• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grondrechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage V – 11.4 Inventarisatie van opsporingsmethoden in Engeland en Wales

    11.4 Inventarisatie van opsporingsmethoden in Engeland en
    Wales

    11.4.1 De georganiseerde misdaad in Engeland en Wales

    De aard, ernst en omvang van de georganiseerde misdaad is
    onderzocht door het Home Affairs Committee van het Britse
    Lagerhuis. Noot De omvang is aanzienlijk en groeiende.
    De committee uit haar ernstige bezorgheid en vraagt de regering
    effectieve preventieve maatregelen te nemen.

    lees meer

    Bijlage V – 11.3 Inventarisatie van opsporingsmethoden in Duitsland

    11.3 Inventarisatie van opsporingsmethoden in
    Duitsland

    11.3.1 De georganiseerde misdaad in Duitsland

    lees meer

    Bijlage V – 11.2 Inventarisatie van opsporingsmethoden in Belgi

    11.2 Inventarisatie van opsporingsmethoden in Belgi

    11.2.1 De georganiseerde misdaad in Belgi

    Hoewel het begrip georganiseerde misdaad ook in Belgi
    steeds meer ingeburgerd raakt, hebben vooral de fenomenen groot
    banditisme
    (de Bende van Nijvel) en de hormonenmafia de
    gemoederen van het Belgische opsporingsapparaat jarenlang bezig
    gehouden. Deze selectieve aandacht heeft geresulteerd in het
    ontbreken van een goed beeld van (de ontwikkeling van) de
    georganiseerde criminaliteit. Inmiddels is het Centraal bureau
    opsporingen (CBO) van de Rijkswacht begonnen met het vaststellen
    van een criminaliteitsbeeld. Het CBO stelt vast dat 90
    Rijkswachtonderzoeken betrekking hebben op zaken die voldoen aan de
    definitie van georganiseerde misdaad. In 1994 zijn 22 onderzoeken
    afgesloten. De onderzoeken omvatten in totaal 1.067 verdachten en
    6.584 strafbare feiten. Verder blijkt uit een kwalitatieve studie
    dat het aantal verdachten, de organisatiegraad en de etnische
    samenstelling van deze groepen zeer variren. In het merendeel van
    de onderzoeken (86 van de 90) zijn internationale verbindingen
    vastgesteld. Verder is in zes op tien gevallen vastgesteld dat
    commercile structuren worden gebruikt, in n op twintig van de
    onderzoeken is gebruik van geweld vastgesteld en in vier van
    twintig gevallen is sprake van benvloeding. Noot
    Ten aanzien van de aard van de georganiseerde criminaliteit zijn de
    geluiden niet veel anders dan in Nederland: drugs, mensenhandel,
    witwassen, grootschalige fraude, en – misschien in iets mindere
    mate – milieucriminaliteit.

    lees meer

    Bijlage V – 11.1 Inleiding

    11 RECHTSVERGELIJKEND PERSPECTIEF
    OPSPORINGSMETHODEN

    11.1 Inleiding

    Het gaat bij rechtsvergelijking niet om het rechtstreeks
    overnemen van elders gebruikte oplossingen voor vergelijkbare
    problemen. De studie is in eerste instantie gericht op het
    doorgronden van het vreemde rechtsstelsel. Daardoor ontstaat tevens
    een beter inzicht in het eigen, nationale rechtssysteem.
    Rechtsvergelijking werkt vooral relativerend. Door de kennisneming
    van de opbouw van een rechtssysteem en de daarin gekozen
    constructies, kan een beter zicht ontstaan op denkbare en vooral
    ook haalbare oplossingen, die passen binnen het eigen stelsel.
    Kennis omtrent ervaringen elders dragen bij aan het verbeteren van
    de kwaliteit van de rechtshandhaving.

    lees meer

    Bijlage V – 10.8 Conclusies

    10.8 Conclusies

    1. Met betrekking tot inkomende verzoeken om internationale
    rechtshulp bestaat een wettelijke regeling. Ten aanzien van
    uitgaande verzoeken bestaat daarentegen geen wettelijke regeling
    (afgezien van artikel 539a Sv); ook organisatorische waarborgen bij
    uitgaande verzoeken om informatie en observatie naar het buitenland
    zijn geringer dan bij het inkomende verkeer.

