• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grondrechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VIII – II.4. De cocane-economie

    II.4. De cocane-economie

    De staatsgreep in Suriname viel historisch samen met het
    tijdstip waarop de Colombiaanse drugskartels en ook cocanebedrijven
    in andere Zuidamerikaanse landen hun markt in Noord-Amerika hadden
    volgepompt en uitbreidden naar Europa. De vliegtuigjes met het
    witte poeder haalden de Verenigde Staten niet in n keer en moesten
    onderweg, althans langs de Oostkust van Amerika, worden bijgetankt.
    Europa werd bevoorraad via de bestaande infrastructuur van
    vrachtverkeer overzee en in vracht- en passagiersvliegtuigen. Was
    Suriname in de jaren zeventig nog een achterhoek, dat werd nu
    plotseling anders. Verkeerstechnisch zowel als geopolitiek is
    Suriname een uitgelezen plek op de wereld om dienst te doen als
    tussenstation. De orintatie van Suriname op Nederland, maar ook die
    van Frans Guyana (waar zich, zoals we zagen, een aanzienlijke
    bosnegerkolonie had gevestigd) op Frankrijk manifesteert zich
    materieel in druk verkeer van personen en goederen. Dit biedt
    uitbundige mogelijkheden tot smokkel.

    lees meer

    Bijlage VIII – II.3. De militaire coup

    II.3. De militaire coup

    Op 25 februari 1980 werd het politiebureau aan de Waterkant te
    Paramaribo in brand geschoten door een groep van zestien ontevreden
    militairen in de rang van sergeant. Uit dit gezelschap kwam Desi
    Bouterse naar voren als leider die het gezag in het land overnam.
    In maart werd een nieuwe eerste minister aangesteld: Henk Chin A
    Sen en daarmee had de regering haar burgerlijke gezicht
    teruggewonnen, maar er kon geen twijfel bestaan in wiens handen de
    werkelijke macht lag. Met n flinke klap was een einde gekomen aan
    de etnisch gepacificeerde verhoudingen in de politiek, die door
    buitenlandse waarnemers wel waren gezien als lichtend voorbeeld van
    politieke stabiliteit in een maatschappelijk gespleten samenleving
    (Dew, 1994). In december 1982 volgde de koelbloedige moord op 15
    politieke tegenstanders.

    lees meer

    Bijlage VIII – Woord vooraf

    Woord vooraf

    Over de vraag in hoeverre gevestigde etnische minderheden met
    politie en justitie in aanraking komen, is sedert de opheffing van
    de samenzwering van zwijgzaamheid naar aanleiding van de discussie
    over een Amsterdams rapport over Marokkaanse straatroof in 1989
    zeer veel geschreven, maar in die literatuur wordt geen aparte
    aandacht besteed aan de mate waarin etnische minderheden betrokken
    zijn bij de zware en georganiseerde criminaliteit. Komt de
    lucratieve georganiseerde misdaad in deze kring eigenlijk wel voor
    of bevinden de allochtonen zich ook in dit opzicht onder aan de
    criminele ladder aangezien zij vooral worden aangehouden voor
    lichte en niet winstgevende vergrijpen? Zijn op Nederlands
    grondgebied transnationale criminele organisaties actief (vergelijk
    de mafia) die in zoverre van uitheemse herkomst zijn dat zij vanaf
    elders worden aangestuurd? Politie en justitie weten hier naar
    verhouding weinig van af en dat komt onder andere doordat deze
    groepen moeilijk benaderbaar zijn en ook omdat zij geneigd kunnen
    zijn hun geschillen af te doen in de beslotenheid van hun eigen
    milieu. Voor zover zij er iets over weten, leggen hun
    vertegenwoordigers een zekere terughoudendheid aan de dag, omdat
    het taboe dat er op dit type misdaad rust nog grotendeels intact is
    en niemand dat graag doorbreekt. Ook ingeburgerde immigranten die
    ons erover zouden kunnen berichten weten soms maar weinig over hun
    onderwerelden af en voor zover zij ervan weten, bestaat bij hen de
    begrijpelijke angst dat openhartigheid hun hele groep in diskrediet
    kan brengen. Zonder deskundig commentaar uit deze kring zou het
    evenwel niet eenvoudig zijn geweest om de grote hoeveelheid
    feitelijk materiaal die wel bij de politie aanwezig is en die wij
    hier, net als bij alle rapporten over aard, omvang en ontwikkeling
    van de georganiseerde misdaad ten behoeve van de Enqutecommissie,
    tot uitgangspunt nemen van onze analyse, in volle omvang te
    doorgronden. Uitingen van georganiseerde misdaad in allochtone
    gemeenschappen in Nederland zijn moeilijk te begrijpen zonder dat
    insiders iets vertellen over de politieke context waarbinnen deze
    criminaliteit tot bloei kwam in het land van herkomst, over de
    economische belangen die ermee zijn gemoeid en over de manifestatie
    ervan binnen de etnische gemeenschap hier te lande.

