• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VII – II.3. Besluit

    II.3. Besluit

    Tot besluit van dit hoofdstuk is het aangewezen om de definitie
    van georganiseerde criminaliteit die in de vorige paragraaf werd
    ontwikkeld, te situeren in de discussie die in Nederland is gevoerd
    over deze kwestie. De ene hoofdlijn in deze discussie betreft de
    vraag of georganiseerde criminaliteit primair moet worden
    gedefinieerd in termen van de maatschappelijke functies en belangen
    die zij vervult respectievelijk dient, dan wel in termen van de
    groepen die dergelijke criminaliteit plegen. Hiervoor is niet
    alleen duidelijk gemaakt dat in dit onderzoek is gekozen voor de
    tweede optie, maar ook waarom deze keuze is gemaakt. De andere
    hoofdlijn in die discussie draait om de kwestie of georganiseerde
    criminaliteit het best op een algemene, open manier wordt
    gedefinieerd, dan wel op een bijzondere, meer gesloten manier.
    Hiervoor is duidelijk
    gekozen voor de laatste benadering, omdat anders de term
    georganiseerde criminaliteit al te zeer aan betekenis inboet, dus
    een betekenisloze term wordt, die al te gemakkelijk op alle
    mogelijke soorten criminaliteit wordt geplakt. Zeker met het oog op
    empirisch onderzoek is het nodig dat zo specifiek mogelijk wordt
    bepaald wat onder georganiseerde criminaliteit wordt verstaan. Maar
    ook vanuit een oogpunt van beleid is dit wenselijk. Gezien de
    negatieve lading die de term georganiseerde criminaliteit doorgaans
    heeft, kan een ongebreidelde toepassing van deze term gemakkelijk
    beleidsontwikkelingen teweegbrengen die niet in verhouding staan
    tot de werkelijke ernst van het probleem.

    lees meer

    Bijlage VII – V.3. Het transport over de weg, over zee en via de lucht

    V.3. Het transport over de weg, over zee en via de
    lucht

    De geografische ligging van Nederland heeft gevolgen voor de
    aard en de omvang van de georganiseerde criminaliteit in Nederland.
    De uitstekende transportverbindingen en de aanwezigheid van enkele
    vitale transportknooppunten van diverse internationale
    handelsroutes, de haven Rotterdam en de luchthaven Schiphol, bieden
    internationale smokkelaars de mogelijkheid hun illegale waar naar
    de gewenste plaatsen te vervoeren. De smokkelwaar, waaronder drugs,
    wapens, gestolen auto’s, gevaarlijk afval, bedreigde dieren- en
    plantensoorten, is verstopt in de massale goederenstromen die over
    de weg of via beide havens dagelijks Nederland binnen worden
    gebracht. Er wordt door de (inter)nationale georganiseerde
    criminaliteit gewoon geprofiteerd van de aanwezige infrastructuur
    in ons land.

    lees meer

    Bijlage VII – VIII.2. Een aantal zorgelijke kwesties

    VIII.2. Een aantal zorgelijke kwesties

    Het feit dat het op dit moment moeilijk, en in bepaalde
    opzichten zelfs onmogelijk, is om in algemene zin de ernst van de
    situatie op een adequate manier precies te bepalen, impliceert
    geenszins dat er niets zou kunnen worden gezegd over een aantal
    aspecten van de (aard van de) tegenwoordige georganiseerde
    criminaliteit in Nederland die als zorgwekkend betiteld kunnen
    worden. Uitgaande van de hier gehanteerde definitie van
    georganiseerde criminaliteit is dit namelijk heel goed mogelijk.
    Want waar gaat het volgens deze definitie in essentie om bij
    georganiseerde criminaliteit? Uiteindelijk om de vreedzaamheid van
    een maatschappij, om de integriteit van de democratische
    rechtsstaat, de vrijheid van het economisch leven en de rechten van
    individuele burgers. En dus kan worden nagegaan of zich momenteel
    in de sfeer van de georganiseerde criminaliteit ontwikkelingen
    voordoen die deze algemene waarden in het gedrang brengen of zouden
    kunnen brengen. De kwesties waarover men zich op grond van het
    onderhavige onderzoek zorgen over moet maken, kunnen – conform de
    opeenvolgende componenten van de definitie van georganiseerde
    criminaliteit – als volgt worden samengevat.

