Bijlage V – 6.1 InleidingJanuary 1, 1999
6 OVERIGE INFORMATIE-INWINNING
6.1 Inleiding
Overige informatie-inwinning is een op het eerste gezicht
buitengewoon ruime categorie. Met de term informatie-inwinning
wordt hier gedoeld op het vergaren en genereren van gegevens die
nog niet bij de politie bekend zijn. Uiteraard doet de politie dat
als zij een persoon observeert, als zij een informant aanhoort of
als zij een infiltrant in een criminele organisatie binnenbrengt.
Die methoden kwamen in de voorgaande hoofdstukken aan de orde. De
politie kan echter ook elders verzamelde informatie vergaren: in
eenvoudige vorm doet zich dit voor als ze de krant leest of bij de
burgerlijke stand inlichtingen inwint. Het genereren van gegevens
doet zich voor als de politie de bij haar zelf aanwezige informatie
dusdanig bewerkt, dat daaruit als nieuw te kwalificeren gegevens
ontstaan.
lees meer
Bijlage V – 5.7 ConclusiesJanuary 1, 1999
5.7 Conclusies
1. Infiltratie is het met het oog op opsporing en vervolging
onder regie en gezag van politie en openbaar ministerie
binnendringen in een criminele organisatie of groep, het ervan deel
uitmaken, het gebruik maken van personen die er reeds deel van
uitmaken en het (desgevraagd) ondersteunen ervan, indien dit
optreden gepaard gaat met I) het aannemen van een valse identiteit
en/of II) het plegen van strafbare feiten en/of III) bieden van
steun aan de criminele organisatie of groep.
lees meer
Bijlage V – 5.6. CasusJanuary 1, 1999
5.6. Casus
5.6.1. RAMOLA (Rabo Money Laundering)
Een casus ter illustratie van pseudo-koop uitgevoerd
door burgerinfiltranten.
lees meer
Bijlage V – 5.5 Controle en samenwerkingJanuary 1, 1999
5.5 Controle en samenwerking
5.5.1 De politie
De organisatie van de politile infiltratie is in handen van de
ANCPI en de PIT’s. Een politile infiltrant wordt tijdens zijn
optreden bijgestaan door een begeleidingsteam dat bestaat uit twee
of meer begeleiders. Deze begeleiding geschiedt onder
verantwoordelijkheid van de chef van het PIT en niet van het
kernteam of het regionale korps dat om de infiltratie heeft
verzocht.
lees meer
Bijlage V – 5.4 Feitelijk gebruikJanuary 1, 1999
5.4 Feitelijk gebruik
5.4.1 Kwantitatieve gegevens
De mate waarin infiltratie voorkomt blijkt moeilijk vast te
stellen. Gebruik is gemaakt voor wat de politile infiltratie
betreft van het rapport De Wit, van de ministerile doorlichting en
van de aanmeldingsformulieren die de Centrale Toetsingscommissie
hebben bereikt. De uit die rapporten te distilleren cijfers
verdienen echter kritische aandacht: enkele grote Nederlandse
infiltratie-projecten konden niet worden teruggevonden in de
doorlichting. Bovendien relativeert de inhoud van gesprekken met
personen die zich met politie-infiltratie hebben beziggehouden de
kwantiteit.
lees meer
Bijlage V – 5.3 Juridische grondslagJanuary 1, 1999
5.3 Juridische grondslag
Het Wetboek van Strafvordering noch enige andere Nederlandse wet
in formele zin kent de opsporingsmethode infiltratie. Hoewel art. 1
Sv bepaalt dat strafvordering alleen plaats heeft op de wijze bij
de wet voorzien, heeft deze bepaling tot nu toe in de rechtspraak
niet in de weg gestaan aan de toepassing van infiltratie. In de
jurisprudentie is sedert het Tallonarrest (HR 4 december 1979, NJ
1980, 356 m.nt ThWvV) infiltratie als opsporingsmethode erkend.
