
    geworden (betalingsproblemen zoals zo vaak?) maar het onderzoek
    leidde naar Rotterdam. De heronemarkt in de Maasstad was voor een
    deel in handen van de familie A die haar hoofdkwartier had in
    enkele coffeeshops en een bar. Ze zijn Koerden en afkomstig uit het
    eerder genoemde stadje Lice en van Turks perspectief uit gezien
    opereerden zij in het gebied dat toen werd geregeerd door Cantrk te
    Diyarbakir die kort geleden onder niet opgehelderde omstandigheden
    van het leven is beroofd. De familie A had enkele tientallen Turkse
    en Koerdische verwanten in dienst en wist het gesloten karakter van
    de organisatie goed te bewaren. Erg in de gaten liepen ze
    aanvankelijk niet doordat de personeelsbezetting af en toe werd
    ververst zodat de politie geen tijd had om haar nieuwe klanten te
    leren kennen. Er werden ook geen investeringen in Nederland gedaan
    zodat deze organisatie in de legale economie ook niet werd
    waargenomen. Alle leden ontvingen een uitkering van de Sociale
    Dienst en gedroegen zich in hun dagelijks leven dienovereenkomstig
    om niet op te vallen. De enige familie die de A’s naast zich
    duldden was die van B, een aangetrouwde neef ook afkomstig uit
    Lice. Het was A ter ore gekomen dat B een partij herone voor
    zichzelf liet komen en dat hij daarvoor de infrastructuur van A
    (transport, geldcircuit) gebruikte. Het definitieve signaal dat B
    van plan was de plaatselijke hegemonie van de A-familie aan te
    tasten werd gegeven in de nacht van 31 december 1991 op 1 januari
    1992. De jongere broer A, werd vermoord aangetroffen in de
    Schilperoortstraat. De daders hadden geprobeerd het pand in brand
    te steken om de sporen uit te wissen maar dat was niet gelukt. Op 4
    januari werd een Turk die voor de familie een safe house
    beheerde, dood aangetroffen in de Vierambachtstraat. Hem waren vier
    kogels door het hoofd gejaagd. Degenen die hier, vermoedelijk in
    opdracht van B, voor verantwoordelijk waren gebruikten er een
    Nederlander bij die door zijn aanwezigheid medeplichtig werd
    gemaakt aan de moord. Hij kon nu niet meer terug en zou later
    gedwongen worden om mensen met messteken af te maken. Hetzelfde
    groepje sloeg toe in de Portugese Straat naar aanleiding van een
    conflict dat vermoedelijk was begonnen als een rip deal. De drie
    aanwezigen werd de hals afgesneden. De gealarmeerde A’s zonden uit
    Turkije twee zonen naar Rotterdam om uit te zoeken wat hier aan
    de hand was. Enkele dagen nadat zij naar Turkije waren teruggekeerd
    op 5 maart 1992 trof een veldwachter langs de boorden van het
    Brielsemeer drie in stukken gesneden en door brand verkoolde lijken
    aan. Het spoor leidde de tactische recherche al gauw naar de
    bar/restaurant die het hoofdkwartier was van de familie A. In de
    kelder bleken degenen die men hield voor de daders van de eerdere
    moorden met een salvo van pistoolschoten afgemaakt. Niemand had
    iets gehoord en niemand had gezien hoe de lijken (op weg naar
    Brielle) waren afgevoerd. Waren hiermee de eerdere moorden
    gewroken? Hetzelfde hit-team dat de politie verantwoordelijk hield
    voor de verkoolde lijken, werd er ook van verdacht in het voorjaar
    in Amsterdam drie Turken in het milieu uit de weg te hebben
    geruimd. De totaalscore aan moorden in deze zaak bedroeg elf stuks
    binnen een tijdsbestek van een half jaar. Dit is in Nederland
    zonder precedent. Ofschoon de politie het op zichzelf niet zo
    moeilijk vond om deze mensen te volgen – via de telefoontap
    ontdekte zij talrijke drugstransporten slaagde ze er toch niet in
    om voldoende bewijs te verzamelen tegen het moorddadige trio dat
    nog in leven was. Een van hen die doorgaat voor de leider is
    illegaal in Nederland geweest en heeft politiek asiel aangevraagd.
    Thans is hij in Belgi aangehouden. Een belangrijke reden waarom
    politie en justitie zo weinig kunnen beginnen, is dat de Turkse
    verdachten die wel worden opgepakt hun mond stijf dicht houden.
    Geconfronteerd met de opnamen van hun eigen telefoongesprekken,
    luidt hun commentaar onveranderlijk: Dit telefoongesprek kan ik mij
    niet herinneren.