    lees meer

    Bijlage VIII – 4.3. De Hells Angels

    4.3. De Hells Angels: een netwerk apart

    Hierboven – bij de beschrijving van twee netwerken die actief
    zijn in de produktie van synthetische drugs – kwam al naar voren
    dat n van deze netwerken een deel van de amphetamine verkocht aan
    Hells Angels in Amsterdam, die dat dan weer onmiddellijk
    doorverkochten naar Engeland. Wat bij de bespreking van het andere
    netwerk niet werd aangestipt, maar hier wel moet worden gemeld, is
    dat een bepaalde hoeveelheid van de illegaal ingevoerde
    grondstoffen, via omwegen in Brabant, ook terecht kwam bij de Hells
    Angels in de hoofdstad. Geconfronteerd met zulke feiten, moet men
    zich wel de vraag stellen wat de rol van de Angels in de
    georganiseerde criminaliteit is.

    lees meer

    Bijlage VIII – Woord vooraf

    Woord vooraf

    Over de vraag in hoeverre gevestigde etnische minderheden met
    politie en justitie in aanraking komen, is sedert de opheffing van
    de samenzwering van zwijgzaamheid naar aanleiding van de discussie
    over een Amsterdams rapport over Marokkaanse straatroof in 1989
    zeer veel geschreven, maar in die literatuur wordt geen aparte
    aandacht besteed aan de mate waarin etnische minderheden betrokken
    zijn bij de zware en georganiseerde criminaliteit. Komt de
    lucratieve georganiseerde misdaad in deze kring eigenlijk wel voor
    of bevinden de allochtonen zich ook in dit opzicht onder aan de
    criminele ladder aangezien zij vooral worden aangehouden voor
    lichte en niet winstgevende vergrijpen? Zijn op Nederlands
    grondgebied transnationale criminele organisaties actief (vergelijk
    de mafia) die in zoverre van uitheemse herkomst zijn dat zij vanaf
    elders worden aangestuurd? Politie en justitie weten hier naar
    verhouding weinig van af en dat komt onder andere doordat deze
    groepen moeilijk benaderbaar zijn en ook omdat zij geneigd kunnen
    zijn hun geschillen af te doen in de beslotenheid van hun eigen
    milieu. Voor zover zij er iets over weten, leggen hun
    vertegenwoordigers een zekere terughoudendheid aan de dag, omdat
    het taboe dat er op dit type misdaad rust nog grotendeels intact is
    en niemand dat graag doorbreekt. Ook ingeburgerde immigranten die
    ons erover zouden kunnen berichten weten soms maar weinig over hun
    onderwerelden af en voor zover zij ervan weten, bestaat bij hen de
    begrijpelijke angst dat openhartigheid hun hele groep in diskrediet
    kan brengen. Zonder deskundig commentaar uit deze kring zou het
    evenwel niet eenvoudig zijn geweest om de grote hoeveelheid
    feitelijk materiaal die wel bij de politie aanwezig is en die wij
    hier, net als bij alle rapporten over aard, omvang en ontwikkeling
    van de georganiseerde misdaad ten behoeve van de Enqutecommissie,
    tot uitgangspunt nemen van onze analyse, in volle omvang te
    doorgronden. Uitingen van georganiseerde misdaad in allochtone
    gemeenschappen in Nederland zijn moeilijk te begrijpen zonder dat
    insiders iets vertellen over de politieke context waarbinnen deze
    criminaliteit tot bloei kwam in het land van herkomst, over de
    economische belangen die ermee zijn gemoeid en over de manifestatie
    ervan binnen de etnische gemeenschap hier te lande.

