Bijlage V – 11.4 Inventarisatie van opsporingsmethoden in
Engeland en WalesJanuary 1, 1999
11.4 Inventarisatie van opsporingsmethoden in Engeland en
Wales
11.4.1 De georganiseerde misdaad in Engeland en Wales
De aard, ernst en omvang van de georganiseerde misdaad is
onderzocht door het Home Affairs Committee van het Britse
Lagerhuis. Noot De omvang is aanzienlijk en groeiende.
De committee uit haar ernstige bezorgheid en vraagt de regering
effectieve preventieve maatregelen te nemen.
lees meer
Bijlage V – 11.3 Inventarisatie van opsporingsmethoden in
DuitslandJanuary 1, 1999
11.3 Inventarisatie van opsporingsmethoden in
Duitsland
11.3.1 De georganiseerde misdaad in Duitsland
lees meer
Bijlage V – 11.2 Inventarisatie van opsporingsmethoden in
BelgiJanuary 1, 1999
11.2 Inventarisatie van opsporingsmethoden in Belgi
11.2.1 De georganiseerde misdaad in Belgi
Hoewel het begrip georganiseerde misdaad ook in Belgi
steeds meer ingeburgerd raakt, hebben vooral de fenomenen groot
banditisme (de Bende van Nijvel) en de hormonenmafia de
gemoederen van het Belgische opsporingsapparaat jarenlang bezig
gehouden. Deze selectieve aandacht heeft geresulteerd in het
ontbreken van een goed beeld van (de ontwikkeling van) de
georganiseerde criminaliteit. Inmiddels is het Centraal bureau
opsporingen (CBO) van de Rijkswacht begonnen met het vaststellen
van een criminaliteitsbeeld. Het CBO stelt vast dat 90
Rijkswachtonderzoeken betrekking hebben op zaken die voldoen aan de
definitie van georganiseerde misdaad. In 1994 zijn 22 onderzoeken
afgesloten. De onderzoeken omvatten in totaal 1.067 verdachten en
6.584 strafbare feiten. Verder blijkt uit een kwalitatieve studie
dat het aantal verdachten, de organisatiegraad en de etnische
samenstelling van deze groepen zeer variren. In het merendeel van
de onderzoeken (86 van de 90) zijn internationale verbindingen
vastgesteld. Verder is in zes op tien gevallen vastgesteld dat
commercile structuren worden gebruikt, in n op twintig van de
onderzoeken is gebruik van geweld vastgesteld en in vier van
twintig gevallen is sprake van benvloeding. Noot
Ten aanzien van de aard van de georganiseerde criminaliteit zijn de
geluiden niet veel anders dan in Nederland: drugs, mensenhandel,
witwassen, grootschalige fraude, en – misschien in iets mindere
mate – milieucriminaliteit.
lees meer
Bijlage V – 11.1 InleidingJanuary 1, 1999
11 RECHTSVERGELIJKEND PERSPECTIEF
OPSPORINGSMETHODEN
11.1 Inleiding
Het gaat bij rechtsvergelijking niet om het rechtstreeks
overnemen van elders gebruikte oplossingen voor vergelijkbare
problemen. De studie is in eerste instantie gericht op het
doorgronden van het vreemde rechtsstelsel. Daardoor ontstaat tevens
een beter inzicht in het eigen, nationale rechtssysteem.
Rechtsvergelijking werkt vooral relativerend. Door de kennisneming
van de opbouw van een rechtssysteem en de daarin gekozen
constructies, kan een beter zicht ontstaan op denkbare en vooral
ook haalbare oplossingen, die passen binnen het eigen stelsel.
Kennis omtrent ervaringen elders dragen bij aan het verbeteren van
de kwaliteit van de rechtshandhaving.
lees meer
Bijlage V – 10.8 ConclusiesJanuary 1, 1999
10.8 Conclusies
1. Met betrekking tot inkomende verzoeken om internationale
rechtshulp bestaat een wettelijke regeling. Ten aanzien van
uitgaande verzoeken bestaat daarentegen geen wettelijke regeling
(afgezien van artikel 539a Sv); ook organisatorische waarborgen bij
uitgaande verzoeken om informatie en observatie naar het buitenland
zijn geringer dan bij het inkomende verkeer.