    lees meer

    Bijlage VIII – III.5. Turkse immigranten en drugshandel

    III.5. Turkse immigranten en drugshandel

    Een mogelijke uitweg uit deze impasse die door velen en vaak ook
    met succes wordt beproefd, is om voor zichzelf te beginnen, als
    zelfstandige ondernemer. Turken worden kapper, bakker, ze richten
    wisselkantoren op, kledingreparatiebedrijven, delicatessenwinkels
    en administratiekantoren. Een aparte vermelding verdient de Turkse
    textielbedrijvigheid die voor een belangrijk deel werkt met
    illegale arbeidskrachten. De politie in Amsterdam en elders heeft
    recentelijk heel wat van deze ateliers gesloten. Slechte
    vooruitzichten op de algemene arbeidsmarkt kunnen het etnische
    bedrijfsleven stimuleren. Er is evenwel nog een andere reactie
    mogelijk op de plotseling in de jaren zeventig en tachtig
    verslechterde positie terwijl de groepsdruk om aanzien en rijkdom
    te verwerven onverminderd blijft bestaan: criminaliteit. Vooral
    deelname aan de drugshandel biedt perspectieven. Er is voldoende
    aanbod van drugs in Turkije, de infrastructuur voor vervoer en
    distributie bestaat en de pakkans is betrekkelijk gering. De morele
    neutraliserende redenering loopt als volgt. Ofschoon het handelen
    in drugs volgens de koran eigenlijk niet mag, zien veel Turken
    zonder economische perspectieven er toch geen bezwaar in omdat het
    niet henzelf en hun eigen kinderen betreft. Turken, ook in Turkije
    zelf, handelen in herone en cannabis, maar gebruiken die niet zelf.
    Dat er in Nederland en andere landen van West-Europa vraag naar
    verdovende middelen bestaat is een teken van ziekte van die
    maatschappijen, maar daarvoor kunnen zij geen verantwoordelijkheid
    op zich nemen. En verder werkt het uit de Amerikaanse sociologische
    literatuur (Merton, 1957 over anomie) bekende mechanisme dat
    eenmaal verworven rijkdom macht verschaft en dat als die
    machtspositie eenmaal is bereikt, naar de herkomst van het geld
    niet meer wordt genformeerd. Nadat in 1980 de Chinezen door de
    politiedruk uit de heronemarkt zijn verjaagd en de pogingen van
    Pakistanen in die richting afgeslagen, zagen de Turkse
    drugshandelaren kans om in het ontstane gat in de markt te
    duiken.

    lees meer

    Bijlage VIII – I. ALGEMENE INLEIDING

    I. ALGEMENE INLEIDING

    Een van de hoofdvragen, waarop de Enqutecommissie een antwoord
    moet geven, is de vraag naar de aard, ernst en omvang van de
    georganiseerde criminaliteit in Nederland. Voor een ieder die in de
    voorbije jaren de berichtgeving over grotere strafzaken heeft
    gevolgd, zal het duidelijk zijn dat in dit antwoord niet alleen
    aandacht mag worden geschonken aan de rol van autochtone,
    Nederlandse, groepen in die criminaliteit, maar dat ook het nodige
    dient te worden gezegd over de rol die buitenlandse en allochtone
    groepen hierin spelen. Over deze laatste groepen gaat dan ook dit
    rapport. De rol van autochtone groepen in de georganiseerde
    criminaliteit in Nederland wordt door Cyrille Fijnaut belicht in
    het gelijknamige rapport van zijn hand.