    lees meer

    Bijlage VIII – 2.4. De vroegere bendes in Brabant

    2.4. De vroegere bendes in Brabant

    Ofschoon het er in andere grensgebieden ook niet altijd bepaald
    zachtzinnig aan toe ging, werd, toch zeker rondom de Tweede
    Wereldoorlog, de criminaliteit nergens anders in Nederland zo
    gewelddadig bedreven en tegelijk zo hardhandig bestreden als in
    Brabant (Kempe en Vermaat, 1939; Van Rooy, 1949). De strijd werd,
    zoals bekend, vr de oorlog het hardst gestreden in en rondom Oss,
    en verwekte groot schandaal (Schouten, 1982). Dankzij W. Nagel
    (1949) kunnen we ons nu – 60 jaar later – nog een goed beeld vormen
    van de criminaliteit waar het toen in eerste instantie allemaal om
    begonnen was. Aanknopend bij de toenmalige geschiedschrijving over
    het bendewezen in Brabant in de achttiende en negentiende eeuw,
    geeft Nagel in het eerste deel van zijn boek een overzicht van de
    criminaliteit die in het begin van de jaren dertig zo omvangrijk en
    zo gewelddadig werd, dat in 1935 werd besloten tot de zuivering van
    Oss door de marechaussee in samenwerking met de gemeentepolitie. De
    misdaden waaraan vooral een aantal Osse families zich schuldig
    maakten, gingen van eenvoudige kippendiefstallen en stroperijen,
    via allerhande vormen van mishandeling, tot inbraken, overvallen en
    brandstichtingen, dikwijls uitgevoerd met grof geweld tegen de
    slachtoffers. In het tweede deel wordt verder doorgegaan op de
    delinquenten en stelt Nagel zich, ook onder invloed van de toen
    recente Amerikaanse criminologische literatuur over georganiseerde
    misdaad, onder meer de vraag in hoeverre er in Oss van een
    bendewezen sprake was. Zijn antwoord luidt dat, als er hier al van
    een bendewezen kon worden gesproken, er tenminste drie bendes zijn
    geweest. Deze bendes vormden (nog) niet zulke groeperingen als
    waarvan in het buitenland sprake was: met een vaste
    arbeidsverdeling, een zekere specialisatie, onderlinge
    solidariteit, enzovoort. Maar zij waren mogelijk wel verder in die
    richting gevolueerd, als de overheid in 1935 niet hard had
    ingegrepen. In het bijzonder de overkomst van enkele geduchte
    Amsterdamse beroepsmisdadigers zou een dergelijke ontwikkeling in
    de hand hebben gewerkt. Op het moment van de zuivering waren de
    betrokken bendes echter nog slechts exponenten van het hele milieu,
    los-vaste verbanden van steeds weer andere figuren uit dezelfde
    kring van criminelen, gerecruteerd uit het milieu van Oss. Het
    optreden van deze bendes werd niet alleen bevorderd door het feit
    dat zij niet op zichzelf stonden, maar ook door het feit dat zij
    konden terugvallen op de stilzwijgende steun van een hele
    gemeenschap. Ook het falen der repressie tegen hen gaf deze bendes
    het gevoel, de gevoelsmatige zekerheid, dat zij niet te pakken
    waren en werkte zo hun interne consolidatie in de hand. En op het
    moment dat er eindelijk werd ingegrepen, openbaarde zich een soort
    van frontvorming waarvan eerder geen sprake was geweest, niet
    openlijk althans. Het plegen van criminaliteit werd, ook in de