    lees meer

    Bijlage VIII – IV.1. Uit de hete schaduw van de Islam

    IV. MAROKKAANSE GROEPEN IN NEDERLAND

    IV.1. Uit de hete schaduw van de Islam

    Geen land in de wereld is in de afgelopen vijf of tien jaar zo
    snel omhooggeschoten aan het firmament van drugs-exporterende
    landen als Marokko. Naast de Gouden Driehoek (Birma, Laos en
    Thailand), de Gouden Sikkel (Irak, Pakistan en Afghanistan) en de
    Gouden Ruit (Venezuela, Peru, Colombia, Bolivia en Brazili) is
    Marokko thans bezig met een illegale drugseconomische opmars uit de
    hete schaduw van de Islam (om met de ondertitel van een bekende
    beschrijving van het Marokkaanse land en volk te zeggen;
    Heinemeijer, 1960). Naar schatting is nu reeds tweederde van de
    inkomsten van de export of tien procent van de inkomsten van het
    land afkomstig van de drugshandel. Omdat het land zich, gemeten
    naar de maatstaven van de formele en legale economie, in een
    langdurige economische crisis bevindt mag men niet anders
    verwachten dan dat de houding van de koning en de overheid in de
    oorlog tegen de drugs die zij op instigatie van het Westen vanaf
    oktober 1992 voeren, op zijn minst ambivalent is. De minister van
    Binnenlandse Zaken van Marokko stelde in 1994 publiekelijk vast dat
    ruim 100.000 gezinnen er voor hun inkomsten van afhankelijk zijn.
    Sommige Marokkaanse intellectuelen en ook de politieke oppositie
    (vergelijk De Volkskrant, 1.7.1995) maken zich ernstige zorgen om
    de corrumperende invloed die uitgaat van de groeiende macht van de
    georganiseerde misdaad in wiens handen deze handel is gevallen. De
    onafhankelijke onderzoeksinstelling Observatoire Gopolitique des
    Drogues
    te Parijs onder leiding van Professor Alain Labrousse
    aarzelt niet om in haar recente landenoverzicht van 1994 Marokko in
    te delen bij de Narco-staten, dat wil zeggen dat de
    georganiseerde misdaad, gelieerd aan de drugshandel, in alle
    staatsinstellingen macht uitoefent. Over de opkomst van de
    drugshandel in Marokko is veel geschreven door beoefenaren van de
    wetenschap en er is veel te vinden in (Franse en Arabisch-talige)
    kranten. Deze zijn voor ons ontsloten door enkele intellectuelen
    uit de Marokkaanse gemeenschap, die overigens als gesprekspartner
    veel waardevolle informatie hebben verschaft. Dat zij anoniem
    willen blijven, vormt op zichzelf een illustratie van het probleem
    van de beheersing van Marokkaanse emigranten door de Marokkaanse
    staat. Zij zijn bevreesd hun Marokkaanse staatsburgerschap kwijt te
    raken omdat alle Marokkanen geacht worden loyaal te zijn aan de
    islamitische godsdienst, de koning en het vaderland. Verder lopen
    zij het risico strafrechtelijk te worden vervolgd wegens
    hoogverraad. De Amsterdamse sociaal-geograaf Paolo De Mas heeft
    zich al meer dan tien jaar ontpopt als Marokko-watcher en van zijn
    informatie is hier dan ook dankbaar gebruik gemaakt. Tenslotte
    berust dit hoofdstuk op wetenschappelijke literatuur en op
    informatiebronnen van de politie als alle andere. De zeer
    omvangrijke
    literatuur over Marokkaanse criminaliteit in Nederland is slechts
    beperkt bruikbaar, omdat deze gaat over de oorzaken van de
    Marokkaanse jeugdcriminaliteit en nauwelijks over georganiseerde
    misdaad.

    lees meer

    Bijlage VIII – VI. DE ITALIAANSE MAFIA

    VI. DE ITALIAANSE MAFIA:

    HAAR AANWEZIGHEID OP NEDERLANDSE BODEM

    In de voorbije jaren is bij herhaling de vraag opgeworpen of er
    sprake is van penetratie van de Italiaanse mafia