Reeds in dit arrest kwam de mogelijkheid aan de orde dat de
infiltrant strafbare feiten (mede)pleegt.
lees meer
Bijlage V – 5.2 Omschrijving methodeJanuary 1, 1999
5.2 Omschrijving methode
5.2.1 Definitie
Door de commissie-de Wit worden drie vormen van infiltratie
onderscheiden: I. Het door een politiefunctionaris of burger, al
dan niet onder de dekmantel van een aangenomen identiteit, onder
gezag en regie van politie en openbaar ministerie, binnendringen in
het criminele milieu of deel uitmaken van een criminele
organisatie, ten behoeve van opsporing en vervolging. II. Het,
onder gezag en regie van politie en openbaar ministerie, gebruik
maken van een persoon die reeds deel uitmaakt van een criminele
organisatie en zich als zodanig, met toestemming van politie en
openbaar ministerie, schuldig maakt aan bepaalde strafbare
feiten.
lees meer
Bijlage V – 5.1 INLEIDINGJanuary 1, 1999
5 INFILTRATIE
5.1 INLEIDING
Vanaf eind jaren zestig wordt in Nederland met infiltranten
gewerkt en aangenomen mag worden dat politile undercover-operaties
nog veel ouder zijn. Noot Aanvankelijk worden met enige
regelmaat pseudokopen uitgevoerd door de Amerikaanse Drugs
Enforcement Administration (DEA), en pas geleidelijk gaat ook de
Nederlandse politie zich daar georganiseerd op toeleggen. Omstreeks
1978 is door de Amsterdamse hoofd-inspecteur Sietsma naar Canadees
model begonnen met pseudokoopteams die zich gaandeweg ook met
verdergaande vormen van infiltratie hebben beziggehouden. Welbewust
is toen eind jaren zeventig door middel van de Tallon-zaak een
uitspraak van de Hoge Raad met betrekking tot infiltratie
uitgelokt. Het experimentele karakter van infiltratie leidde tot
problemen rond 1980; ook op het optreden in de direct daarop
aansluitende periode wordt tegenwoordig teruggezien alsof het er
toen nogal amateuristisch aan toeging.
lees meer
Bijlage V – 4.8 ConclusiesJanuary 1, 1999
4.8 Conclusies
1. Een informant is iemand, die onder zekere waarborgen
aangaande zijn anonimiteit aan een opsporingsambtenaar gevraagd of
ongevraagd inlichtingen verstrekt in verband met gepleegde of te
plegen strafbare feiten. In de praktijk worden evenwel zeer veel
verschillende definities gehanteerd, waardoor in het bijzonder het
verschil tussen informanten en burgerinfiltranten onhelder is. 2.
De meeste informanten worden geworven of dienen zich aan als zij
als verdachte met de politie in aanraking zijn gekomen, zijn
afkomstig uit het criminele milieu en hebben wetenschap van
drugsdelicten. Een minderheid meldt zich spontaan aan of wordt
benaderd door de CID. Eveneens is een minderheid afkomstig uit het
relatienetwerk van een subject, of uit het dienstverlenende
bedrijfsleven, en/of heeft informatie over fraude en andere
niet-klassieke delicten. Geconstateerd is dat ook politieambtenaren
als informant worden geregistreerd.
lees meer
Bijlage V – 4.7 CasusJanuary 1, 1999
4.7 Casus
4.7.1 Laundry Een casus ter illustratie van een verdovende
middelenzaak waarin een
kroongetuigeregeling wordt gehanteerd.
lees meer
Bijlage V – 4.6 Controle en samenwerkingJanuary 1, 1999
4.6 Controle en samenwerking
4.6.1 De politieorganisatie
Hoewel in ons land geen nationaal politie-apparaat bestaat, zou
denkbaar zijn dat vanuit de Divisie CRI van het Korps landelijke
politiediensten (KLPD) een zekere controle werd uitgeoefend op het
gebruik van informanten. Reeds onder 4.4.1 kwam het nationale
informantenregister van de bij de CRI ondergebrachte NCID ter
sprake, waaraan de regionale CID-en geacht worden hun informanten
te melden; er worden trouwens ook informanten van bijzondere
opsporingsdiensten geregistreerd al hebben die diensten geen
CID-status. Zoals reeds vermeld laat de landelijke registratie van
informanten evenwel te wensen over. De regio’s meldden tot voor
kort niet aan en omdat de aanmelding in code gebeurt geeft het
systeem op zichzelf niet de waarborg dat een dubbele melding wordt
tegengegaan. Enerzijds lijkt er bij de regio’s sprake van
slordigheid, terwijl anderzijds een rol speelt dat men met het oog
op de vertrouwelijkheid en de kwetsbaarheid de kring van personen
die bekend zijn met de informant zo beperkt mogelijk wil houden.
