• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grondrechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage V – 7.11 Totaal aantal containers en kilo’s

    7.11 Totaal aantal containers en kilo’s

    Het is duidelijk dat grote hoeveelheden verdovende middelen met
    medeweten en onder regie van politie en justitie op de markt
    verdwenen zijn. Een dag voor het begin van de openbare verhoren van
    de commissie, op 5 september 1995, sprak de minister van Justitie
    in de Kamer van 100 tot 400 ton softdrugs die waren doorgeleverd.
    Hoeveel daarvan op de markt was gekomen was nog onderwerp van
    onderzoek.

    lees meer

    Bijlage V – 7.10 Verdiensten en criminele gelden

    7.10 Verdiensten en criminele gelden

    7.10.1 Verdiensten

    Tijdens het onderzoek stuitte de commissie op het feit dat
    informanten de gelden die zij verdienden met het binnenhalen van de
    containers mochten behouden. De criminele organisaties betaalden de
    informanten voor het binnenhalen van de containers. En informant
    heeft de commissie meegedeeld dat hij per container gemiddeld 1
    miljoen gulden verdiende. Dit geld behoefden de informanten niet af
    te dragen aan de politie. Verschillende informanten hebben vele
    miljoenen guldens verdiend aan deze activiteiten. De informanten
    moesten wel zorgdragen voor het huren van een loods, de benodigde
    papieren en het betalen van de chauffeur. De informant gaf het geld
    voor deze betalingen aan de politie, die vervolgens de betalingen
    verrichtte.

    lees meer

    Bijlage V – 7.1 Inleiding

    HOOFDSTUK 7 DE DELTA-METHODE:

    DOORLATEN VAN DRUGS ONDER REGIE VAN POLITIE EN
    JUSTITIE

    7.1 Inleiding

    De commissie heeft intensief onderzoek gedaan naar de methode
    van het bewust doorlaten van drugs onder verantwoordelijkheid van
    politie en justitie, waarbij gestuurde informanten of beter gezegd
    burgerinfiltranten behulpzaam zijn. Deze methode, die bekend is
    geraakt als de Delta-methode, heeft mede ten grondslag gelegen aan
    de opheffing van het interregionaal rechercheteam
    Noord-Holland/Utrecht (IRT), eind 1993. Bij haar aantreden in
    december 1994 stond voor de commissie vast dat ook de methode die
    gebruikt werd door het opgeheven IRT nader onderzocht moest worden.
    Zij kon toen nog niet voorzien dat deze delta-methode ook na de
    opheffing van het IRT door de CID in Kennemerland was voortgezet.
    Daarvoor kreeg zij de eerste aanwijzingen in maart 1995. De
    commissie beschikte over informatie dat een informant in Rotterdam
    actief was geweest bij het doorlaten van drugs nadat het IRT was
    opgeheven. Het ging hier om de zaak die later bekend werd onder de
    naam Bever. Op grond van deze gegevens en nieuwe feiten rond
    sigarettensmokkel is een rijksrecherche-onderzoek begonnen op
    aanvraag van de korpschef en de hoofdofficier van justitie in
    Haarlem en de hoofdofficier te Rotterdam. Nadat deze zaak in de
    openbaarheid was gekomen, heeft het College van procureurs-generaal
    een algemeen rijksrecherche-onderzoek gelast naar het functioneren
    van de CID Kennemerland. Vanaf het begin is de commissie in de
    persoon van haar voorzitter en de vice-voorzitter op de hoogte
    gehouden van de voortgang van het rijksrecherche-onderzoek. De
    commissie heeft gekozen voor een breder onderzoek dan de
    rijksrecherche. Niet alleen de politieregio Kennemerland was
    onderwerp van onderzoek, maar de commissie heeft ook gekeken naar
    enkele andere regio’s waar sprake was van het doorlaten van drugs
    onder regie van de politie, zoals Rotterdam, Gooi en Vechtstreek,
    Twente en Haaglanden. Noot De commissie wilde niet het
    onderzoek van de commissie-Wierenga, die onderzoek deed naar de
    redenen voor de opheffing van het IRT, volledig over te doen. De
    bestuurlijke en organisatorische verhoudingen rondom het IRT zijn
    derhalve geen direct onderwerp van onderzoek geweest van de
    commissie. De methode van het IRT en het oordeel van de
    commissie-Wierenga hierover daarentegen des te meer. Het onderzoek
    van de commissie naar deze methode leverde veel gegevens op. De
    commissie heeft noodgedwongen een selectie moeten maken uit deze
    gegevens. Tijdens het onderzoek naar deze methode werd de commissie
    geconfronteerd met elkaar tegensprekende verklaringen van leden van
    het OM en politiefunctionarissen. Indien mogelijk heeft de
    commissie een oordeel gegeven over de verschillende verklaringen.
    In een aantal gevallen bleek het niet mogelijk tot een oordeel te
    komen. Sommige feiten waren niet meer te achterhalen. Desondanks
    wordt in dit hoofdstuk een zo goed mogelijke chronologische
    weergave gegeven van de gebeurtenissen.

