• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage V – Schaduw-arresten I en II

    Schaduw-arresten I en II

    HR 14 oktober 1986, NJ 1987, 511 m.nt. ThWvV en HR 14 oktober
    1986, NJ 1987, 564 (Artt. 55 en 311 Sr, 27 Sv en 28 Politiewet
    (oud))

    ‘s Nachts signaleerden verbalisanten in een auto twee bekenden en
    besloten die auto te gaan volgen. Toen even later deze auto ergens
    werd geparkeerd en de inzittenden vertrokken, bleven de
    verbalisanten deze auto in de gaten houden. Enkele uren later zagen
    zij drie personen weer in de auto stappen en besloten zij die auto
    wederom te volgen. Enkele minuten later kwam bij hen een bericht
    binnen van een inbraak, welke had plaatsgevonden in een winkel nog
    geen 250 meter van de plaats waar de auto die zij hadden
    geobserveerd, had gestaan. De achtervolging werd ingezet.

    lees meer

    Bijlage V – Foto’s Zeedijk

    Foto’s Zeedijk

    HR 25 juni 1985, NJ 1986, 109 m.nt ThWvV
    (Art. 2 lid 1 onder b Opiumwet)
    I.c. gaat het om het gebruik van foto’s die tijdens de observatie
    van een pand door een politiefotograaf zijn gemaakt. De politie
    vermoedde namelijk dat in dit pand gehandeld werd in verdovende
    middelen. Op die foto’s komen personen voor die zich in of bij dat
    pand hebben opgehouden. De foto’s zijn gebruikt in het
    opsporingsonderzoek tegen een aantal verdachten.

    lees meer

    Bijlage V – Hugo

    Hugo

    HR 2 november 1993, nr. 94.851 en DD 24 (1994) 94.110 (94.851)
    p. 306-308 (ook wel fronstore Mertrans) In het kader van een
    onderzoek naar een internationaal vanuit Colombia opererende groep
    Zuidamerikanen, die zich op grote schaal zou bezig houden met het
    vervoer van grote hoeveelheden cocane en marihuana naar
    West-Europa, is door het Bundeskriminalamt te Wiesbaden Duitsland
    (BKA) een transport- en opslagonderneming genaamd Mertrans
    opgericht. Deze onderneming werd gedreven door politie-ambtenaren
    van het BKA, met name A 253 en A 256, welke laatste als eigenaar
    van de onderneming te boek stond. De reden van oprichting was
    gelegen in de mogelijkheid cocane en marihuana, in afwachting van
    verdere distributie naar diverse Europese landen (waaronder
    Nederland), op te slaan en zodoende de afnemers van verdovende
    middelen te achterhalen.

    lees meer

    Bijlage V – Doorzending Aruba

    Doorzending Aruba

    HR 22 oktober 1985, NJ 1986, 346
    (Art.3 Opiumlandsverordening 1960 Aruba)
    Uit een proces-verbaal blijkt dat in de kelder van de luchthaven
    Schiphol in Nederland een koffer is gevonden door Nederlandse
    opsporingsambtenaren, dat deze koffer daar door hen is geopend en
    dat zij daarin (een op) herone (gelijkende stof) aantroffen. De
    koffer is overgedragen aan de Rijkspolitie en onderzocht. Een
    onderzoek naar de betreffende passagier leverde geen resultaat op,
    waarna in overleg met de officier van justitie te Haarlem besloten
    is de koffer overeenkomstig de aanwijzingen op het bagage-etiket
    door te zenden naar Aruba met een daarin achterblijvende
    hoeveelheid van 380 gram (van de 8055 gram) herone die niet in
    beslag genomen werd verklaard, terwijl de rest in beslag genomen
    werd. Rechtsvraag:
    De feitelijke inbeslagneming had al plaatsgevonden in Nederland,
    zodat de verdere verzending er een van de Staat was geweest,
    terwijl die inbeslagneming slechts op last van de
    rechter-commissaris had mogen geschieden. Was deze gang van zaken
    onrechtmatig?

    lees meer

    Bijlage V – Inleiding

    Inleiding

    Uit de door de commissie verzamelde en bestudeerde
    jurisprudentie (achterin deze bijlage weergegeven) is een selectie
    gemaakt van in deze bijlage te behandelen zaken. Hierbij ging de
    voorkeur uit naar uitspraken die geclassificeerd kunnen worden als
    standaard-arrest met betrekking tot de beoordeling van het gebruik
    van bijzondere opsporingsmethoden danwel naar zaken die vanwege hun
    actualiteit kunnen bijdragen aan beeldvorming van het geldend recht
    hieromtrent.Overzicht samengevatte jurisprudentie