    lees meer

    Bijlage V – 10.7 Buitenlandse opsporingsambtenaren in Nederland

    10.7 Buitenlandse opsporingsambtenaren in Nederland

    Aan het einde van de jaren ’70 waren het vooral de Verenigde
    Staten, Canada en Zweden. Sindsdien is het aantal landen dat in
    Nederland verbindingsofficieren heeft geplaatst geleidelijk aan
    uitgebreid. De meeste buitenlandse liaison-officers houden zich
    bezig met drugzaken of zaken die daaraan zijn gerelateerd. Het
    merendeel van hen heeft overigens een algemene taakstelling. De CRI
    heeft geen kennis van niet-ingeleide verbindingsofficieren die in
    Nederland aanwezig zouden zijn. Buiten de categorie
    liaison-officers verdient nog vermelding dat sedert Schengen de
    samenwerking op Nederlands grondgebied is gentensiveerd: er vinden
    surveillances door Duitse ambtenaren plaats in sommige
    grenssteden.

    lees meer

    Bijlage V – 10.6 Nederlandse opsporingsambtenaren in het buitenland

    10.6 Nederlandse opsporingsambtenaren in het
    buitenland

    Nederland is in 1978 begonnen met het stationeren van
    liaison-officers in het buitenland. Zij worden als justitie-attach
    geplaatst bij de respectieve diplomatieke vertegenwoordigingen.
    Daartoe vindt afstemming plaats met het ministerie van Buitenlandse
    Zaken en met het hoofd liaisons van de afdeling ACCI van de DCRI.
    Verantwoordelijk voor het optreden van de liaison-officer is de
    ambassadeur. Oorspronkelijk waren de liaison-officers alleen drug
    liaison-officers en hielden zij zich bezig met informatie-inwinning
    en -verstrekking ten aanzien van verdovende middelen (met name
    Zuid-Oost Aziatische herone). Interpol gaf destijds weinig houvast
    voor de informatie-uitwisseling en er werd naar een alternatieve
    methode gezocht om de informatie-stroom te optimaliseren. De taak
    van de verbindingsofficieren is algemener geworden en zij zijn nu
    inzetbaar voor werkzaamheden die het hele terrein van de
    georganiseerde criminaliteit beslaan.

    lees meer

    Bijlage V – 10.5 Uitvoering Nederlandse assistentieverzoeken in het buitenland

    10.5 Uitvoering Nederlandse assistentieverzoeken in het
    buitenland

    10.5.1 Inleiding

    Zoals hierboven reeds is uiteengezet, kent de Nederlandse
    wetgeving nauwelijks regels met betrekking tot uitgaande kleine
    rechtshulpverzoeken. Indien er een verdrag van toepassing is, vormt
    dat de leidraad voor de vorm waarin en de weg waarlangs het
    rechtshulpverzoek wordt aangeboden.

    lees meer

    Bijlage V – 10.4 Uitvoering buitenlandse assistentieverzoeken door Nederland

    10.4 Uitvoering buitenlandse assistentieverzoeken door
    Nederland

    10.4.1 Inleiding

    In principe voert de Nederlandse politie buitenlandse
    rechtshulpverzoeken uit. Het staat de officier van justitie – en in
    gevallen van rogatoire commissie de rechter-commissaris – vrij te
    beslissen of buitenlandse justitile of politile autoriteiten bij de
    uitvoering van het rechtshulpverzoek aanwezig kunnen zijn. Het kan
    derhalve voorkomen dat de Nederlandse politie bij de uitvoering van
    het buitenlandse assistentieverzoek wordt bijgestaan door
    buitenlandse collega’s.

    lees meer

    Bijlage V – 10.3 Informatie-uitwisseling

    10.3 Informatie-uitwisseling

    10.3.1 Algemeen

    Informatie-uitwisseling via de formele weg verloopt traag. De
    inwilliging van rechtshulpverzoeken verloopt (te) langzaam, zowel
    door Nederland als door het buitenland. Doorgaans moet een
    rechtshulpverzoek in het buitenland eerst naar een centrale
    autoriteit en door deze autoriteit in handen worden gesteld aan een
    uitvoeringsinstantie. Er bestaan overigens wel grote verschillen.
    In Nederland scheelt dit van regio tot regio; in sommige
    arrondissementen zijn mensen voor internationale assistentie
    speciaal vrijgesteld. Wat betreft uitgaande verzoeken kan van de
    diverse vreemde staten hetzelfde worden gezegd; in het algemeen
    zijn de Europese landen het snelst.