    geest van veel andere mensen, getransformeerd tot een strijd tegen
    het gezag. En in de hoofden van de gezaghebbers speelde zich
    eenzelfde proces af. Zij zagen zich geconfronteerd met een front
    dat – in naam der wet – per se moest worden gebroken. Een ander
    roemrucht oord was het kerkdorp St. Willebrord, ook wel het Heike
    genoemd, voor een deel bewoond door Heikesmensen. En het waren deze
    laatsten waarom het in het nieuws van die dagen k te doen was. Zij
    vormden de harde kern van de dieven, stropers en smokkelaars die in
    het Brabants-Belgische grensgebied rondspookten. In de studie die
    A. Schreurs (1947) over dit kerkdorp en de criminaliteit van de
    Heikesmensen schreef, beklemtoont ook hij dat om allerhande redenen
    – politieke, militaire, economische, geografische – hun
    criminaliteit niet van vandaag of gisteren dateerde, maar een
    voorgeschiedenis kende die terugging tot de roverijen van de 18e
    eeuw. Bezien naar de eerste decennia van deze eeuw viel het op
    hoezeer niet alleen veel mannen, maar ook heel wat vrouwen
    allerhande vormen van geweldscriminaliteit pleegden. Niettemin was
    er sprake van een zekere gestage daling van hun (geregistreerde)
    criminaliteit. Alleen in en na de Eerste en de Tweede Wereldoorlog
    was er sprake van een plotse hoge stijging, vanzelfsprekend in de
    sfeer van de stroperij, smokkelarij en andere economische en
    fiscale delicten. Hoe de Heikesmensen de criminaliteit, en vooral
    de smokkel, bedreven, wordt in deze studie niet erg belicht. Wel
    merkt de auteur op dat in de desbetreffende streek kleinhandel en
    smokkelhandel helemaal door elkaar liepen en dat zo goed als
    iedereen eraan deelnam: zij hebben hiervoor een speciale neus en
    zijn
    uitermate sluw in het uitbuiten van mogelijkheden en in het vinden
    van nieuwe. Omstreeks de eeuwwisseling werd voornamelijk zout
    verhandeld, tijdens de Eerste Werelsoorlog petroleum, koffie,
    chocolade en peper, en in de laatste oorlogsjaren tabak, drank en
    deviezen. Achter de schermen was er evenwel meer aan de hand, maar
    hier dorst Schreurs nauwelijks te kijken. Niettemin merkt hij twee
    dingen op die in het kader van dit rapport niet onbelangrijk zijn.
    Ten eerste schrijft hij dat ofschoon de sluikhandel in het algemeen
    niet de allure heeft van groots opgezette smokkelaffaires, (……)
    toch grotendeels wordt bedreven in opdracht van smokkelaars van
    groot formaat uit de plaats zelf. Het smokkelen geschiedt in
    ploegverband om het risico te verminderen; de dragers worden voor
    hun diensten zeer goed gehonoreerd. Ten tweede laat hij weten dat
    Heikesmnnen vooral, door de smokkelhandel, meer dan eens in contact
    (staan) met obscure elementen uit de grotere steden, en dat in
    tijden dat de verboden handel opbloeit dit euvel naar aard en
    omvang veel ernstiger (is). Het is belangrijk om deze opmerkingen
    goed vast te houden, want zij gaan helemaal in de richting van de
    beschrijvingen die in de jaren zeventig-tachtig zijn gegeven van de
    opkomst van de tegenwoordige drugsgroothandel in Nederland.