    lees meer

    Bijlage V – 11.6. Conclusies

    11.6. Conclusies

    1. De meeste door de commissie en door Tak c.s. onderzochte
    landen kampen met een als ongrijpbaar ervaren criminaliteit van
    georganiseerde aard. In alle landen zoekt de overheid naar nieuwe
    wegen in de misdaadbestrijding. Nergens bestond tien jaar geleden
    toereikende regelgeving. Overal zijn sindsdien in de rechtspraak
    grenzen getrokken. In veel landen is de laatste jaren het
    wetgevingsproces op gang gekomen. Daarbij valt op dat geavanceerde
    opsporingstechnieken zeker in wetgeving zijn te vatten en dat de
    opsporing niet vanwege de vorm van de regelgeving wordt belemmerd.
    In de landen met wetgeving is de geheime opsporing niet beperkter,
    maar wel strakker gekaderd dan de landen waar met circulaires wordt
    gewerkt. Tot slot, vrijwel overal zijn in de loop van de tijd
    excessen geweest, die de aanleiding zijn gebleken tot verandering.
    De IRT-affaire is een relatief – in vergelijking met de landen om
    ons heen – late gebeurtenis. Met de aanpak van de regelgeving loopt
    Nederland niet voorop.

    lees meer

    Bijlage V – 11.5 Inventarisatie van opsporingsmethoden in de Verenigde Staten van Amerika

    11.5 Inventarisatie van opsporingsmethoden in de Verenigde
    Staten van Amerika

    11.5.1 De georganiseerde misdaad in de Verenigde
    Staten

    Het Amerikaanse ministerie van Justitie (US Department of
    Justice
    ) definieert de georganiseerde misdaad als een langdurig
    gestructureerd en gedisciplineerd samenwerkingsverband van
    individun of groepen die financieel winstbejag beogen en dit geheel
    of gedeeltelijk bereiken met behulp van illegale middelen en
    hun
    activiteiten beschermen door middel van corruptie en omkoping.
    Het ministerie gaat daarbij uit van de veel voorkomende, maar niet
    noodzakelijke kenmerken: samenzwering, gebruik van geweld en
    bedreiging daarmee, systematische of hoog gedisciplineerde
    uitvoering van activiteiten, een hirarchische structuur van de
    organisatie waardoor de leiders vaak zelf niet feitelijk de
    strafbare handelingen verrichten, invloed in de handel, de politiek
    en de overheid met behulp van corruptie en omkoping, alsmede
    winstbejag door middel van illegale activiteiten zoals de
    drughandel, gokautomaten, kredietverlening met verhoogde rente en
    het witwassen van geld en investering of deelname in legale
    bedrijven. Noot

    lees meer

    Bijlage V – 11.4 Inventarisatie van opsporingsmethoden in Engeland en Wales

    11.4 Inventarisatie van opsporingsmethoden in Engeland en
    Wales

    11.4.1 De georganiseerde misdaad in Engeland en Wales

    De aard, ernst en omvang van de georganiseerde misdaad is
    onderzocht door het Home Affairs Committee van het Britse
    Lagerhuis. Noot De omvang is aanzienlijk en groeiende.
    De committee uit haar ernstige bezorgheid en vraagt de regering
    effectieve preventieve maatregelen te nemen.

    lees meer

    Bijlage V – 11.3 Inventarisatie van opsporingsmethoden in Duitsland

    11.3 Inventarisatie van opsporingsmethoden in
    Duitsland

    11.3.1 De georganiseerde misdaad in Duitsland

    lees meer

    Bijlage V – 11.2 Inventarisatie van opsporingsmethoden in Belgi

    11.2 Inventarisatie van opsporingsmethoden in Belgi

    11.2.1 De georganiseerde misdaad in Belgi

    Hoewel het begrip georganiseerde misdaad ook in Belgi
    steeds meer ingeburgerd raakt, hebben vooral de fenomenen groot
    banditisme
    (de Bende van Nijvel) en de hormonenmafia de
    gemoederen van het Belgische opsporingsapparaat jarenlang bezig
    gehouden. Deze selectieve aandacht heeft geresulteerd in het
    ontbreken van een goed beeld van (de ontwikkeling van) de
    georganiseerde criminaliteit. Inmiddels is het Centraal bureau
    opsporingen (CBO) van de Rijkswacht begonnen met het vaststellen
    van een criminaliteitsbeeld. Het CBO stelt vast dat 90
    Rijkswachtonderzoeken betrekking hebben op zaken die voldoen aan de
    definitie van georganiseerde misdaad. In 1994 zijn 22 onderzoeken
    afgesloten. De onderzoeken omvatten in totaal 1.067 verdachten en
    6.584 strafbare feiten. Verder blijkt uit een kwalitatieve studie
    dat het aantal verdachten, de organisatiegraad en de etnische
    samenstelling van deze groepen zeer variren. In het merendeel van
    de onderzoeken (86 van de 90) zijn internationale verbindingen
    vastgesteld. Verder is in zes op tien gevallen vastgesteld dat
    commercile structuren worden gebruikt, in n op twintig van de
    onderzoeken is gebruik van geweld vastgesteld en in vier van
    twintig gevallen is sprake van benvloeding. Noot
    Ten aanzien van de aard van de georganiseerde criminaliteit zijn de
    geluiden niet veel anders dan in Nederland: drugs, mensenhandel,
    witwassen, grootschalige fraude, en – misschien in iets mindere
    mate – milieucriminaliteit.

