• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grondrechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort3_87

    275 — Waarom is De J. niet gehoord? Gebrek aan tastbare verdenking of andere redenen? — Tegen  hoeveel  overheidsfunctionarissen  bestaat  er  op  dit  moment  een  verdenking  en  wie  zijn dat? — Hoeveel  verdenkingen  worden  nu  tactisch  onderzocht?  In  hoeverre  vallen  daar  de  vermeende corruptie  en  de  liquidatie(s)  onder?  Kunnen  we  stellen  dat  060  via  het  onderzoekssubject  de parallel-importen  onderzoekt?  Zijn  er  aanwijzingen  van  welke  aard  ook  die  duiden  op  parallel- importen na 94? — In welke zaken lopen de gerechtelijke vooronderzoeken? — Zit er nog wel staatsgeheim op het Fort-dossier en is het niet zo dat het college dit in incidentele gevallen al heeft opgeheven? — Wie heeft dat dossier precies besmet verklaard en hoe relevant is dit? — Heeft K. zijn waarborg al betaald? — Waarom is er niets voor de chauffeur in het XTC traject gedaan? 15.3 Informatieverstrekking aan het college Het college van procureurs-generaal ontving op 18 mei 1999 achtereenvolgens de hoofdofficieren van Haarlem,   het   landelijk   parket   en   Amsterdam   en   vroeg   hen   met   betrekking   tot   het   gehele   post- Fort/post-IRT-complex in een ambtsbericht aan het college de volgende vragen te beantwoorden: — Welke  informatie  is  er  door  de  officier  van  justitie  van  het  eigen  parket  die  door  de  TCEO  is gehoord (respectievelijk Snijders, Noordhoek en Teeven) aan deze commissie gemeld? — Wat   voor   problemen   zien   de   betrokken   officieren   en   wat   moet   er   naar   het   oordeel   van   de betrokken officier(en) gebeuren om uit de ontstane impasse te geraken? — Welk  deel  van  de  verstrekte  informatie  dient  in  de  visie  van  de  hoofdofficier  door  het  college serieus genomen te worden? — Wat  voor  problemen  ziet  de  hoofdofficier  en  wat  moet  er  naar  zijn  oordeel  gebeuren  om  uit  de ontstane impasse te geraken? Het doel van deze exercitie was tweeledig. In de eerste plaats wilde het college kunnen anticiperen op de   publicatie   van   het   rapport   van   de   Commissie-Kalsbeek.   Men   wilde   voorkomen   dat   er   een informatieachterstand  van  het  college  op  de  commissie  en  wellicht  de  minister  zou  ontstaan.  In  de tweede plaats wilde het college meer achtergrondinformatie over de moeizame gang van zaken in het 060-onderzoek.631 De  drie  hoofdofficieren   voldeden   weliswaar   aan   de   verplichting   om   een   ambtsbericht   op   te stellen, maar over de inhoud daarvan was het college niet in alle gevallen tevreden. Zo werd op 1 juni vastgesteld  dat  alleen  het  ambtsbericht  van  Holthuis  voldeed  aan  de  vragen  die  op  18  mei  aan  de hoofdofficieren   waren   gesteld.   De   ambtsberichten   van   Haarlem   en   Amsterdam   gingen   naar   het oordeel  van  het  college  geheel  of  gedeeltelijk  langs  de  gestelde  vragen  heen.  Aan  van  Brummen  en Vrakking  werd  opgedragen  een  nieuw  ambtsbericht  te  concipiëren  waarin  de  gestelde  vragen  wel werden  beantwoord. In   de   richting   van   Haarlem   stelde   het   college   bovendien   twee   aanvullende vragen.   De   eerste   vraag   had   betrekking   op   de   verwijzing   van   Van   Brummen   in   diens   eerste ambtsbericht naar een verzoek van het college en de minister van Justitie aan Snijders om informatie te  verzamelen  over  de  IRT-periode.  Het  college  wilde  dienaangaande  weten  waaruit  deze  verzoeken bleken  en  of  deze  op  schrift  stonden.  De  tweede  vraag  was  op  welke  wijze  door  Haarlem  uitvoering                                                 631 Vastgestelde notulen van de vergadering van het college van procureurs-generaal d.d. 18 mei 1999 (B2).