lees meer
Bijlage V – 10.7 Buitenlandse opsporingsambtenaren in
NederlandJanuary 1, 1999
10.7 Buitenlandse opsporingsambtenaren in Nederland
Aan het einde van de jaren ’70 waren het vooral de Verenigde
Staten, Canada en Zweden. Sindsdien is het aantal landen dat in
Nederland verbindingsofficieren heeft geplaatst geleidelijk aan
uitgebreid. De meeste buitenlandse liaison-officers houden zich
bezig met drugzaken of zaken die daaraan zijn gerelateerd. Het
merendeel van hen heeft overigens een algemene taakstelling. De CRI
heeft geen kennis van niet-ingeleide verbindingsofficieren die in
Nederland aanwezig zouden zijn. Buiten de categorie
liaison-officers verdient nog vermelding dat sedert Schengen de
samenwerking op Nederlands grondgebied is gentensiveerd: er vinden
surveillances door Duitse ambtenaren plaats in sommige
grenssteden.
lees meer
Bijlage V – 10.6 Nederlandse opsporingsambtenaren in het
buitenlandJanuary 1, 1999
10.6 Nederlandse opsporingsambtenaren in het
buitenland
Nederland is in 1978 begonnen met het stationeren van
liaison-officers in het buitenland. Zij worden als justitie-attach
geplaatst bij de respectieve diplomatieke vertegenwoordigingen.
Daartoe vindt afstemming plaats met het ministerie van Buitenlandse
Zaken en met het hoofd liaisons van de afdeling ACCI van de DCRI.
Verantwoordelijk voor het optreden van de liaison-officer is de
ambassadeur. Oorspronkelijk waren de liaison-officers alleen drug
liaison-officers en hielden zij zich bezig met informatie-inwinning
en -verstrekking ten aanzien van verdovende middelen (met name
Zuid-Oost Aziatische herone). Interpol gaf destijds weinig houvast
voor de informatie-uitwisseling en er werd naar een alternatieve
methode gezocht om de informatie-stroom te optimaliseren. De taak
van de verbindingsofficieren is algemener geworden en zij zijn nu
inzetbaar voor werkzaamheden die het hele terrein van de
georganiseerde criminaliteit beslaan.
lees meer
Bijlage V – 10.5 Uitvoering Nederlandse assistentieverzoeken
in het buitenlandJanuary 1, 1999
10.5 Uitvoering Nederlandse assistentieverzoeken in het
buitenland
10.5.1 Inleiding
Zoals hierboven reeds is uiteengezet, kent de Nederlandse
wetgeving nauwelijks regels met betrekking tot uitgaande kleine
rechtshulpverzoeken. Indien er een verdrag van toepassing is, vormt
dat de leidraad voor de vorm waarin en de weg waarlangs het
rechtshulpverzoek wordt aangeboden.
lees meer
Bijlage V – 10.4 Uitvoering buitenlandse
assistentieverzoeken door NederlandJanuary 1, 1999
10.4 Uitvoering buitenlandse assistentieverzoeken door
Nederland
10.4.1 Inleiding
In principe voert de Nederlandse politie buitenlandse
rechtshulpverzoeken uit. Het staat de officier van justitie – en in
gevallen van rogatoire commissie de rechter-commissaris – vrij te
beslissen of buitenlandse justitile of politile autoriteiten bij de
uitvoering van het rechtshulpverzoek aanwezig kunnen zijn. Het kan
derhalve voorkomen dat de Nederlandse politie bij de uitvoering van
het buitenlandse assistentieverzoek wordt bijgestaan door
buitenlandse collega’s.
lees meer
Bijlage V – 10.3 Informatie-uitwisselingJanuary 1, 1999
10.3 Informatie-uitwisseling
10.3.1 Algemeen
Informatie-uitwisseling via de formele weg verloopt traag. De
inwilliging van rechtshulpverzoeken verloopt (te) langzaam, zowel
door Nederland als door het buitenland. Doorgaans moet een
rechtshulpverzoek in het buitenland eerst naar een centrale
autoriteit en door deze autoriteit in handen worden gesteld aan een
uitvoeringsinstantie. Er bestaan overigens wel grote verschillen.
In Nederland scheelt dit van regio tot regio; in sommige
arrondissementen zijn mensen voor internationale assistentie
speciaal vrijgesteld. Wat betreft uitgaande verzoeken kan van de
diverse vreemde staten hetzelfde worden gezegd; in het algemeen
zijn de Europese landen het snelst.