    lees meer

    Bijlage V – 10.2 Justitile en politile rechtshulp

    10.2 Justitile en politile rechtshulp

    10.2.1 Regelgeving

    Strafprocessuele bijstand die nationale autoriteiten vragen of
    verlenen aan buitenlandse autoriteiten ten behoeve van aanhangige
    strafzaken, wordt traditioneel aangeduid met de term kleine
    rechtshulp. Andere vormen van rechtshulp, zoals uitlevering,
    overdracht van vervolging en overdracht van executie zijn nu niet
    aan de orde. Vaak gaat het bij kleine rechtshulp om het vergaren en
    overdragen van bewijsmateriaal. Uit de niet-uitputtende opsomming
    van artikel 552h, tweede lid Sv blijkt dat rechtshulpverzoeken
    betrekking kunnen hebben op het verrichten van
    onderzoekshandelingen of het verlenen van medewerking daaraan, het
    toezenden van documenten, dossiers of stukken van overtuiging of
    het geven van inlichtingen, danwel het betekenen of uitreiken van
    stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden. De
    Nederlandse wetgeving eist in het algemeen geen verdragsrechtelijke
    basis voor kleine rechtshulp. Dat is slechts anders bij de in
    artikelen 552n e.v. Sv geregelde uitoefening van dwangmiddelen.
    Daarvoor is een zogenaamde rogatoire commissie noodzakelijk en dit
    is alleen toelaatbaar op basis van een verdrag. Deze schriftelijke
    verzoeken van de ene rechterlijke autoriteit aan de andere hebben
    het verzamelen van bewijsmateriaal tot doel, waarbij in Nederland
    de bemoeienis van een rechter-commissaris is geboden. Zulks is het
    geval bij verzoeken die strekken tot het horen van personen die
    niet bereid zijn vrijwillig te verschijnen; indien uitdrukkelijk
    wordt verzocht om een bedigde verklaring; indien binnentreding in
    niet-openbare ruimten tegen de wil van de rechthebbende en/of
    inbeslagneming nodig is/zijn; indien het verzoek strekt tot het
    aftappen of opnemen van gegevensverkeer via de
    telecommunicatie-infrastructuur.
    Nederland is partij bij diverse kleine rechtshulpverdragen, zoals
    het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in
    strafzaken van 1959, het daarbij behorend protocol (1978) en de
    daarop aansluitende, tussen Nederland en Duitsland gesloten
    overeenkomst van Wittem (1979). Met betrekking tot de
    internationale politiesamenwerking bieden de Overeenkomst van
    Schengen en het Europolverdrag een internationale juridische basis.
    Als een rechtshulpverzoek op een verdrag is gebaseerd moet het
    toepasselijke verdrag worden nageleefd.