    lees meer

    Bijlage VIII – III.4. Turken in Nederland

    III.4. Turken in Nederland

    Per 1 januari 1994 woonden (legaal) 202.604 Turken en Koerden in
    Nederland. Daarvan is nog maar een klein deel wat wij in Nederland
    tweede generatie noemen, 66% procent is van de eerste of de
    anderhalve (dat wil zeggen wel in Turkije geboren, maar als kind
    naar Nederland gekomen) generatie. Hun vestigingspatroon
    correspondeert met de werving van Turkse gastarbeiders in de jaren
    zestig. Er wonen relatief veel Turken in provincies met destijds
    oude en aflopende industrietakken (textiel, metaal): Overijssel,
    Gelderland en Noord-Brabant en in de drie grootste steden,
    respectievelijk Rotterdam, Amsterdam en Den Haag. Zo’n tien jaar
    nadat de stroom van gastarbeiders op gang was gekomen, stelden
    Duitse onderzoekers vast dat de Turken in Duitsland bepaald een
    gunstige sociaal-economische selectie vormden van de bevolking (zie
    voor een recente samenvatting: Centre for Turkish Studies, 1993) en
    in hun voetspoor volgden ook Nederlandse auteurs zoals Penninx en
    Van Renselaar (1978) die meenden dat Nederland als later
    wervingsland Turkse gastarbeiders van een iets lager peil had
    ontvangen dan Duitsland, maar dat het aantal mensen afkomstig uit
    het moderne Westen van Turkije, het aantal geschoolden en het
    aantal mensen met een behoorlijke arbeidservaring tamelijk hoog
    was. Akgndz (1993) heeft deze stelling onlangs nog eens herhaald.
    Het wonderlijke is dat de etnografie van Turkse gemeenschappen in
    Nederland een heel ander beeld te zien geeft. Risvanolu-Bilgin en
    anderen (1986) troffen ook heel eenvoudige en traditionele gezinnen
    aan. De Vries (1987) stuitte op een verstikkende sociale controle
    die eerder past bij een dorpsgemeenschap dan bij een modern
    cultuurpatroon, Feddema (1992) vond naast Westerse ingestelde ook
    heel traditionele en conservatieve Turkse jongeren. Hoe is deze
    discrepantie te verklaren? Yesilgz (1995) heeft de hypothese van de
    positieve selectie aan een grondig onderzoek onderworpen en komt
    tot de conclusie dat die grotendeels berust op schijn. De laatste
    kortdurende vestigingsplaats vr emigratie naar Nederland lag wel
    vaak in het Westen van Turkije, maar de meeste gastarbeiders waren
    afkomstig uit Anatoli. De emigranten hadden wel opgegeven onderwijs
    te hebben genoten, maar dat had niet erg veel voorgesteld; het
    volgen van een kleine cursus was in een bepaalde fase van het
    migratieproces voorwaarde geweest om berhaupt te mogen vertrekken.
    Het hield bijvoorbeeld helemaal niet in dat de abiturinten konden
    lezen en schrijven. Pas gedetailleerde reconstructies van het
    proces van kettingmigratie, zoals ondernomen door Den Exter (1993)
    en Den Exter en Kutlu (1993) laten zien wat er precies is gebeurd.
    Aanvankelijk waren er ondernemende eenlingen die hun geluk
    beproefden door als turist naar Europa te gaan. Daar vonden
    ze werk en ze keerden met de opbrengst daarvan terug. Familieleden
    en andere dorpsbewoners volgden hun welvarende voorbeeld en na het
    sluiten van een wervingsaccoord tussen Turkije en Nederland in 1964
    volgde massa-emigratie. In 1974, na de economische teruggang
    (oliecrisis), stopte de werving. De migratiestroom was heel
    plaatselijk bepaald, inwoners van de stad Eskisehir gingen
    bijvoorbeeld naar Belgi, die van het Zuidoostelijk gelegen
    Gaziantep naar Nederland. De Turken van Hoorn zijn voor 80%
    afkomstig uit Gaziantep, die van Medemblik voor 50% en die van Olst
    eveneens voor 50%. In feite is het dus misleidend om te spreken van
    de Turkse gemeenschap. Zij vormt eerder een staalkaart van
    gemeenschappen uit dorpen, districten en provincies in Turkije. Het
    is een reproduktie van gemeenschappen uit de provincies Konya,
    Kayseri in het Westen en het midden van Anatoli en van de
    oostelijke streek langs de Zwarte Zee en het overwegend door
    Koerden bevolkte Oosten en Zuidoosten van het land. De Turken in
    Nederland leven overwegend in regionaal verband. Zij huwen met
    partners uit dezelfde streek, zij komen in de koffiehuizen met
    streekgenoten samen (vaak aan de naam, bijvoorbeeld Zwarte Zee,
    Kara Deniz, te herkennen) en zij ondernemen gezamenlijk
    bepaalde projecten voor het dorp van herkomst zoals het schenken
    van een ambulance of het zenden van hulp bij een aardbeving. De
    plaatselijke burgemeesters komen bij de emigranten uit hun dorp in
    Nederland op bezoek om hen aan hun afkomst te herinneren. Over en
    weer is tussen verschillende Turkse gemeenschappen vaak heel weinig
    contact, oude negatieve stereotypen overheersen. De immigratie is
    intussen grotendeels voltooid. Na het stoppen van de officile
    werving ging een aantal gastarbeiders terug, maar hun
    gemeenschappen in Nederland groeiden toch als gevolg van
    gezinshereniging en gezinsvorming (mensen met een verblijfstitel
    huwen iemand direct uit Turkije). Verder zijn er toeristen,
    illegale arbeiders en (tegenwoordig) weinig kansrijke asielzoekers
    (Bcker, 1992).

    lees meer

    Bijlage VIII – III.3. Internationale uitwaaiering

    III.3. Internationale uitwaaiering

    De Turkse mafia heeft zich vanaf 1980 razendsnel over de
    verschillende Europese landen verspreid dankzij het grote aantal
    gastarbeiders dat zich er eertijds heeft gevestigd en de families
    die via volgmigratie zijn herenigd. Thans wonen en werken 2,3
    miljoen Turken in het buitenland (dat is 4% van de gehele bevolking
    die 57 miljoen groot is). De grootste Turkse
    emigrantengemeenschappen bevinden zich in Duitsland (1,8 miljoen),
    Nederland, Zweden, Belgi en Frankrijk. Overal is een deel van de
    oorspronkelijke gastarbeiders sedert het einde van de jaren
    zeventig zonder werk en dat maakt hen ontvankelijk voor een entree
    in de georganiseerde misdaad.