    lees meer

    Bijlage V – 6.6 Conclusies

    6.6 Conclusies

    1. Misdaadanalyse is het opsporen en inzichtelijk maken van
    verbanden tussen criminaliteitsgegevens onderling en andere
    mogelijk relevante gegevens met het oog op de praktijk van politie
    en justitie. Enerzijds kan misdaadanalyse gericht zijn op direct
    toepasbare resultaten voor de opsporings- en vervolgingspraktijk
    (operationele analyse), anderzijds kan de analyse een rol spelen in
    de bepaling van het beleid (strategische analyse).

    lees meer

    Bijlage V – 6.5 Controle

    6.5 Controle

    De verantwoordelijkheid voor de beslissing om tot
    misdaadanalyse, fenomeenonderzoek of financile recherche over te
    gaan ligt verspreid. Operationele misdaadanalyse en financile
    recherche lijken vooral te worden aangevangen op verzoek van een
    tactische recherchechef of een CID-chef. Wie opdracht geeft tot het
    verrichten van een strategische misdaadanalyse in de regio’s of een
    fenomeenonderzoek kan verschillen, behalve voor zover het gaat om
    respectievelijk de landelijke inventarisaties criminele
    groeperingen dan wel de verdeling van fenomeenonderwerpen over de
    diverse kernteams: deze geschiedde door het CBO. De korpsbeheerder
    heeft in deze feitelijk, noch als zodanig noch als beheerder van
    het politieregister, een
    controlerende rol van betekenis (zie bijlage 6 Organisaties,
    hoofdstuk 3
    Criminele inlichtingendiensten). Hoewel,
    zoals hiervoor reeds is gebleken, sommige leden van het OM eisen
    stellen aan deze vormen van informatie-inwinning (verdenking en/of
    toestemming openbaar ministerie om bij derden inlichtingen in te
    winnen), is dit bepaald geen algemene bevinding. Integendeel, de
    politie lijkt in deze een grote vrijheid te hebben. De CTC heeft
    naar aanleiding van het Fieccom-onderzoek het gebruik van openbare
    bronnen toelaatbaar geacht, en het ook toelaatbaar geacht om
    politieregisters (zoals daar ook zijn de CID-registers) bij het
    fenomeenonderzoek te betrekken op het moment waarop de verdenking
    ontstaat. In dat laatste geval werd geen scherp onderscheid gemaakt
    tussen het fenomeenonderzoek en het opsporingsonderzoek; er kan
    evenwel uit worden opgemaakt dat de CTC geen bezwaren ziet aan het
    gebruik van deze registers bij een (strategische)
    misdaadanalyse.

    lees meer

    Bijlage V – 6.4 Feitelijk gebruik

    6.4 Feitelijk gebruik

    6.4.1 Misdaadanalyse

    Wie

    lees meer

    Bijlage V – 6.3 Juridische grondslag

    6.3 Juridische grondslag

    Voor informatie-inwinning door de politie bestaat geen
    expliciete wettelijke regeling. Er wordt wel vanuit gegaan dat het
    de politie vrijstaat aan een ieder vragen te stellen, maar niet
    iedereen is het daar ongeclausuleerd mee eens.

    lees meer

    Bijlage V – 6.2 Omschrijving methoden

    6.2 Omschrijving methoden: definities en
    verschijningsvormen

    6.2.1 Misdaadanalyse

    Onder misdaadanalyse wordt hier, met de Werkgroep misdaadanalyse
    van de Recherche Adviescommissie ( RAC), verstaan: het opsporen en
    inzichtelijk maken van verbanden tussen criminaliteitsgegevens
    onderling en andere mogelijk relevante gegevens met het oog op de
    praktijk van politie en justitie. Noot Enerzijds kan
    misdaadanalyse gericht zijn op direct toepasbare resultaten voor de
    opsporings- en vervolgingspraktijk (operationele analyse),
    anderzijds kan de analyse een rol spelen in de bepaling van het
    beleid (strategische analyse). Beide analysevormen lopen soms door
    elkaar en kunnen op lokaal, regionaal en nationaal niveau worden
    verricht.