    lees meer

    Bijlage V – 10.1 Inleiding

    10 INTERNATIONALE OPSPORING

    10.1 Inleiding

    In dit hoofdstuk wordt de internationale samenwerking en
    gegevensuitwisseling ter bestrijding van de grensoverschrijdende
    (georganiseerde) misdaad beschreven. Tevens komt het functioneren
    van buitenlandse opsporingsambtenaren in Nederland en dat van
    Nederlandse opsporingsambtenaren in het buitenland aan de orde.
    Samenwerking en gegevensuitwisseling kunnen diverse vormen
    aannemen. Hier staan de internationale assistentieverzoeken
    centraal waarin bijzondere opsporingsmethoden zoals
    (grensoverschrijdende) observatie, gecontroleerde aflevering,
    pseudo-koop en infiltratie worden gehanteerd. Deze
    assistentieverzoeken doen zich tegenwoordig met grotere regelmaat
    voor, omdat het aantal internationaal gecordineerde
    opsporingsonderzoeken, alsmede het aantal internationaal opererende
    criminele groepen is toegenomen. In .10.2 wordt ingegaan op
    justitile en politile rechtshulp in het algemeen. Hoewel het
    juridisch van belang is of het daarbij gaat om hulp door Nederland
    aan het buitenland, of vice versa blijkt dit onderscheid in de
    praktijk soms moeilijk te maken, omdat dikwijls sprake is van een
    intensieve samenwerking. Daarom is in de opzet in .10.3 gekozen
    voor de samenvattende term informatie-uitwisseling, al vertroebelt
    deze enigszins het juridisch relevante onderscheid. De
    daaropvolgende paragrafen betreffen het gebruik van niet-wettelijk
    geregelde opsporingsmethoden in internationaal verband: in .10.4
    wordt ingegaan op de uitvoering van buitenlandse
    assistentieverzoeken door Nederland en .10.5 de uitvoering van
    Nederlandse assistentieverzoeken in het buitenland. De laatste
    paragrafen gaan over het optreden van opsporingsambtenaren buiten
    de landsgrenzen: .10.6 betreft Nederlandse opsporingsambtenaren in
    het buitenland en .10.7 de buitenlandse opsporingsambtenaren in
    Nederland. Afgesloten wordt met enkele conclusies.

    lees meer

    Inhoud Bijlage V

    Bijlage V – Opsporingsmethoden

    1 ALGEMENE INLEIDING

    lees meer

    Inhoud Bijlage IV

    Bijlage IV – Verhoren 60-93

    60. mr. T. de Waard
    61. de heer K. Kuijper
    62. drs. E.E. Nordholt
    63. mevrouw mr. E.M.A. Schmitz
    64. mr. Th.U. Hiddema
    65. de heer H. Wierenga
    66. mr. E.F.G.M. Gelderman
    67. mevrouw mr. J.M.E. in ‘t Velt-Meijer
    68. mr. J.H.M. Willems
    69. de heer J.L. Brand
    70. mr. H.P. Wooldrik en mr. A.
    Zwanenburg

    71. de heer F. van der Putten
    72. mr. J.M. Valente
    73. mr. J. Koers
    74. mr. J. Wortel
    75. mr. R.W.M. Craemer
    76. de heer K. Langendoen
    77. de heer J. van Vondel
    78. mr. L.A.J.M. de Wit
    79. mr. C.V. van der Voort
    80. mr. J.A. Blok
    81. mr. E.M. d’Hondt
    82. mr. J.J.H. Suyver
    83. mr. A.W.H. Docters van Leeuwen
    84. mr. A.H. Korthals
    85. mr. A. Patijn
    86. mr. drs. G.J. Wolffensperger
    87. drs. E. van Thijn
    88. mr. drs. L.C. Brinkman
    89. mr. P.R. Stoffelen
    90. mr. dr. V.A.M. van der Burg
    91. prof. mr. E.M.H. Hirsch Ballin
    92. mevrouw mr. W. Sorgdrager
    93. de heer H.F. Dijkstal

    lees meer

    Inhoud Bijlage III

    Bijlage III – Verhoren 60-93

    33. de heer M. van Steeg
    34. drs. N.H.E. van Helten
    35. mr. A.C. Maan
    36. mevrouw mr. A. Rutten-Roos
    37. de heer H.M. Huisman
    38. mr. M.A.A. van Capelle
    39. de heer R. Karstens
    40. mr. J.M. Valente
    41. de heer G.J.C.M. Bakker
    42. de heer F. van der Putten
    43. mr. J. Wiarda
    44. mr. F. Teeven
    45. de heer K. Langendoen
    46. de heer J. van Vondel
    47. mr. ing. J.W.P. Snijders
    48. de heer A. Lith
    49. mr. drs. J.A.M. van Blijswijk
    50. mr. O.C.W. van der Veen
    51. jhr. mr. L.A.R.J. de Beaufort
    52. mr. R.J.C. Graaf van Randwijck
    53. mr. J.M. Vrakking
    54. mr. R. de Groot
    55. de heer J.C. van Riessen
    56. mr. M.A. Straver
    57. mevrouw mr. P.M.H. van der
    Molen-Maesen

    58. mr. J.M. Jansen
    59. mr. Tj.E. van der Spoel

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>