• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grondrechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage I – 3.1 De begroting

    HOOFDSTUK 3 ORGANISATIE EN FINANCIN

    3.1 De begroting

    In het voorstel van het Presidium aan de Kamer werden de kosten
    van de enqute voor het jaar 1995 op f.3,27 mln + PM geraamd
    Noot , conform de opgave van de enqutecommissie. De
    raming werd verwerkt in de suppletoire begroting 1995 samenhangend
    met de Voorjaarsnota 1995. De PM-post werd bij de suppletoire
    begroting samenhangend met de Najaarsnota nader ingevuld en bedroeg
    f.0,4 mln. Toen begin november bleek dat de enqutecommissie niet in
    staat zou zijn binnen de haar toegestane termijn verslag uit te
    brengen, werd een aanvullende raming ingediend. Deze aanvulling
    wordt in de suppletoire begroting samenhangend met de Voorjaarsnota
    1996 opgenomen.

    lees meer

    Bijlage I – 2.3 Vergaderingen

    2.3 Vergaderingen

    De reguliere procedurevergaderingen van de commissie vonden n
    keer in de week plaats. Regelmatig terugkerende agendapunten
    waren:

    lees meer

    Bijlage I – 2.2 De staf

    2.2 De staf

    De samenstelling van de staf was n van de eerste taken waarmee de
    commissie na haar constitutie aan de slag ging. De enqutecommissie
    was op grond van de kamerstukken 23.945, nrs. 1-11, met
    verschillende taken belast. De 77 vragen die de Werkgroep
    vooronderzoek opsporingsmethoden in haar rapport had geformuleerd,
    namen daarbij een centrale plaats in. De beantwoording van deze
    vragen noopte tot het opzetten van een projectorganisatie, waarin
    verschillende vormen van kennis en vaardigheid werden samengebald.
    De samenstelling van de staf diende een weerspiegeling daarvan te
    zijn. Om de vertrouwelijkheid van het onderzoek zoveel mogelijk te
    waarborgen, heeft de commissie ervoor gekozen zo weinig mogelijk
    onderzoek uit te besteden. Slechts het in kaart brengen van de
    ernst, aard en omvang van de zware, georganiseerde criminaliteit
    heeft de commissie uitbesteed.

    lees meer

    Bijlage I – 2.1 Benoeming en constitutie van de commissie

    HOOFDSTUK 2 DE COMMISSIE EN HAAR STAF

    2.1 Benoeming en constitutie van de commissie

    Op 6 december 1994 deed de voorzitter van de Kamer mededeling
    aan de Kamer van de samenstelling van de commissie, de
    Enqutecommissie Opsporingsmethoden genaamd. De voorzitter benoemde
    tot lid:

    lees meer

    Bijlage I – 1.3 Het plenaire debat

    1.3 Het plenaire debat

    Nadat de vaste commissie voor Justitie met het uitbrengen van
    een lijst van vragen en antwoorden Noot het
    voorbereidend onderzoek van het rapport van de Werkgroep
    vooronderzoek opsporingsmethoden had voltooid, vond op 16 november
    1994 het plenaire debat plaats. Noot Het rapport werd
    van achter de regeringstafel verdedigd door de voorzitter van de
    werkgroep. De ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken
    waren ook aanwezig ter beantwoording van aan hen gerichte
    vragen.

    lees meer

    Bijlage I – 1.2 Het voorstel aan de Kamer

    1.2 Het voorstel aan de Kamer

    Op 10 november 1995 werd door de leden van de Werkgroep
    vooronderzoek opsporingsmethoden het volgende voorstel tot het
    instellen van een enqute bij de Kamer ingediend: De leden Van
    Traa (PvdA), Van de Camp (CDA), Van der Stoel (VVD), De Graaf (D66)
    en Rabbae (GroenLinks) stellen de Kamer voor, overeenkomstig
    artikel 1 eerste en derde lid van de Wet op de Parlementaire Enqute
    juncto de artikelen 140 en 141 van het Reglement van Orde van de
    Tweede Kamer der Staten-Generaal, te besluiten:

    lees meer

    Bijlage I – 1.1 De Werkgroep vooronderzoek opsporingsmethoden

    HOOFDSTUK 1 VAN WERKGROEP NAAR ENQUTECOMMISSIE

    1.1 De Werkgroep vooronderzoek opsporingsmethoden

    Na afloop van het plenaire debat in de Kamer over de opheffing
    van het interregionaal rechercheteam Noord-Holland/Utrecht op 7
    april 1994 Noot werd de motie, ingediend door de leden
    Dijkstal, Kohnstamm en Brouwer (motie-Dijkstal c.s) Noot
    , door de Kamer aangenomen. De motie luidde als volgt: De
    Kamer,