    lees meer

    Bijlage VIII – VIII.2. De situatie in Nederland

    VIII.2. De situatie in Nederland

    Hoe de toestand in Nederland ligt, valt eigenlijk ook niet te
    beoordelen, gewoon door het gebrek aan gericht onderzoek, zowel op
    lokaal als op nationaal niveau. Niettemin is het voor alles van
    belang om iets te zeggen over de grootte van de Nigeriaanse en
    Ghanese gemeenschappen in Nederland. Met name ook omdat de
    uitspraken van de Amsterdamse hoofdcommissaris hierover, alweer
    enkele jaren geleden, voor veel commotie hebben gezorgd. Volgens de
    officile cijfers liepen de aantallen Nigerianen en Ghanezen in ons
    land op het einde van de jaren tachtig en in het begin van de jaren
    negentig snel op. Het aantal Nigeriaanse asielzoekers bedroeg in
    1987 nog slechts 167, in 1990 was het 901 en in 1991.740. Dat van
    de Ghanese asielzoekers wisselde nog sterker: in 1987 was het
    2.515, in 1990.715 en in 1991.465. In totaal in de periode
    1987-1991 bedroeg het aantal Nigeriaanse en Ghanese asielzoekers
    2.356 respectievelijk 5.427. Per 1 januari 1993
    verbleven er 9.385 mensen van Ghanese herkomst in ons land, en
    2.407 van Nigeriaanse herkomst. Waarbij natuurlijk direct moet
    worden aangetekend dat hiermee nog niets is gezegd over het aantal
    Nigerianen respectievelijk Ghanezen dat toen en nu illegaal in ons
    land verbleef/verblijft. Maar enigermate betrouwbare landelijke
    schattingen van hun aantal zijn niet voorhanden. Wij onthouden ons
    dan ook van elke uitspraak op dit punt (Muus, 1994). De grootste
    concentratie van Ghanezen en Nigerianen wordt, hoe dan ook,
    aangetroffen in Amsterdam, in het bijzonder in Zuidoost
    (Bijlmermeer). Hun maatschappelijke situatie ziet er in het
    algemeen niet rooskleurig uit. Tezamen met het feit dat velen de
    Nederlandse taal niet machtig zijn en (ook hierom) hun eigen
    cultuur blijven koesteren, is hun integratie in de Nederlandse
    samenleving bepaald niet vanzelfsprekend (Nimako, 1993). Ofschoon
    deze groepen nog maar weinig aansluiting hebben gevonden bij
    Nederlanders, bestaan er wel contacten met (creoolse)
    Surinamers.

    lees meer

    Bijlage VIII – Bibliografie Hoofdstuk II

    Bibliografie Hoofdstuk II:

    De Surinaamse connectie

    Amersfoort, J. M. M. van, Surinamers in de lage landen,
    Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage, 1968.

    lees meer

    IX – De branche van het wegtransport – 4.2 Faillissementen

    4.2 Faillissementen

    In 1993 gingen 136 transportondernemingen failliet, waarvan de
    overgrote meerderheid (120) internationaal actief was. Het aantal
    bedrijven dat in 1993 op de fles ging was daarmee bijna verdubbeld
    ten opzichte van het voorgaande jaar; toen werd slechts over
    zeventig ondernemingen het faillissement uitgesproken (TLN, 1994 en
    NIWO, 1994). In 1994 gingen er minder bedrijven failliet dan in het
    voorgaande jaar: in totaal 118. Dat is 1,2 % van alle
    transportbedrijven. Het CBS geeft faillissementscijfers over
    langere termijn, maar telt alle bedrijven in het transport, de
    opslag en het wegvervoer bij elkaar op. Duidelijk is dat het aantal
    faillissementen stabiel was tussen 1985 en 1990, maar vanaf 1991
    ineens snel toeneemt (CBS, 1994). Het grootste aantal falende
    bedrijven bevindt zich onder de kleinere en middelgrote
    ondernemingen. Ruim vijftig procent van de faillissementen kwam in
    1994 voor rekening van bedrijven met n tot vijf wagens: hier vielen
    10 procent meer failliet-verklaringen dan in het voorgaande jaar.
    De ondernemingen met zes tot tien voertuigen tekenden voor 25
    procent van het totale aantal faillissementen. Ruim driekwart van
    alle faillissementen viel dus in de groep van kleine ondernemers
    (tot tien wagens). Achttien procent van alle faillissementen viel
    ten deel aan de middelgrote bedrijven – met elf tot twintig
    voertuigen (TLN, 1995). Slechts weinig grote bedrijven (met meer
    dan twintig wagens) kregen de strop; zes procent van het totaal
    aantal faillissementen kwam voor hun rekening. Het ging hier
    bovendien alleen om internationaal rijdende grote bedrijven; in het
    binnenlands vervoer sneuvelde vorig jaar geen enkel groot bedrijf
    (NIWO, 1994). TLN signaleert dat veel gefailleerde bedrijven alweer
    snel een nieuwe onderneming opzetten, met dezelfde bestuurders. Er
    worden geen cijfers genoemd van dit aantal. De organisatie spreekt
    het vermoeden uit dat het faillissement voor velen een gemakkelijke
    wijze van schuldsanering is (Nota TLN, 1994).