    lees meer

    Bijlage VIII – III.2. De mafia’s van Turkije

    III.2. De mafia’s van Turkije

    Het is niet eenvoudig om goed zicht te krijgen op het
    uitgestrekte panorama van de georganiseerde misdaad in Turkije.
    Anders dan over vele andere drugsexporterende landen bestaat er
    weinig wetenschappelijke literatuur over en zeker niet in een
    Europese taal. Het verslag dat de NRC-journalist R. van der Roer
    (1989) over de toenmalige Turkse mafia in Nederland samenstelde op
    grond van mededelingen van de Nederlandse politie en justitie,
    behoort nog tot de beste stukken. Hij beschrijft de toestand in de
    jaren tachtig. Voor de politie is de grote moeilijkheid om uit te
    vinden met welke mafiafamilies in Turkije de organisaties in
    West-Europa handel drijven. De organisaties zijn redelijk goed
    afgeschermd en Turkse verdachten zijn weinig mededeelzaam. Aan de
    andere kant manifesteren de Turkse peetvaders (baba’s of de
    aga’s) van de georganiseerde misdaad zich in Turkije
    openlijker dan waar ook ter wereld! Zij geven interviews aan
    journalisten en laten zich onbekommerd ondervragen voor de
    televisie. Zij gebruiken de media om een image op te bouwen van
    mannen van eer en weldoeners der mensheid. Turken in West-Europa
    kunnen dat sedert de introductie van de schotelantenne goed volgen
    en als gespreksonderwerp is het even populair als de mafia dat is
    in Amerika. De vrijheid die journalisten met betrekking tot dit
    onderwerp genieten is ongekend. Bij het interviewen van de
    peetvaders maken zij met succes gebruik van hun verschoningsrecht.
    Een aantal hunner loopt de politiebureaus en gerechtsgebouwen
    onbekommerd in en uit. In hun reportages gedragen zich als
    aasgieren. De gruwelijke details van de onderlinge strijd worden de
    lezers en kijkers niet bespaard, in tegendeel, er wordt veel geld
    voor geboden. De foto’s van de drie afgesneden en verbrande hoofden
    die in 1992 in het Brielse Meer zijn aangetroffen (waarover
    hieronder meer) zijn niet aan de Nederlandse media verstrekt, maar
    ze hebben (zonder twijfel na te zijn afgestaan door de Turkse
    politie die men uit Rotterdam een serie had gestuurd) wel in kleur
    de voorpagina’s van de Turkse dagbladen gehaald.

    lees meer

    Bijlage VIII – III.1. De Balkan route

    III. TURKSE CRIMINELE GROEPEN IN NEDERLAND

    III.1. De Balkan route

    In de geschiedenis van het internationale verkeer is de
    Balkanroute van vitale betekenis omdat deze Azi over land verbond
    met Europa. Turkije speelde daarin als grensland een sleutelrol en
    dat doet het nog steeds. Per jaar passeren meer dan anderhalf
    miljoen vrachtauto’s de landsgrenzen en ook nog een kwart miljoen
    autobussen en vier miljoen personenauto’s (Van Doorn, 1993). Via de
    noordelijke route worden goederen naar Europa vervoerd over de E 90
    en zuidelijk langs de E 80. Eerst wordt de grens gepasseerd met
    Bulgarije en van daaruit liggen tot de oorlog in Joegoslavi
    uitbrak, in beginsel drie wegen open: die via Roemeni, Servi en
    Griekenland. De eerste en de derde mogelijkheid bestaan nog steeds.
    Vanaf Roemeni gaat het via Hongarije, Slowakije en Tjechi naar
    West-Europa of via de Oekraine naar Polen. Vanaf Griekenland via de
    havenstad Piraeus op de veerboot verder naar de Italiaanse havens
    Bari of Trist. Behalve over de weg worden ook goederen
    getransporteerd over zee (via de Zwarte Zee naar Odessa en dan
    verder) of over de Middellandse Zee. Al in het begin van de jaren
    zeventig werd de smokkel van opium via deze Balkan-route
    gesignaleerd. Marseille was toen het grootste distributiecentrum
    voor West-Europa, Corsicanen en Turken of Armenirs voerden het
    narcoticum aan (Lamour en Lambert, 1972). Tussen de ladingen die
    bestaan uit zuidvruchten, thee, confectiekleding enzovoort, wordt
    thans herone of cannabis verstopt en dat gebeurt ook in de ruimten
    die speciaal in het chassis (de balken), de brandstof-tanks en de
    luchtremcylinders zijn geprepareerd. Een Turkse mafia-familie in de
    kleine provinciehoofdstad Kilis in het Zuiden van Midden-Anatoli
    heeft een reusachtig aandeel in de transportwereld en men neemt aan
    dat hier de vrachtauto’s in werkplaatsen worden geprepareerd. De
    retourvracht bestaat uit allerhande industrile goederen, maar de
    laatste tijd ook cocane (voor de Turkse markt zelf). Het is bijna
    ondoenlijk om deze gemotoriseerde goederenstroom op smokkel te
    controleren, de bergplaatsen zijn geraffineerd aangebracht. Het
    doorzoeken van een enkele vrachtauto duurt vele uren tot een hele
    dag. Honden kunnen soms door de sterke geuren van de
    getransporteerde voedingswaren de drugs niet ruiken. Aan de andere
    kant moeten er heel wat grenzen tussen de eerder genoemde landen
    worden gepasseerd voordat de Europese Unie wordt binnengereden en
    het is duidelijk dat een deel van de grenswacht of douane wel plat
    moet zijn of dat ter plaatse, in het geval van ontdekking, wordt
    gemaakt. Zonder omkopen gaat het niet, vertelt ons een van de
    grootste drugsbaronnen van Nederland, die in Turkije begonnen is
    door zelf als chauffeur op te treden. Hij nam enkele tienduizenden
    Duitse Marken
    mee voor onderweg en als een douanier het niet vertrouwde, werd de
    portefeuille getrokken. Dat ging gelukkig altijd goed, zo ondervond
    hij, al was het iedere keer angstig afwachten of het zou worden
    geaccepteerd. Een reisje per vrachtauto uit Libanon naar Nederland
    kostte hem tien kilo lichaamsgewicht aan angstzweet, vertelt
    hij.