    lees meer

    Bijlage I – VOORWOORD

    VOORWOORD

    De Enqutecommissie Opsporingsmethoden legt in deze bijlage
    verantwoording af over het door haar verrichte onderzoek. Zij heeft
    hierbij deel II van het rapport van de RSV-enqute als voorbeeld
    genomen. Tevens wordt in het kort de totstandkoming van de
    commissie beschreven. Verder besteedt de commissie aandacht aan een
    aantal zaken waarmee zij tijdens haar onderzoek werd
    geconfronteerd, zoals de bijzondere veiligheidsmaatregelen die
    moesten worden getroffen ter bescherming van documenten en
    personen, de afspraken over de inzage en het overleggen van
    gevoelige informatie door politie en justitie, alsmede de afspraken
    over de inzage van criminele inlichtingen door de externe
    onderzoeksgroep van de commissie. In deze bijlage doet de commissie
    voorstellen omtrent de behandeling van haar archief en het archief
    van de externe onderzoeksgroep.

    lees meer

    Bijlage XI – 4.2. Couleur locale

    4.2. Couleur locale

    De aanwezigheid van grote koppelbazen is al decennialang een
    kenmerk van Nijmegen en omstreken. In de jaren zeventig trokken
    koppelbazen landelijk sterk de aandacht door de grote winsten en de
    daarbij behorende extravagante levensstijl. Zij vestigden daarmee
    ook de aandacht van politie en justitie op zich. Bestrijding van
    koppelbazerij werd landelijk een van de belangrijkste issues in de
    fraudebestrijding. Ook in en rond Nijmegen (Groesbeek, Tiel) werden
    in het begin van de jaren tachtig enkele grote
    opsporingsonderzoeken verricht tegen koppelbazen. Enkele
    koppelbazen van weleer zijn momenteel nog steeds bedrijvig in het
    Nijmeegse. Maar de stijl en de activiteiten zijn veranderd. Enkelen
    hebben een respectabele status verworven als
    onroerend-goedexploitant of als min of meer legale bemiddelaar in
    arbeidskracht; anderen passen hun in de koppelbazerij opgedane
    ervaringen met plof BV’s toe en plegen andere vormen van fraude,
    zoals flessentrekkerij en bedrieglijke bankbreuk.

    lees meer

    Bijlage XI – 4.1. Inleiding

    4. NIJMEGEN

    4.1. Inleiding

    4.1.1. De stad Nijmegen

    Nijmegen behoort met zijn 147.000 inwoners in bevolkingsomvang
    net niet tot de top 10 van Nederland. In 1950 bedroeg het aantal
    inwoners ruim 110.000. Ten opzichte van de landelijke
    leeftijdsopbouw heeft Nijmegen een relatief jonge bevolking. Ruim
    een derde van het aantal inwoners valt in de leeftijdscategorie 15
    tot en met 34 jaar. De 50+-ers maken slechts 27% van de Nijmeegse
    bevolking uit. In deze leeftijdsopbouw komt tot uitdrukking dat
    Nijmegen een universiteitsstad is. De aanwezigheid van de
    universiteit benvloedt uiteraard sterk het uitgaansleven en de
    woningnood in het centrum van Nijmegen. Nijmegen heeft zich gestaag
    ontwikkeld en is niet, zoals Enschede vanwege de expansie als
    gevolg van de textielindustrie, een boom-town geweest. De industrie
    heeft in deze oude universiteitsstad nooit een stempel op de aard
    en omvang van de stad gedrukt. Ook vandaag de dag wordt vooral door
    dienstverlenende sectoren, waaronder banken, onderwijs,
    gezondheidszorg, werkgelegenheid geboden. Het
    werkloosheidspercentage bedroeg in 1994 in Nijmegen 13,4 hetgeen
    vergeleken met het landelijke percentage (7,5) hoog te noemen is.
    Vergeleken met Arnhem en Enschede heeft Nijmegen het hoogste
    percentage van de drie.