    Georganiseerde misdaad in Nederland

    1.5 Georganiseerde criminaliteit in Nederland

    Aan de bestrijding van de zware georganiseerde criminaliteit
    behoort een goed onderbouwd inzicht in de aard, ernst en omvang van
    de criminaliteit ten grondslag te liggen. In navolging van de
    studie van de onderzoeksgroep-Fijnaut, die in opdracht van de
    parlementaire enquêtecommissie is uitgevoerd, heeft de
    minister van Justitie een tweejaarlijkse rapportage over de aard
    van de georganiseerde criminaliteit in Nederland en te signaleren
    ontwikkelingen toegezegd. Onlangs verscheen het resultaat van de
    eerste WODC-monitor van de georganiseerde criminaliteit (december
    1998) gebaseerd op recent afgesloten opsporingsonderzoeken op dit
    terrein. Een van de twee hoofdbevindingen luidt dat niet gesproken
    kan worden van verweving tussen onder- en bovenwereld; er zijn wel
    raakvlakken geconstateerd. De tweede conclusie laat zien op welke
    wijze criminelen gebruik maken van netwerken
    (samenwerkingsverbanden en sociale relaties) in plaats van
    hiërarchische relaties zoals voorheen wel werd aangenomen.

    lees meer

    Binnenlandse Veiligheidsdienst

    3.8 Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD)

    De Binnenlandse veiligheidsdienst (BVD) heeft ingevolge de Wet
    op de inlichtingenen veiligheidsdiensten (WIV) tot taak het
    verzamelen van gegevens omtrent organisaties en personen die
    aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar
    vormen voor de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid
    of voor andere gewichtige belangen van de Staat (Wet op de
    inlichtingen- en veiligheidsdiensten, artikel 8, tweede lid). Naast
    deze taak is aan de BVD wettelijk opgedragen het verrichten van
    veiligheidsonderzoeken voor de vervulling van vertrouwensfuncties
    en het bevorderen van maatregelen ter beveiliging van gegevens
    waarvan de geheimhouding door het belang van de Staat wordt
    geboden. Deze gegevens kunnen zowel overheidsinformatie betreffen
    als gegevens van het bedrijfsleven. Voor de laatste categorie geldt
    dat het gegevens betreft die naar het oordeel van de
    verantwoordelijke minister van vitaal belang zijn voor de
    instandhouding van het maatschappelijk leven. De (zijdelingse)
    betrokkenheid van de BVD met de georganiseerde criminaliteit heeft
    de commissie doen besluiten aandacht te besteden aan de
    werkzaamheden van de BVD. Op basis van de beslispunten van de Kamer
    komt de commissie tot de volgende onderzoeksvragen:

    lees meer

    Inzake Opsporing on-line

    Het volledige rapport van de enquêtecommissie
    opsporingsmethoden en het Rijksrechercherapport RCID Kennemerland.
    Bijna 5500 bladzijden, met een full-text zoekmogelijkheid.

    lees meer

    Verhoren – mr. J.J.Th.M. Pieters

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 15

    13 september 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    woensdag 13 september 1995
    in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    mr. J.J.Th.M. Pieters
    Aanvang 14.30 uur

    lees meer

    Verhoren – mr. O.R. Dros

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 31

    28 september 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    donderdag 28 september
    1995 in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den
    Haag

    Verhoord wordt mr. O.R. Dros
    Aanvang 14.30 uur

    lees meer

    Verhoren – mr. ing. J.W.P. Snijders

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 47

    9 oktober 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    maandag 9 oktober 1995 in de
    vergaderzaal van de Eerste
    Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt mr.
    ing. J.W.P. Snijders
    Aanvang 17.15 uur

    lees meer

    Verhoren – mevrouw mr. E.M.A. Schmitz

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 63

    20 oktober 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    vrijdag 20 oktober 1995 in de
    vergaderzaal van de Eerste
    Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    mevrouw mr. E.M.A. Schmitz
    Aanvang 10.00 uur

    lees meer

    Verhoren – mr. C.V. van der Voort

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 79

    2 november 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    donderdag 2 november 1995
    in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    mr. C.V. van der Voort
    Aanvang 15.30 uur

    lees meer

    Bijlage X – 3.2. De karakteristiek van het beroep

    3.2. De karakteristiek van het beroep

    3.2.1. De plicht tot dienstverlening

    Als openbaar ambtenaar c.q. als de functionaris wiens
    tussenkomst dwingend is voorgeschreven, heeft de notaris veel
    minder speelruimte dan bijvoorbeeld de advocaat of de accountant om
    clinten of diensten te weigeren. Sterker nog, hij is volgens de
    heersende leer in beginsel zelfs verplicht om zijn diensten te
    verlenen als daarom wordt gevraagd. Op deze ministerieplicht kan
    alleen uitzondering worden gemaakt als de notaris gegronde redenen
    heeft om zijn dienst te weigeren. In de gedragsregels, die de KNB
    onlangs heeft gepubliceerd, en in de ontwerpwet op het Notarisambt
    zijn enkele gronden gespecificeerd.