    lees meer

    Bijlage VIII – 2.3. De vroegere onderwerelden in Holland

    2.3. De vroegere onderwerelden in Holland

    Over de ontwikkelingen in de eerste helft van de twintigste eeuw
    zijn we niet zoveel beter genformeerd dan over die in de
    negentiende eeuw. Weliswaar begon in die tijd de opbloei van de
    criminologie haar eerste vruchten af te werpen, maar de dominante
    orintatie van deze criminologie op de individuele dader bracht als
    vanzelf met zich mee dat sociologische studies van criminele
    groepen en hun leefwereld uitzonderingen bleven. En voorzover ze
    dan toch werden vervaardigd, konden hun auteurs zich nog niet
    altijd onttrekken aan de sterke invloed van de zogenaamde criminele
    anthropologie (Van Schreven, 1957; Jens, 1939). Maar er is op
    enkele punten toch wat meer empirisch houvast voor bepaalde
    uitspraken. De beschikbare literatuur kan worden onderverdeeld in
    twee categorien: enerzijds politile mmoires over de onderwereld in
    de Hollandse grootsteden, anderzijds wetenschappelijke en
    journalistieke studies over Brabantse bendes. Deze tweedeling sluit
    natuurlijk aan op wat hiervoor is geschreven over de Grote
    Nederlandse Bende, maar anticipeert tevens op wat nog te berde zal
    worden gebracht over de opkomst en samenstelling van de
    tegenwoordige drugsgroothandelsgroepen. In deze paragraaf zal de
    bedoelde mmoire-literatuur kort worden besproken. De studies over
    de criminaliteit in Brabant komen in de volgende paragraaf aan bod.
    Lezend in al die mmoires krijgt men de indruk dat zeker in een stad
    als Amsterdam het centrum van de onderwereld, de penose, in
    die tijd al gauw enkele honderden personen moet hebben geteld. In
    steden als Den Haag, Rotterdam en Utrecht was zij waarschijnlijk
    wel wat minder omvangrijk (Fremery Kalff, 1961; Groen, 1952 en
    1962; Kallenborn, 1953; Van Exel, 1951; Van Nie, 1964; Van Slobbe,
    1937; Voordewind, 1949 en 1950). Deze stedelijke onderwereld werd
    door allerhande figuren bevolkt: inbrekers, oplichters, dieven
    allerhande, helers, pandjesbazen, opkopers, souteneurs,
    drugssmokkelaars, enzovoort. En zij kende ook rangen en standen.
    Een pakjesdief of kwartjesvinder kon zich niet meten met een
    hoteldief of een oplichter. De meeste achting genoten jarenlang de
    brandkastkrakers. Maar in de jaren dertig werd hun positie in het
    gedrang gebracht door gangsters, mannen die naar Amerikaans
    voorbeeld gewapenderhand overvallen uitvoerden op postkantoren en
    bankinstellingen.

    lees meer

    Bijlage VIII – 2.2. De schone schijn van de negentiende eeuw

    2.2. De schone schijn van de negentiende eeuw

    Op grond van de literatuur over de ontwikkeling van de
    criminaliteit in de negentiende eeuw zou men kunnen denken dat het
    na de ondergang van de grote roversbendes rond 1800 afgelopen was
    met zulke vormen van georganiseerde criminaliteit. Immers, voor wat
    betreft de negentiende eeuw is er nog nooit een serieuze studie
    gemaakt van onderwerelden in de grote steden, noch van bendes die
    al dan niet vanuit de steden op het platteland opereerden. Maar de
    schone schijn die de bestaande literatuur op dit punt opwekt, moet
    ook in dit geval bedrieglijk zijn. Indirect kan dit worden
    opgemaakt uit het feit dat in de loop van de negentiende eeuw
    eveneens in Nederland de strafrechtspleging steeds verder werd
    uitgebouwd om bepaalde misdaadproblemen beter te kunnen beheersen.
    Natuurlijk heeft haar toenmalige versterking ook haar wortels in de
    politieke en economische veranderingen welke in die tijd
    plaatsgrepen, maar zij stoelde vooral op de gedachte – en voor veel
    tijdgenoten op het feit – dat zeker in de steden de misdaad een
    steeds groter gevaar voor de gevestigde orde begon te vormen
    (Fijnaut, 1985). Direct blijkt de realiteit van de voortzetting van
    zoiets als stedelijke onderwerelden uit de schaarse studies die de
    laatste jaren zijn gemaakt over de problematiek van orde en
    veiligheid in de negentiende eeuw (Manneke, 1993).