    lees meer

    IX – De branche van het wegtransport – 11.1 Documenten

    11.1 Documenten

    Binnen de EU rijden wagens doorgaans op de zogenaamde
    T-documenten (=Transit). Deze documenten bestaan uit vijf
    bladzijden en bij vertrek uit Nederland wordt het eerste blad bij
    de douane achtergelaten. Deze formulieren zijn alleen geldig binnen
    de EU en bij overschrijding van een buitengrens moeten nieuwe
    vervoersdocumenten worden opgemaakt. Bovendien stuurt de douanepost
    aan de EU-buitengrens het laatste blad van het formulier op naar de
    Nederlandse douane, zodat bewezen is dat de vracht de EU heeft
    verlaten. Een lading kan vervoerd worden onder status 1 of status
    2. Een T1-status betekent dat de EU-belasting over de vracht
    nog niet is afgedragen. Tijdens doorvoer, wanneer de vracht binnen
    de EU blijft, hoeft deze heffing niet te worden betaald. Pas bij
    het verlaten van de EU houdt de fiscus de hand op. Een
    T2-status betekent dat de heffingen en belastingen over de
    lading al zijn afgedragen, of ze in het geheel niet hoeven te
    worden betaald, omdat de goederen binnen de EU blijven.

    lees meer

    IX – De branche van het wegtransport – 2.3 Beroepsvervoer en eigen vervoer

    2.3 Beroepsvervoer en eigen vervoer

    Het grootste deel van het goederenvervoer over de weg wordt door
    het beroepsvervoer gedaan; dit zijn ondernemingen die hun brood
    verdienen alleen met transport. Daarnaast rijdt ook het eigen
    vervoer: dit zijn bedrijven die iets produceren of verhandelen.
    Voor hen is transport een bijzaak. Het beroepsvervoer neemt zowel
    nationaal als internationaal het leeuwedeel van het transport voor
    haar rekening. Op de binnenlandse markt is het aandeel van het
    beroepsvervoer zeventig procent. In 1980 was het aandeel van het
    eigen vervoer op de binnenlandse markt nog ruim veertig procent,
    maar sindsdien loopt dit percentage terug naar 37 in 1990 tot
    slechts dertig procent in 1993. Er zijn ruim 54.000 bedrijven
    actief in het eigen vervoer; tegen 9700 in het
    beroepsvervoersbedrijven. Het eigen vervoer rijdt veelal met kleine
    (bestel)wagens met een zeer beperkt laadvermogen. Van de 158.000
    wagens die het eigen vervoer heeft rijden, hebben er 100.000 een
    laadvermogen van meer dan n ton. Slechts 4000 wagens in het eigen
    vervoer kunnen meer dan vijf ton laden. Op een paar grote bedrijven
    na (de PTT bijvoorbeeld), moet bij het eigen vervoer vooral gedacht
    worden aan de bakker en de bloemist met hun bestelautootjes. De
    helft van de eigen vervoerders zit in de bedrijfstak handel en
    horeca en 35 procent in de bouwnijverheid en de industrie. Bij het
    grensoverschrijdende vervoer heeft het eigen vervoer nooit een
    grote rol gespeeld. Al in 1970 werd maar achttien procent van het
    internationale transport door het eigen vervoer gereden. Twintig
    jaar later is het aandeel gezakt tot 11 procent en in 1993 blijft
    er nog negen procent voor het eigen vervoer over. Vorig jaar
    bedroeg dit percentage nog slechts 8 procent. Als het eigen vervoer
    de landsgrenzen overschrijdt, rijdt 51 procent van de wagens naar
    Duitsland, 38 procent naar de Benelux-landen en slechts 11 procent
    naar overige landen (CBS, 1994).

    lees meer

    IX – De zeehaven Rotterdam en de luchthaven Schiphol – 4.3. De luchthaven Schiphol