    lees meer

    Bijlage V – 6.1 Inleiding

    6 OVERIGE INFORMATIE-INWINNING

    6.1 Inleiding

    Overige informatie-inwinning is een op het eerste gezicht
    buitengewoon ruime categorie. Met de term informatie-inwinning
    wordt hier gedoeld op het vergaren en genereren van gegevens die
    nog niet bij de politie bekend zijn. Uiteraard doet de politie dat
    als zij een persoon observeert, als zij een informant aanhoort of
    als zij een infiltrant in een criminele organisatie binnenbrengt.
    Die methoden kwamen in de voorgaande hoofdstukken aan de orde. De
    politie kan echter ook elders verzamelde informatie vergaren: in
    eenvoudige vorm doet zich dit voor als ze de krant leest of bij de
    burgerlijke stand inlichtingen inwint. Het genereren van gegevens
    doet zich voor als de politie de bij haar zelf aanwezige informatie
    dusdanig bewerkt, dat daaruit als nieuw te kwalificeren gegevens
    ontstaan.

    lees meer

    Bijlage V – 5.7 Conclusies

    5.7 Conclusies

    1. Infiltratie is het met het oog op opsporing en vervolging
    onder regie en gezag van politie en openbaar ministerie
    binnendringen in een criminele organisatie of groep, het ervan deel
    uitmaken, het gebruik maken van personen die er reeds deel van
    uitmaken en het (desgevraagd) ondersteunen ervan, indien dit
    optreden gepaard gaat met I) het aannemen van een valse identiteit
    en/of II) het plegen van strafbare feiten en/of III) bieden van
    steun aan de criminele organisatie of groep.

    lees meer

    Bijlage V – 5.6. Casus

    5.6. Casus

    5.6.1. RAMOLA (Rabo Money Laundering)

    Een casus ter illustratie van pseudo-koop uitgevoerd
    door
    burgerinfiltranten.

    lees meer

    Bijlage V – 5.5 Controle en samenwerking

    5.5 Controle en samenwerking

    5.5.1 De politie

    De organisatie van de politile infiltratie is in handen van de
    ANCPI en de PIT’s. Een politile infiltrant wordt tijdens zijn
    optreden bijgestaan door een begeleidingsteam dat bestaat uit twee
    of meer begeleiders. Deze begeleiding geschiedt onder
    verantwoordelijkheid van de chef van het PIT en niet van het
    kernteam of het regionale korps dat om de infiltratie heeft
    verzocht.

    lees meer

    Bijlage V – 5.4 Feitelijk gebruik

    5.4 Feitelijk gebruik

    5.4.1 Kwantitatieve gegevens

    De mate waarin infiltratie voorkomt blijkt moeilijk vast te
    stellen. Gebruik is gemaakt voor wat de politile infiltratie
    betreft van het rapport De Wit, van de ministerile doorlichting en
    van de aanmeldingsformulieren die de Centrale Toetsingscommissie
    hebben bereikt. De uit die rapporten te distilleren cijfers
    verdienen echter kritische aandacht: enkele grote Nederlandse
    infiltratie-projecten konden niet worden teruggevonden in de
    doorlichting. Bovendien relativeert de inhoud van gesprekken met
    personen die zich met politie-infiltratie hebben beziggehouden de
    kwantiteit.

    lees meer

    Bijlage V – 5.3 Juridische grondslag

    5.3 Juridische grondslag

    Het Wetboek van Strafvordering noch enige andere Nederlandse wet
    in formele zin kent de opsporingsmethode infiltratie. Hoewel art. 1
    Sv bepaalt dat strafvordering alleen plaats heeft op de wijze bij
    de wet voorzien, heeft deze bepaling tot nu toe in de rechtspraak
    niet in de weg gestaan aan de toepassing van infiltratie. In de
    jurisprudentie is sedert het Tallonarrest (HR 4 december 1979, NJ
    1980, 356 m.nt ThWvV) infiltratie als opsporingsmethode erkend.
    Reeds in dit arrest kwam de mogelijkheid aan de orde dat de
    infiltrant strafbare feiten (mede)pleegt.

    lees meer

    Bijlage V – 5.2 Omschrijving methode

    5.2 Omschrijving methode

    5.2.1 Definitie

    Door de commissie-de Wit worden drie vormen van infiltratie
    onderscheiden: I. Het door een politiefunctionaris of burger, al
    dan niet onder de dekmantel van een aangenomen identiteit, onder
    gezag en regie van politie en openbaar ministerie, binnendringen in
    het criminele milieu of deel uitmaken van een criminele
    organisatie, ten behoeve van opsporing en vervolging. II. Het,
    onder gezag en regie van politie en openbaar ministerie, gebruik
    maken van een persoon die reeds deel uitmaakt van een criminele
    organisatie en zich als zodanig, met toestemming van politie en
    openbaar ministerie, schuldig maakt aan bepaalde strafbare
    feiten.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>