    lees meer

    Bijlage VIII – 2.1. Het bendewezen in de achttiende eeuw

    2.1. Het bendewezen in de achttiende eeuw

    Een van de eerste belangrijke hedendaagse studies over dit
    onderwerp was van de hand van H. van den Eerenbeemt (1970) over het
    bendewezen in de meierij van ‘s-Hertogenbosch rond 1800. Zij liet
    zien hoe in dit gebied uit de kring van niet-gevestigde burgers:
    bedelaars, marskramers, voddenkooplieden, kermisgasten, enzovoort,
    keer op keer kleinere bendes werden geformeerd die, geholpen door
    hun lotgenoten ter plaatse, links en rechts inbraken en overvallen
    pleegden. De bendes die al meer dan twee eeuwen lang tot de
    verbeelding spreken, zijn de roversbendes die in de achttiende eeuw
    vooral in (het huidige) Zuid-Limburg huis hielden: de bendes van de
    zogenaamde bokkerijders. Over deze bendes is in de voorbije eeuwen
    natuurlijk veel geschreven, maar een van de weinige omvattende
    onderzoeken over hun opkomst, samenstelling en bedrijvigheid, en
    ondergang, is niet zo lang geleden afgerond door A. Blok (1991).
    Uit dit onderzoek blijkt, dat de leden van deze bendes ook
    overwegend uit de streek zelf kwamen. En – parallel aan de leden
    van de Bossche bendes – hadden zij in het algemeen ook zwervende
    beroepen (marskramers, vilders, verarmde ambachtslieden), die
    maatschappelijk geen aanzien genoten. De samenhang die de bendes
    van deze marginalen kenmerkte, berustte vooral op de banden van
    verwantschap en buurtschap. Daarnaast speelde het besef te behoren
    tot een soort van geheim subversief genootschap zeker ook wel een
    rol hierbij. Net als in het geval van de Bossche bendes school de
    kracht van de bokkerijders-bendes voor een groot stuk in de zwakte
    van de overheid. De grote institutionele verdeeldheid van politie
    en justitie belemmerde de effectieve bestrijding van al deze bendes
    zeer.

    lees meer

    Bijlage VIII – 2. Over de geschiedenis van de georganiseerde criminaliteit in Nederland

    2. Over de geschiedenis van de georganiseerde criminaliteit
    in Nederland

    Nederland kan niet bepaald het land worden genoemd met een grote
    traditie op het vlak van de geschiedschrijving in de sfeer van
    misdaad en straf. Slechts sedert de jaren zeventig bestaat er een
    kleine kring van historici, antropologen en criminologen die
    interesse hebben voor de geschiedenis van de criminaliteit en de
    strafrechtspleging in Nederland. Hun geschriften hebben tot nu toe
    evenwel hoofdzakelijk betrekking op de manier waarop door overheden
    op het probleem van de criminaliteit werd gereageerd. Dit probleem
    zelf werd dan ook veelal slechts in functie van deze invalshoek
    behandeld (Faber, 1983; Spierenburg, 1984; Diederiks en Roodenburg,
    1991). Er is echter een gelukkige uitzondering: de geschiedenis van
    het bendewezen in en rond de Republiek in de achttiende eeuw.

    lees meer

    Bijlage VIII – 1.2. De verdere opbouw van deze studie

    1.2. De verdere opbouw van deze studie

    Om een beeld te geven van de rol die autochtone criminele
    groepen spelen in de georganiseerde criminaliteit in Nederland, is
    deze studie als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt, zoals al
    eerder werd aangegeven, ingegaan op de geschiedenis van de
    georganiseerde criminaliteit in Nederland. De reden hiervan is niet
    ver te zoeken. Niet alleen de georganiseerde criminaliteit van
    buitenlandse groepen en binnen etnische gemeenschappen heeft een
    geschiedenis, maar ook de georganiseerde criminaliteit die door
    autochtone groepen wordt bedreven. En het is belangrijk om,
    voorzover mogelijk, haar geschiedenis hier te releveren, met name
    om de xenofobe gedachte tegen te gaan dat de criminaliteit in
    kwestie hier de voorbije decennia door vreemdelingen en
    buitenlanders is gemporteerd. Hoofdstuk 3 bevat een analyse van de
    top van de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Deze analyse
    komt neer op een beschrijving – zoveel mogelijk conform het
    analyse-schema dat algemeen in dit onderzoeksproject wordt
    gehanteerd – van een klein aantal criminele groepen die in
    Nederland tot de meest belangrijke worden gerekend. Dit hoofdstuk
    biedt dus geen kwantitatief inzicht in de samenstelling van die
    top, maar een kwalitatief inzicht. Mede omdat de onderlinge
    verhoudingen aan de top niet duidelijk zijn, worden, ook bij wijze
    van overgang naar hoofdstuk 5, in hoofdstuk 4 enkele criminele
    netwerken beschreven die functioneren op het midden-niveau van de
    georganiseerde
    criminaliteit. Ogenschijnlijk gaat het hier slechts om een
    wanordelijk samenstel van lokale cliques die interregionaal
    opereren, maar bij nader onderzoek is er op hoger niveau,
    top-niveau, (waarschijnlijk) meer verband dan men zo vermoedt. In
    dit hoofdstuk wordt ook ingegaan op de rol van de Hells Angels, als
    landelijke groepering, in de Nederlandse georganiseerde
    criminaliteit. Hoofdstuk 5 is gewijd aan de basis van de
    georganiseerde criminaliteit in Nederland. Deze basis wordt gevormd
    door de honderden lokaal en regionaal opererende criminele groepen
    en criminele figuren, die op zichzelf niet kunnen worden gerekend
    tot wat ook in dit onderzoeksproject de georganiseerde
    criminaliteit wordt genoemd, maar zij bij tijd en wijle allerlei
    hand- en spandiensten verlenen aan de belangrijke autochtone
    criminele groepen, en dat zij ook onophoudelijk zorgen voor hun
    nieuwe aanwas. De top van de georganiseerde criminaliteit in een
    land kan niet bestaan zonder een basis.