    lees meer

    Bijlage VIII – II.8. Conclusie

    II.8. Conclusie

    De sociologische gegevens die voorhanden zijn over de
    ontwikkeling van de maatschappelijke positie van Surinamers in
    Nederland, laten er geen twijfel over bestaan dat een ruime
    meerderheid zijn weg in de Nederlandse samenleving heel goed heeft
    gevonden. Dat geldt ook voor Antillianen en Arubanen. Over die
    meerderheid gaat het hier niet. In de afgelopen twintig jaar is er
    echter tegelijkertijd een categorie Carabische immigranten ontstaan
    die in allerlei opzichten het risico loopt om verzeild te raken in
    criminaliteit. Hoe groot die categorie precies is, valt niet met
    zekerheid te zeggen maar de dertig veertig procent langdurig
    werklozen zijn kandidaat voor de vorming van een bijzondere
    Carabische onderklasse op langere termijn. De sociale
    omstandigheden die tot de vorming van deze onderklasse leiden, zijn
    wel min of meer duidelijk: deze categorie heeft weinig onderwijs
    doorlopen; ze is slecht voorbereid op de eisen die op de
    Nederlandse arbeidsmarkt worden gesteld; deze groep is gearriveerd
    in de jaren zeventig en tachtig toen er geen werkgelegenheid voor
    nieuwkomers bijkwam; gekleurde immigranten lopen op verschillende
    fronten aan tegen rassendiscriminatie.

    lees meer

    Bijlage VIII – II.7. De besteding van drugswinsten

    II.7. De besteding van drugswinsten

    Surinaamse drugshandelaren in Nederland willen vaak opvallen met
    een swingende levensstijl. Ze rijden in dure auto’s, dragen mooie
    kleren en opvallende sieraden. Dat laatste is overigens misleidend
    en leent zich voor een cultureel misverstand. Ook mensen die
    werkelijk arm zijn, dragen vaak goud en dat is dan ook hun gehele
    vermogen. Boslandcreolen handelen veel in goud en als zij dat doen
    hoeft dat helemaal niet te betekenen dat ze het met drugstransport
    of -handel hebben verdiend. Soms komt er bij de drugstransacties
    helemaal geen geld aan te pas. In Suriname bestaat grote behoefte
    aan bepaalde schaarse, Westerse importartikelen. Een dienst in het
    drugstransport kan worden afgerekend door kinderkleding uit
    Nederland op te sturen of levensmiddelen of luxe badzeep en
    tandpasta. De rijkste drugshandelaren zelf wassen hun revenuen wit
    en investeren in het Carabisch gebied. We hebben geen gegevens die
    er op wijzen dat zij in Nederland investeren of hier in enige
    economische sector penetreren. Grote hoeveelheden geld worden via
    banken verzonden en in het geval van grote Hindoestaanse
    ondernemers is vastgesteld dat zij een ingenieus systeem hanteren
    dat in India bekend staat onder de naam Hawala-bankieren of
    ponton-bankieren. Dit is gebaseerd op absoluut onderling vertrouwen
    en daarom leent de Hindoestaanse grootfamilie zich er goed voor. De
    wijze waarop de nieuwverworven rijkdom in Suriname wordt
    geconsumeerd, volgt stereotype etnische lijnen. De etnische groepen
    stemmen overeen voor zover zij prachtige villa’s laten bouwen ten
    noorden van Paramaribo. Coca-bungalows worden ze genoemd.
    Schitterend wit, uitgerust met zwembaden en tennisbanen. Er zijn
    ook eigen vliegtuigen waargenomen. De drugshandelaren van
    Paramaribo worden in het openbaar herkend omdat ze rondrijden in
    jeepjes van het merk Suzuki en altijd met de muziek hard aan. Omdat
    het favoriete type van dit automerk Vectari heet, worden zij
    Vectari-boys genoemd. In het Hindoestaans milieu herkent men de
    plotselinge rijkdom aan een prachtig ingerichte winkel.