    lees meer

    Bijlage V – 11.1 Inleiding

    11 RECHTSVERGELIJKEND PERSPECTIEF
    OPSPORINGSMETHODEN

    11.1 Inleiding

    Het gaat bij rechtsvergelijking niet om het rechtstreeks
    overnemen van elders gebruikte oplossingen voor vergelijkbare
    problemen. De studie is in eerste instantie gericht op het
    doorgronden van het vreemde rechtsstelsel. Daardoor ontstaat tevens
    een beter inzicht in het eigen, nationale rechtssysteem.
    Rechtsvergelijking werkt vooral relativerend. Door de kennisneming
    van de opbouw van een rechtssysteem en de daarin gekozen
    constructies, kan een beter zicht ontstaan op denkbare en vooral
    ook haalbare oplossingen, die passen binnen het eigen stelsel.
    Kennis omtrent ervaringen elders dragen bij aan het verbeteren van
    de kwaliteit van de rechtshandhaving.

    lees meer

    Bijlage V – 10.8 Conclusies

    10.8 Conclusies

    1. Met betrekking tot inkomende verzoeken om internationale
    rechtshulp bestaat een wettelijke regeling. Ten aanzien van
    uitgaande verzoeken bestaat daarentegen geen wettelijke regeling
    (afgezien van artikel 539a Sv); ook organisatorische waarborgen bij
    uitgaande verzoeken om informatie en observatie naar het buitenland
    zijn geringer dan bij het inkomende verkeer.

    lees meer

    Bijlage V – 10.7 Buitenlandse opsporingsambtenaren in Nederland

    10.7 Buitenlandse opsporingsambtenaren in Nederland

    Aan het einde van de jaren ’70 waren het vooral de Verenigde
    Staten, Canada en Zweden. Sindsdien is het aantal landen dat in
    Nederland verbindingsofficieren heeft geplaatst geleidelijk aan
    uitgebreid. De meeste buitenlandse liaison-officers houden zich
    bezig met drugzaken of zaken die daaraan zijn gerelateerd. Het
    merendeel van hen heeft overigens een algemene taakstelling. De CRI
    heeft geen kennis van niet-ingeleide verbindingsofficieren die in
    Nederland aanwezig zouden zijn. Buiten de categorie
    liaison-officers verdient nog vermelding dat sedert Schengen de
    samenwerking op Nederlands grondgebied is gentensiveerd: er vinden
    surveillances door Duitse ambtenaren plaats in sommige
    grenssteden.

    lees meer

    Bijlage V – 10.6 Nederlandse opsporingsambtenaren in het buitenland

    10.6 Nederlandse opsporingsambtenaren in het
    buitenland

    Nederland is in 1978 begonnen met het stationeren van
    liaison-officers in het buitenland. Zij worden als justitie-attach
    geplaatst bij de respectieve diplomatieke vertegenwoordigingen.
    Daartoe vindt afstemming plaats met het ministerie van Buitenlandse
    Zaken en met het hoofd liaisons van de afdeling ACCI van de DCRI.
    Verantwoordelijk voor het optreden van de liaison-officer is de
    ambassadeur. Oorspronkelijk waren de liaison-officers alleen drug
    liaison-officers en hielden zij zich bezig met informatie-inwinning
    en -verstrekking ten aanzien van verdovende middelen (met name
    Zuid-Oost Aziatische herone). Interpol gaf destijds weinig houvast
    voor de informatie-uitwisseling en er werd naar een alternatieve
    methode gezocht om de informatie-stroom te optimaliseren. De taak
    van de verbindingsofficieren is algemener geworden en zij zijn nu
    inzetbaar voor werkzaamheden die het hele terrein van de
    georganiseerde criminaliteit beslaan.

    lees meer

    Bijlage V – 10.5 Uitvoering Nederlandse assistentieverzoeken in het buitenland

    10.5 Uitvoering Nederlandse assistentieverzoeken in het
    buitenland

    10.5.1 Inleiding

    Zoals hierboven reeds is uiteengezet, kent de Nederlandse
    wetgeving nauwelijks regels met betrekking tot uitgaande kleine
    rechtshulpverzoeken. Indien er een verdrag van toepassing is, vormt
    dat de leidraad voor de vorm waarin en de weg waarlangs het
    rechtshulpverzoek wordt aangeboden.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>