    lees meer

    Bijlage VIII – 1.1. Het onderzoek dat werd verricht

    1.1. Het onderzoek dat werd verricht

    Welk onderzoek werd verricht? Evenals de andere deelonderzoeken
    is ook dit onderzoek in hoge mate gestuurd door de definitie van
    georganiseerde criminaliteit die voor heel het onderzoeksproject
    tot uitgangspunt is gekozen. Er is sprake van georganiseerde
    criminaliteit wanneer groepen van personen uit winstbejag op een
    systematische manier misdaden plegen die ernstige gevolgen voor de
    samenleving hebben en zij hun illegale optreden op allerhande
    manieren, maar in het bijzonder door (dreiging met) geweld of
    corruptie trachten af te schermen tegen gericht optreden van de
    overheid hiertegen. Gewoonlijk wordt deze criminaliteit overwegend
    geassocieerd met de levering van illegale goederen en diensten op
    bijbehorende zwarte markten (prostitutie, gokken, drugs). Zeker zo
    belangrijk zijn echter de vormen van georganiseerde criminaliteit
    waarbij illegale activiteiten worden ontplooid om geld te verdienen
    in legale bedrijfstakken en nijverheden. En
    tenslotte mag men niet uit het oog verliezen dat groepen van
    personen die zich schuldig maken aan bovengenoemde vormen van
    georganiseerde criminaliteit, ook betrokken kunnen zijn bij het
    plegen van heel andere delicten, zoals Europese-Unie-fraude en
    kidnapping.

    lees meer

    Bijlage VIII – Bibliografie

    Bibliografie

    Beer Poortugael, D. den, De marechaussee grijpt in, Bruna
    & Zoon, Utrecht, 1954. Blok, A., De bokkerijders;
    Roversbenden en geheime genootschappen in de landen van
    Overmaas
    , Prometheus, Amsterdam, 1991.

    lees meer

    Bijlage VIII – 6. Algemeen besluit

    6. Algemeen besluit

    In dit algemeen besluit moet allereerst nog eens worden
    herhaald, dat de georganiseerde criminaliteit in Nederland in de
    voorbije jaren niet is gemporteerd door buitenlandse en/of
    allochtone groepen. Ook wanneer deze criminaliteit wordt
    gedefinieerd zoals in de inleiding is gebeurd, dan kan worden
    gesteld dat zij – ook in haar huidige vormen – voor een belangrijk
    stuk wortelt in de (geschiedenis van de) Nederlandse samenleving.
    Wanneer dit niet zo zou zijn, zou onmogelijk kunnen worden
    verklaard waarom uitgerekend kampers zo’n belangrijke rol in de
    internationale drugshandel spelen.