    lees meer

    Bijlage VIII – II.6. Corruptie onder Nederlandse overheidsdienaren van Surinaamse afkomst

    II.6. Corruptie onder Nederlandse overheidsdienaren van
    Surinaamse afkomst

    Aan het einde van de jaren tachtig bereikte de politie de eerste
    mededeling over een marechaussee die dienst deed op luchthaven
    Schiphol en die aan de Surinaamse kant uitstekende betrekkingen
    onderhield met een manager bij de Surinaamse Luchtvaart
    Maatschappij die betrokken was bij de handel in drugs, en aan de
    Nederlandse kant met een grote Hindoestaans-Surinaamse importfirma.
    Het bericht luidde dat de marechaussee drugskoeriers opving en
    doorsluisde en dat hij via een dienstvoertuig partijen cocane
    overdroeg aan zijn zakenvriend. Over een ambtenaar in dienst van
    een Amsterdamse deelraad kwam informatie binnen dat deze zich bezig
    hield met fraude van gesloten cheques en handelde in Nederlandse
    paspoorten. Haar positie stelde haar in staat de afgegeven
    paspoorten in het register van de burgelijke stand te registreren.
    Er kwamen berichten binnen over verschillende corrupte Surinaamse
    agenten in dienst van de regiopolitie te Amsterdam. Ook zij zouden
    met paspoortfraude te maken hebben, met heling, met het omkatten
    van gestolen auto’s en met het doorspelen van strafrechtelijke
    onderzoeksinformatie naar criminele organisaties. Voor ambtenaren
    van de rijksrecherche die deze informatie verwerken, is het
    aanleiding om in 1991 te vragen om justitieel onderzoek. Het
    onderwerp lag politiek uiterst gevoelig: was er werkelijk reden om
    te veronderstellen dat er speciaal met Surinamers in
    overheidsdienst iets niet in orde zou zijn? In 1990 kwam een hele
    groep Surinaamse politiemensen naar Nederland toe nadat Herman
    Gooding was vermoord. Zij vertelden dat ze van de militaire politie
    gevaar te duchten hadden en boden zich in Nederland aan om in
    politiedienst te gaan. De Nederlandse politie was juist op dat
    moment volop bezig om in het kader van haar positieve-actie-beleid
    Surinamers te werven en getrainde collega’s kon men op zichzelf
    goed gebruiken. Het was jammer dat hun antecedenten niet konden
    worden nagetrokken omdat er geen formele contacten bestonden tussen
    de Nederlandse en de Surinaamse politie. Nadat een aantal van hen
    in dienst was genomen, rees ten aanzien van sommige agenten de
    twijfel dat het vluchtverhaal was verzonnen en dat het om
    politiemensen ging die in Suriname zelf wegens wangedrag uit het
    korps waren gezet en die met uitdrukkelijk medeweten van de
    Surinaamse legerleider in Nederland waren geplant. De functionaris
    die toen bij de Amsterdamse politie het minderhedenbeleid
    cordineerde, heeft in de instroom van de Surinaamse politiemensen
    een actief aandeel gehad. Dit deel van het verhaal wordt in ons
    rapport over de georganiseerde misdaad in de hoofdstad in detail
    verteld. Hier volstaan we met de constatering dat een rapport,
    opgemaakt door de BVD over de betrekkingen die deze functionaris
    met Bouterse onderhield, voor de burgemeester en de korpschef reden
    was hem onmiddellijk te ontslaan. Het had onder andere bevreemding
    gewekt dat de betrokkene in de periode dat hij nog over een
    connectie bij de Surinaamse politie beschikte via welke hij de
    antecedenten van sollicitanten kon natrekken, geen alarm had
    geslagen bij een notoir geval. Rijksrechercheurs verzamelden de
    namen van Surinaamse agenten die op deze verdachte manier waren
    aangenomen en verzochten de procureur-generaal in Amsterdam om
    nader onderzoek. In 1993 werd een nieuwe groep Surinaamse
    werknemers op Schiphol aangetroffen die hand- en spandiensten
    verichtten voor drugssmokkelaars. Er kwamen meer berichten binnen
    over Surinaamse ambtenaren in dienst van de gemeente Amsterdam, de
    sociale dienst en bij de huisvestingsdienst die corrupt waren. De
    Amsterdamse politie had inmiddels zelf onderzoek ingesteld en vier
    agenten van Surinaamse afkomst
    ontslagen. Een daarvan werkte in een andere stad als portier bij
    een discotheek en trad op als priv-chauffeur van n van de grotere