    4.3. De luchthaven Schiphol

    4.3.1. De aard en omvang van smokkel van drugs

    Om het opsporen van drugsdelicten in de passagierslijn beter te
    organiseren is een samenwerkingsverband met de naam Schipholteam
    opgericht bestaande uit leden van de Marechaussee en de douane post
    surveillance Hoofddorp. Dit team heeft ook tot taak de nationale en
    internationale opsporingsinstanties assistentie te verlenen. Het
    team bestaat uit twee teamleiders, twee cordinatoren en 24
    rechercheurs. De hoeveelheden onderschepte drugs zijn op Schiphol
    beduidend lager dan in Rotterdam, voornamelijk in verband met het
    feit dat containersmokkel in grotere hoeveelheden plaatsvindt. Werd
    in Rotterdam in 1994
    ruim 188.000 kilo aangetroffen, in Schiphol werd ruim 2.000 kilo
    drugs onderschept. Kijken wij naar de soorten drugs die worden
    ontdekt dan komt het volgende beeld naar voren.
    Op Schiphol werd in het jaar 1994 ruim 705 kilogram
    marihuana in beslag genomen (in 1993: 1.068) kg. Vergeleken
    met de enorme hoeveelheden die in de Rotterdamse haven in
    containers worden aangetroffen vallen deze kilo’s in het niet. Dit
    bevestigt de veronderstelling dat in geval van marihuana, mede door
    de omvang, vervoer over zee de meest gekozen vervoersvorm is. De
    aangetroffen marihuana is afkomstig van landen als Nigeria en
    Jamaica. In 1994 waren in 51 van de 66 smokkelzaken met betrekking
    tot marihuana vluchten uit Nigeria betrokken. De meeste
    aanhoudingen vinden plaats in de maanden april/mei en oktober en
    december. In totaal zijn 35 (in 1993: 77) personen aangehouden
    waarvan 12 Engelsen, 8 Nigerianen, 7 Nederlanders en 2 Jamaicanen.
    De hashsmokkel via Schiphol kan worden vergeleken met die
    van marihuana. In 1994 werd 496 kilo in beslag genomen (in 1993:
    1.543 kg). De landen waarvan de hash afkomstig is, zijn Marokko,
    India en Pakistan. Er zijn in 1994 59 (in 1993: 69) verdachten
    aangehouden: uit Duitsland (11), Engeland (11), Marokko (10) en
    Nederland (5).

    lees meer

    IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 4.4. Schatting van het aandeel van criminele groepen in autodiefstallen

    4.4. Schatting van het aandeel van criminele groepen in
    autodiefstallen

    Omdat de daders van autodiefstallen vrijwel altijd onbekend
    blijven, is ook moeilijk na te gaan wat de beweegredenen zijn
    geweest een auto te stelen. Is dat om financieel gewin? Is het voor
    joy-riding of om de onderdelen van een auto? In vroeger tijden
    werden door de politie in ieder geval autodiefstallen die onder de
    noemer joy-riding kunnen worden gerangschikt, afzonderlijk
    genoteerd en in de statistieken opgenomen. In de jaren tachtig is
    de politie joy-riding minder als afzonderlijk delict gaan
    registreren omdat zij uiteindelijk bij een onbekende dader niet in
    staat was het motief achter het delict te kennen. Zo werd het
    langzamerhand de gewoonte dat wanneer een auto als vermist wordt
    aangemeld die dan maar altijd als autodiefstal te registreren.

    lees meer

    IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 2.3. De economische toestand van de autobranche

    2.3. De economische toestand van de autobranche

    In de totale personenautobranche wordt ongeveer 41 miljard
    gulden per jaar omgezet (excl. BTW). Hiervan nemen de dealers
    ongeveer 35 miljard voor hun rekening en de universeelbedrijven
    ongeveer vier miljard. De winstmarges bij de verkoop van nieuwe
    auto’s (433.000) zijn niet erg groot. De meeste verdiensten worden
    voornamelijk verkregen door de handel in gebruikte auto’s en in de
    reparatieherstelwerkzaamheden. Een bekend verliesrisico voor elke
    garage of dealer is een verkeerd voorraadbeheer van gebruikte
    auto’s. Wanneer de handelsvoorraad geen goede omloopsnelheid kent
    of te veel groeit, wordt veel renteverlies geleden en treedt
    kapitaalverlies op. Vaak is elke garage gedwongen telkens weer
    gebruikte auto’s aan te schaffen omdat anders de klanten naar de
    concurrent zullen gaan om daar een nieuwe auto aan te schaffen. Ook
    kan om dezelfde reden niet een al te lage prijs voor een inruilauto
    worden geboden.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>