    lees meer

    Bijlage VIII – 5.4. Tot besluit

    5.4. Tot besluit

    Tot besluit kan in de eerste plaats worden gesteld dat er in de
    regio Midden- en West-Brabant meer autochtone criminele groepen,
    groepjes en individuen actief zijn dan in Groningen (Rotterdam
    wordt om de reden, eerder vermeld in de tekst, hier even buiten
    beschouwing gelaten). Zeker wanneer deze indruk, bij nader
    onderzoek, juist zou blijken te zijn, roept deze vaststelling de
    vraag op naar de achtergronden en oorzaken van dit verschil. In
    aansluiting op deze kwantitatief georinteerde vergelijking tussen
    beide gebieden kan voorzichtig een kwalitatief georinteerde
    vergelijking worden gemaakt. Die leidt onmiskenbaar tot de
    vaststelling dat in Groningen eigenlijk geen criminele groepen of
    criminele figuren opereren die een belangrijke rol spelen in
    (interprovinciale) bovenlokale netwerken, of die aansluiting hebben
    bij de top van de georganiseerde criminaliteit in Nederland. In
    Middenen West-Brabant zijn die er duidelijk wel. De Rotterdamse
    zaken vormen een geval apart, maar er valt – ook in vergelijking
    met de zaken uit de beide andere regio’s – toch wel iets over te
    zeggen. Ten eerste dat men in de Rotterdamse regio groepen
    beroepsmisdadigers aantreft die qua werkwijzen in de twee andere
    regio’s blijkbaar niet voorkomen. Ten tweede zijn in het
    Rotterdamse, in de drugshandel, enkele groepen actief zijn die niet
    alleen tot de regionale bovenlaag van de georganiseerde
    criminaliteit moeten worden gerekend, maar die ook kunnen worden
    gekoppeld aan de landelijke (sub)top van de georganiseerde
    criminaliteit. Waar men in Rotterdam de georganiseerde
    criminaliteit dus van top tot basis aantreft, daar is dat in
    Midden- en West-Brabant al veel minder het geval, en in Groningen
    eigenlijk helemaal niet.

    lees meer

    Bijlage VIII – 5.3. De situatie in Groningen

    5.3. De situatie in Groningen

    In termen van (georganiseerde) criminaliteit vertoont de regio
    een breed scala aan activiteiten. Vanuit Groningen werden 36
    rapportages opgestuurd. Hiervan moeten er in dit rapport 21 buiten
    beschouwing blijven, met name omdat zij betrekking hebben op zaken
    waarin uitsluitend of hoofdzakelijk buitenlandse en/of allochtone
    misdadigers danwel criminele groepen figureren. Niettemin zou het
    in een ander verband heel zinvol kunnen zijn om deze 21 zaken eens
    verder uit te spitten in het licht van de vraag: waarom allemaal in
    Groningen? Het gaat hier om betrekkelijk grote Turkse
    drugshandelaren, Poolse autodieven, Nigeriaanse oplichters,
    Italiaanse overvallers, Chinese afpersers, Joegoslavische
    vrouwenhandelaren ….: you name it, we have it! Een deel
    van de betrokken zaken is natuurlijk wel verwerkt in n of meer van
    de andere rapporten die door de onderzoeksgroep-Fijnaut voor de
    Enqutecommissie zijn geschreven. De vijftien overblijvende andere
    zaken geven nog een tamelijk gevarieerd beeld van wat er min of
    meer aan de basis van de georganiseerde criminaliteit in het
    Groningse stuk van Nederland heeft gespeeld in de voorbije jaren.
    Deze zaken zijn in te delen in vier groepen.

    lees meer

    Bijlage VIII – 5.2. De situatie in Rotterdam

    5.2. De situatie in Rotterdam

    Vanuit de regio Rotterdam-Rijnmond bereikten ons in totaal 38
    rapportages. Gelet op de aard, omvang en ontwikkeling van de
    criminaliteit in de Rotterdamse regio in het algemeen, ligt het
    voor de hand dat de zaken die in deze rapportages aan de orde zijn,
    gemiddeld een zwaarder kaliber hebben dan de zaken die door de
    regio Midden- en West-Brabant zijn aangeleverd. Wanneer men dan op
    de Rotterdamse zaken dezelfde selectiecriteria toepast als die
    hiervoor voor de Midden- en West-Brabantse zaken zijn gehanteerd,
    dan blijven er maar tien van de 38 zaken over die in dit rapport
    thuishoren.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>