Ten derde heeft de CRI geen bevoegdheden om correcte meldingen af
te dwingen.
lees meer
middelen, vuurwapens, fraude,January 1, 1999
middelen, vuurwapens, fraude,
lees meer
Bijlage V – 4.5 Tegenprestaties voor informatieJanuary 1, 1999
4.5 Tegenprestaties voor informatie: geld en deals
De tegenprestaties kunnen worden geleverd in geld of andere
prestaties. Er dient hier op te worden gewezen dat tegenover
geleverde inlichtingen niet steeds een tegenprestatie behoeft te
staan. Te denken valt bijvoorbeeld aan incidentele tipgevers uit de
bovenwereld die hun informatie om niet ter beschikking van de
politie stellen. Maar ook criminele informanten stellen soms hun
informatie ter beschikking van de politie zonder dat het hen (in de
eerste plaats) gaat om het geld dat er mee te verdienen is. Ze
hebben bijvoorbeeld de verwachting dat het hen wat zal opleveren
als ze worden aangehouden voor een gepleegd strafbaar feit;
lees meer
Bijlage V – 4.4 Feitelijk gebruik van de methodeJanuary 1, 1999
4.4 Feitelijk gebruik van de methode
4.4.1 Kwantitatieve gegevens
De NCID beheert een systeem waar alle CID-en hun informaten
gecodeerd aanmelden (zie hierover Bijlage 6 Organisaties,
hoofdstuk 3 Criminele inlichtingen diensten). Dit systeem
bevatte echter lange tijd geen totaaloverzicht, omdat tot 14
september 1995 zes regionale CID-en hebben nagelaten de informanten
aan te melden.
lees meer
Bijlage V – 4.3 Juridische grondslagJanuary 1, 1999
4.3 Juridische grondslag
4.3.1 Wettelijke regeling
Een afzonderlijke (formeel) wettelijke basis voor de
inlichtingeninwinning door middel van informanten ontbreekt. Of een
dergelijke basis noodzakelijk is, is een punt van discussie. Voor
zover de gedachte wordt aangehangen dat de politie al datgene mag
doen, wat ook gewone burgers mogen, is een wettelijke regeling voor
het passief ontvangen van informatie wellicht niet noodzakelijk.
Voor zover de gedachte wordt aangehangen dat elk overheidsoptreden
moet zijn gebaseerd op een wettelijke bepaling, kan aanknoping
worden gezocht bij enkele algemene – doorgaans als taakstellend
aangeduide – wettelijke bepalingen. In dat perspectief kan
inlichtingeninwinning worden beschouwd als een normale politietaak
die, evenals het leggen en onderhouden van contacten met andere
burgers, is te baseren op artikel 2 Politiewet 1993. Aangezien het
hier gaat om inlichtingeninwinning met het oog op de opsporing van
strafbare feiten, is ook verdedigbaar deze activiteit te baseren op
andere taakstellende artikelen, zoals de artikelen 141 en 142 Sv.
Op deze plaats kan vooralsnog in het midden blijven welk van beide
standpunten wordt ingenomen – dat wil zeggen of men geen wettelijke
basis noodzakelijk acht dan wel een taakstellend artikel
noodzakelijk en voldoende acht. Voor beide opvattingen geldt immers
dat een nadere wettelijke basis noodzakelijk is, indien (en/of voor
zover) inbreuk wordt gemaakt op grondrechten van burgers en indien
(en/of voor zover) andere redenen bestaan welke daartoe nopen.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>