    autochtone drugshandelaren van Nederland. Ook in drie andere steden
    (onder andere Utrecht) worden corrupte Surinaamse politiemensen
    ontslagen. Een agent deed opvallend veel moeite om te kunnen werken
    als vertaler bij van de telefoon afgeluisterde gesprekken en was
    daarbij succesvol. Toen bleek dat hij nauwe contacten onderhield
    met een Surinaamse drugshandelaar. Er rezen verdenkingen tegen vier
    Surinamers die in opleiding waren bij verschillende korpsen en van
    nog eens vier afgewezen sollicitanten was van meet af aan duidelijk
    dat zij een groot risico op zouden leveren. Ook onder het
    bewakingspersoneel in een penitentiaire inrichting zou zich zo
    iemand bevinden, die een indrukwekkende carrire als sadist in
    dienst van de Surinaamse politie achter de rug had. In 1994 bedroeg
    het aantal verdenkingen tegen corrupte marechaussees op Schiphol al
    vijf. Het was moeilijk om werkelijk corruptieve handelingen te
    bewijzen, maar de connecties (familie, vrienden) met tal van
    bekende drugshandelaren waren evident. Een marechaussee die ten
    onrechte iemands paspoort van een toelatingsstempel voorzag,
    verontschuldigde zich bij ontdekking met de (waarschijnlijk juiste)
    mededeling vriendendienst! Van al deze verdenkingen kwam maar
    weinig naar buiten, maar het verlamde op verschillende plaatsen het
    politiewerk, omdat politiemensen niet wensten samen te werken met
    enkele collega’s die oorspronkelijk uit Suriname afkomstig waren.
    Ruim 15 jaar geleden interviewde Bovenkerk alle gekleurde
    politiemensen die Nederland rijk was. Het waren er toen op de kop
    af twintig en hij publiceerde daarover in een door de Federatie van
    Surinaamse Welzijnsinstellingen uitgegeven boekje met de titel: Als
    ze allemaal zo waren als jij! (Bovenkerk en Luning, 1979). Die
    titel sloeg op het vooroordeel van blanke politieagenten tegenover
    Surinamers in het algemeen. De genterviewden vertelden bij die
    gelegenheid hoe moeilijk het was om je als Surinamer (of
    Antilliaan) te onttrekken aan de aanspraken uit eigen etnische
    kring. Hun gemeenschappen waren klein en iedereen had in zijn
    familie of kennissenkring wel mensen die met politie en justitie in
    aanraking waren gekomen en die aanklopten om hulp. Je kon je
    natuurlijk helemaal losmaken van je etnische groep, maar dat
    betekende niet enkel een persoonlijke tragedie, het potentile
    voordeel voor de politie om zulke mensen in dienst te hebben, zou
    er mee verloren gaan. Het werd moeilijk afwegen waar de grens lag
    van de loyaliteit van familie, etnische groep en nationale afkomst.
    Ze vertelden dat zij met dit dilemma in een maatschappelijk
    krachtenveld moesten opereren dat fundamenteel anders was dan dat
    van hun Hollandse collega’s. Dat hun positie ook corruptiegevoelig
    zou kunnen zijn kwam bij de onderzoekers in 1979 niet eens op en
    daar hebben ze toen ook niet naar gevraagd (wat trouwens toch niet
    veel zou hebben opgeleverd). Thans mag de Nederlandse politie zich
    gelukkig prijzen met vele honderden Surinamers, Antillianen en
    Arubanen (en leden van andere etnische groepen) in haar dienst. Het
    verstevigt haar informatiepositie en legitimeert het korps als
    geheel bij het Surinaamse volksdeel. Positieve actie is nergens
    populair, maar bij de politie is zij goed aangeslagen. Het
    geschetste loyaliteitsdilemma heeft echter een corruptieprobleem
    opgeleverd, in elk geval bij de politie. De aanwijzingen die
    hierboven zijn genoemd, zijn zo overtuigend dat we gerust mogen
    zeggen dat het een echt probleem is en geen kunstmatig produkt van
    racistische waarneming of selectieve aandacht. Een Amsterdamse
    advocaat die zeer veel grote drugszaken in Surinaamse kring doet,
    beweert dat de Nederlandse overheid lek is. Zijn clinten hebben hem
    laten weten goede connecties bij de politie te hebben, zegt hij, en
    als er iets nodig is voor de verdediging, moest hij het maar laten
    weten. In de tijd dat er over ethische normen in de advocatuur nog
    niet zo veel werd gediscussieerd als thans kon hij, volgens eigen
    zeggen, over het uitgewerkte plan voor de pro-actieve fase van een
    groot politieonderzoek beschikken.