    lees meer

    Bijlage X – 1.4. Opbouw van het verslag

    1.4. Opbouw van het verslag

    In dit rapport zullen achtereenvolgens de advocaat, de notaris
    en de accountant worden beschreven. Hierbij zal steeds dezelfde
    opzet worden gehanteerd. Begonnen wordt met het presenteren van de
    kerngegevens over de beroepsuitoefening, gevolgd door een
    karakterisering van het beroep. Vervolgens zal de aandacht worden
    gelegd op wat er fout kan gaan. Wat zijn, anders gezegd, de
    kwetsbare punten en hoe werkt het tuchtrecht als
    controlemechanisme? Voorts wordt een aantal verschijningsvormen van
    betrokkenheid bij criminele organisaties beschreven.

    lees meer

    Bijlage X – 1.1. Onderzoeksvragen en begripsbepaling

    1. INLEIDING

    1.1. Onderzoeksvragen en begripsbepaling

    In dit deelrapport wordt aandacht besteed aan illegaal optreden
    in legale bedrijfstakken en sectoren. Georganiseerde criminaliteit
    wordt al te gemakkelijk vereenzelvigd met de levering van illegale
    goederen of diensten (drugs!). Ook in ons onderzoek neemt de
    beschrijving van de drughandel een belangrijke plaats in. Maar er
    is geen enkele reden om de analyse van de georganiseerde misdaad
    hiertoe te beperken. Fraude in het handelsverkeer of oplichting van
    banken kan eveneens aan de elementen van onze definitie van
    georganiseerde misdaad voldoen. Deze criminele activiteiten, die
    worden ontplooid binnen de reguliere sectoren van de economie,
    vormen, althans indien zij voldoen aan de elementen van de
    definitie, een integraal onderdeel van de problematiek van de
    georganiseerde misdaad.

    lees meer

    Bijlage X – 9.3. Gegevens over het aantal MOT-meldingen

    9.3. Gegevens over het aantal MOT-meldingen

    De MOT-wetgeving is mede in het leven geroepen om een eerste dam
    op te werpen tegen de implementatie van het chartale geld, dat
    afkomstig is van criminaliteit, in het girale circuit. Gewaakt
    dient te worden voor de aantasting van de integriteit van het
    financile stelsel, hetgeen door de inbreng van de grote
    hoeveelheden crimineel geld kan geschieden. Wij willen ons niet
    wagen aan schattingen over de omvang van het witwassen. Schattingen
    die gebaseerd zijn op bijvoorbeeld de uitstroom en terugkeer van
    guldensbiljetten of de opbrengsten uit misdaad, zijn op teveel
    onzekerheden gebaseerd (zie ook: Van Duyne, 1993). Uit de
    landelijke CRI-inventarisatie 1995 komt naar voren dat 251 van de
    450 door de politie geregistreerde criminele organisaties op
    enigerlei wijze witwassen. De CRI-definitie van witwassen is
    overigens breed; de definitie omvat de verschillende onderdelen van
    een witwasconstructie, zoals regelmatig wisselen en investeringen
    in de legale economie (CRI-inventarisatie, 12).

    lees meer

    Bijlage X – 3.1. Inleiding

    3. VERSCHIJNINGSVORMEN VAN FRAUDE

    3.1. Inleiding

    Bij het exploreren van het omvangrijke en complexe fraudegebied
    dient ten behoeve van de overzichtelijkheid enige ordening te
    worden aangebracht. Anders dan de meeste van de tot dusverre
    ondernomen pogingen om tot een vorm van categorisering te komen, is
    in de onderhavige studie niet het accent gelegd op het object of de
    aard van de fraude – resulterend in de bekende reeks van
    belasting-, premie-, beleggings-, faillisementsfraude enz., maar is
    bij de beschrijving van de aangetroffen fraudepatronen gekozen voor
    een tweedeling die gebaseerd is op de impact die de fraude heeft op
    de reguliere marktverhoudingen. Een onderscheid is aangebracht
    tussen fraudes die in hoofdzaak parasitair van aard zijn en
    fraudes waarin sprake is van een symbiose met de wettige
    omgeving.

    lees meer

    Bijlage XI – 1.1. Het kader van het onderzoek

    1. ALGEMENE INLEIDING

    1.1. Het kader van het onderzoek

    De Parlementaire Enqutecommissie Opsporingsmethoden heeft niet
    alleen de taak gekregen om een onderzoek in te stellen naar de
    opsporingsmethoden en hun feitelijke toepassing, maar ook om,
    vooral met het oog op de normering van de bedoelde methoden, na te
    gaan hoe het in Nederland is gesteld met de aard en de omvang van
    de georganiseerde criminaliteit. Om deze laatste vraag te
    beantwoorden werd een externe onderzoeksgroep samengesteld van vier
    hoogleraren in de criminologie: F. Bovenkerk, G. Bruinsma, C.
    Fijnaut en H. van de Bunt.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>