lees meer
Bijlage V – 10.2 Justitile en politile rechtshulpJanuary 1, 1999
10.2 Justitile en politile rechtshulp
10.2.1 Regelgeving
Strafprocessuele bijstand die nationale autoriteiten vragen of
verlenen aan buitenlandse autoriteiten ten behoeve van aanhangige
strafzaken, wordt traditioneel aangeduid met de term kleine
rechtshulp. Andere vormen van rechtshulp, zoals uitlevering,
overdracht van vervolging en overdracht van executie zijn nu niet
aan de orde. Vaak gaat het bij kleine rechtshulp om het vergaren en
overdragen van bewijsmateriaal. Uit de niet-uitputtende opsomming
van artikel 552h, tweede lid Sv blijkt dat rechtshulpverzoeken
betrekking kunnen hebben op het verrichten van
onderzoekshandelingen of het verlenen van medewerking daaraan, het
toezenden van documenten, dossiers of stukken van overtuiging of
het geven van inlichtingen, danwel het betekenen of uitreiken van
stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden. De
Nederlandse wetgeving eist in het algemeen geen verdragsrechtelijke
basis voor kleine rechtshulp. Dat is slechts anders bij de in
artikelen 552n e.v. Sv geregelde uitoefening van dwangmiddelen.
Daarvoor is een zogenaamde rogatoire commissie noodzakelijk en dit
is alleen toelaatbaar op basis van een verdrag. Deze schriftelijke
verzoeken van de ene rechterlijke autoriteit aan de andere hebben
het verzamelen van bewijsmateriaal tot doel, waarbij in Nederland
de bemoeienis van een rechter-commissaris is geboden. Zulks is het
geval bij verzoeken die strekken tot het horen van personen die
niet bereid zijn vrijwillig te verschijnen; indien uitdrukkelijk
wordt verzocht om een bedigde verklaring; indien binnentreding in
niet-openbare ruimten tegen de wil van de rechthebbende en/of
inbeslagneming nodig is/zijn; indien het verzoek strekt tot het
aftappen of opnemen van gegevensverkeer via de
telecommunicatie-infrastructuur.
Nederland is partij bij diverse kleine rechtshulpverdragen, zoals
het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in
strafzaken van 1959, het daarbij behorend protocol (1978) en de
daarop aansluitende, tussen Nederland en Duitsland gesloten
overeenkomst van Wittem (1979). Met betrekking tot de
internationale politiesamenwerking bieden de Overeenkomst van
Schengen en het Europolverdrag een internationale juridische basis.
Als een rechtshulpverzoek op een verdrag is gebaseerd moet het
toepasselijke verdrag worden nageleefd.
lees meer
Bijlage V – 10.1 InleidingJanuary 1, 1999
10 INTERNATIONALE OPSPORING
10.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de internationale samenwerking en
gegevensuitwisseling ter bestrijding van de grensoverschrijdende
(georganiseerde) misdaad beschreven. Tevens komt het functioneren
van buitenlandse opsporingsambtenaren in Nederland en dat van
Nederlandse opsporingsambtenaren in het buitenland aan de orde.
Samenwerking en gegevensuitwisseling kunnen diverse vormen
aannemen. Hier staan de internationale assistentieverzoeken
centraal waarin bijzondere opsporingsmethoden zoals
(grensoverschrijdende) observatie, gecontroleerde aflevering,
pseudo-koop en infiltratie worden gehanteerd. Deze
assistentieverzoeken doen zich tegenwoordig met grotere regelmaat
voor, omdat het aantal internationaal gecordineerde
opsporingsonderzoeken, alsmede het aantal internationaal opererende
criminele groepen is toegenomen. In .10.2 wordt ingegaan op
justitile en politile rechtshulp in het algemeen. Hoewel het
juridisch van belang is of het daarbij gaat om hulp door Nederland
aan het buitenland, of vice versa blijkt dit onderscheid in de
praktijk soms moeilijk te maken, omdat dikwijls sprake is van een
intensieve samenwerking. Daarom is in de opzet in .10.3 gekozen
voor de samenvattende term informatie-uitwisseling, al vertroebelt
deze enigszins het juridisch relevante onderscheid. De
daaropvolgende paragrafen betreffen het gebruik van niet-wettelijk
geregelde opsporingsmethoden in internationaal verband: in .10.4
wordt ingegaan op de uitvoering van buitenlandse
assistentieverzoeken door Nederland en .10.5 de uitvoering van
Nederlandse assistentieverzoeken in het buitenland. De laatste
paragrafen gaan over het optreden van opsporingsambtenaren buiten
de landsgrenzen: .10.6 betreft Nederlandse opsporingsambtenaren in
het buitenland en .10.7 de buitenlandse opsporingsambtenaren in
Nederland. Afgesloten wordt met enkele conclusies.
lees meer
Inhoud Bijlage VJanuary 1, 1999
Bijlage V – Opsporingsmethoden
1 ALGEMENE INLEIDING
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>