    lees meer

    Bijlage VIII – II.5. Georganiseerde criminaliteit onder Surinamers in Nederland

    II.5. Georganiseerde criminaliteit onder Surinamers in
    Nederland

    Tot ver in de jaren zeventig is er geen reden om de
    criminaliteit onder Surinamers als apart vraagstuk aan de orde te
    stellen. Als met de komst van sociaal zwakke immigranten wel
    problemen ontstaan, zoals in de Amsterdamse Bijlmermeer en op de
    Rotterdamse Kruiskade, wordt het politiek niet als correct
    beschouwd om het verschijnsel bij de naam te noemen. Het ministerie
    van Justitie heeft in al in de jaren tachtig besloten de etnische
    afkomst van personen die bij criminaliteit zijn betrokken, niet
    meer te registreren teneinde stigmatisering te voorkomen. Het was
    evenmin bon ton om specifiek culturele criminaliteitsbevorderende
    factoren te releveren. Een aanmerkelijk deel van de kinderen in de
    Surinaams-Creoolse volksklasse groeit op in onvolledige gezinnen.
    Van alle Surinaamse huishoudens is 32 procent uit een noudergezin
    en voor de subcategorie der Creolen zelfs meer dan de helft.
    Vergelijk dit met een percentage voor de Nederlandse bevolking in
    haar geheel van 7 en bijvoorbeeld Marokkanen van 3 procent (Van
    Praag, 1989). Dit gezinstype draagt volgens van Niekerk (1992) bij
    tot armoede, uitkeringsafhankelijkheid en maatschappelijk
    isolement. In de loop van de jaren tachtig verdwijnt de
    aanvankelijke schroom. Buiks (1983) schreef toen een gedurfd
    rapport over Creoolse jongens in Rotterdam die hun leven
    organiseerden rond verslaving aan herone en rond de tegencultuur
    van de Rasta-beweging, of die de exuberante levensstijl van een
    zogenaamde wakaman ten toon spreidden. Het vraagstuk werd
    hier nog opgevat als een probleem van beklagenswaardige
    randgroepjongeren: de wakaman zijn jongens die met
    versluierend woordgebruik voor hun levensonderhoud zijn overgegaan
    op praktijken die de omringende samenleving als illegaal of
    crimineel aanmerkt (Buiks, 1983, 127). Bij nadere lezing van de
    tekst blijken deze praktijken te bestaan uit niet minder dan
    huisbreken, bankroven en vooral poederverkopen (p. 117). De
    criminaliteit van Surinaamse jongens in de jaren zeventig en het
    begin van de jaren tachtig is nauw verbonden met de verslaving aan
    drugs. De misdaad die daaruit voortvloeit, is vooral
    verwervingscriminaliteit. Met georganiseerde drugshandel hebben ze
    dan nog weinig te maken. Zij zijn er de slachtoffers van of vormen
    als kleine dealers het onderste echelon van deze handel. Dat
    verandert aan het einde van de jaren tachtig. Livio Sansone deed in
    1992 verslag van zijn belevenissen over een periode van 1981 tot
    1990 met eenzelfde groep Creoolse jongens in Amsterdam. Die jongens
    komen op allerlei manieren aan hun inkomen, maar daartoe behoren
    ook zogenaamde zwarte hossels, illegale dingen. In de periode dat
    hij ze onderzoekt, neemt het verslavingsprobleem sterk af. De
    Surinaamse junkies vormen tot op zekere hoogte een uitstervend
    cohort. Zij gaan over op de verkoop van drugs. Het begint met
    kleine straatdealers die plastic zakjes uitventen met een gram
    hash. Zij streven er echter naar om huisdealer te worden. Het
    koffiehuizencircuit van Amsterdam groeit in de jaren tachtig
    explosief en voorziet een internationale
    toeristen-consumenten-markt van drugs. Desondanks, stelt Sansone
    vast, blijven de Surinaamse dealers onderaan in die markt hangen.
    Hun ostentatieve levensstijl (scherpe kleren, overvloedige gouden
    sieraden) is niet erg geschikt om zich als etnisch ondernemer op te
    werken naar een hoger niveau. Bovendien zijn zij buitengewoon
    ongeorganiseerd en de politie laat Sansone weten dat het geen enkel
    probleem is om
    Creoolse dealers te laten verklaren over hun concurrenten. Hier
    zien we iets terug van wat in Suriname krabbenpolitiek wordt
    genoemd. Zoals krabben elkaar bij de poten naar omlaag trekken
    zodat zij de ton individueel niet uitklimmen, zo staan volkscreolen
    elkaar niet toe beter af te zijn dan zijzelf (Brana-Shute,
    1979).

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>