    lees meer

    Bijlage XI – 3.3. Verschijningsvormen

    3.3. Verschijningsvormen

    3.3.1. De harddrugs

    De handel in herone en cocane in Enschede wordt niet beheerst
    door n groep. Er zijn vele personen en kleine groepen actief die
    voor de levering aan dealers verantwoordelijk zijn. Ieder heeft een
    deel van deze gefragmenteerde markt en dat lijkt tot ieders
    tevredenheid te gebeuren. Sommige samenwerkingsverbanden tussen
    leveranciers zijn duurzaam van karakter, andere kennen meer
    incidentele werkverbanden. De grootste plaats in de heronehandel en
    -verkoop Noot wordt ingenomen door twee Turkse families,
    maar een deel van de lokale markt wordt mede voorzien door
    autochtone Enscheders, een woonwagenfamilie Noot en door
    enkele kleine zelfstandigen van Turkse en Marokkaanse origine. Over
    Chinese, Italiaanse en (ex-)Joegoslavische betrokkenheid in deze
    handel is niets bekend.

    lees meer

    Bijlage XI – 3.2. Couleur locale

    3.2. Couleur locale

    De hoge werkloosheid heeft in Enschede haar sporen nagelaten. De
    art. 12 positie waarin de stad jaren verkeerde, bood weinig
    mogelijkheden de stad te laten opnemen in de vaart der volkeren.
    Een aantal wijken in de stad is duidelijk verpauperd en er vindt
    volgens sommige zegslieden van de politie een zwakke vorm van
    gettovorming plaats. In deze buurten wonen veel allochtonen, in het
    bijzonder Turken en Marokkanen, in redelijke harmonie samen met
    autochtonen die gemiddeld een zeer lage opleiding hebben en
    dikwijls werkloos zijn. Van raciale conflicten is, op een enkel
    incident na, geen sprake. Pas de laatste tien jaar probeert de stad
    de achterstand in te halen. Hoewel grote stadsalures de
    plaatselijke politiek en de beleidsplannen van de ambtenaren
    kleuren, is Enschede nog altijd een groot dorp qua mentaliteit en
    qua sociale controle. Doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg is een
    lijfspreuk van velen en in de binnenstad kent iedereen die een zaak
    heeft elkaar. De plaatselijke zakenelite treft elkaar in het
    Muziekcentrum of op de skyboxen van FC Twente. De studenten van de
    universiteit verhuizen de laatste vijf jaar in grotere getalen van
    de beschermde campus naar de stad Enschede. Deze overstap heeft
    zijn gevolgen voor het leven op straat en (natuurlijk) voor de
    horeca in Enschede. De typische studentenkroegen en restaurantjes
    van diverse origine krijgen een steeds grotere plaats in het
    relatief kleine en geografisch eigenaardig gestructureerde centrum.
    Het uitgaanscentrum is nu gesitueerd op en rond het marktplein
    terwijl de winkelgebieden daar redelijk verspreid omheen liggen. In
    de horecasector kent iedereen elkaar en buitenstaanders worden met
    argusogen bekeken. Eventuele geruchten verspreiden zich snel en de
    politie is rap op de hoogte als er iets mis is in de stad. De
    politie hanteert het harmoniemodel: door middel van het in gesprek
    blijven met betrokkenen, wordt rust en orde gehandhaafd.

    lees meer

    3.1.1. De stad Enschede

    3.1.1. De stad Enschede Noot

    De ontwikkeling van Enschede is nauw verbonden met de opkomst
    van de textielindustrie. Deze industrie heeft vanaf 1850 geleid tot
    een snelle groei van de werkgelegenheid. Als gevolg daarvan kwam er
    een grote toeloop van voornamelijk ongeschoolde arbeiders en hun
    gezinnen van het platteland naar de stad op gang. Tussen 1900 en
    1950 nam het aantal werknemers in de textielfabrieken in Enschede
    toe van ongeveer 8.000 tot 20.000. De namen van textielbaronnen als
    Van Heek en Schuttersveld zijn onlosmakelijk verbonden met
    Enschede. De totale bevolkingsomvang nam tussen 1900 en 1950 toe
    van circa 35.000 tot rond 110.000. De economische groei van
    Enschede in de jaren vijftig en een deel van de jaren zestig is
    vooral te danken aan de florerende textiel- en kledingindustrie. Na
    1965 ging het snel bergafwaarts met de textielindustrie als gevolg
    van de zware concurrentie uit Azi, waar veel goedkoper en sneller
    kleding werd vervaardigd. De werkgelegenheid daalde hierdoor in
    Enschede sterk. Alleen al binnen de textielsector gingen tussen
    1960 en 1977 circa 13.500 arbeidsplaatsen verloren. Andere
    industrile sectoren, zoals de metaalindustrie en de optische
    industrie, wisten wel enige groei te bewerkstelligen maar deze was
    onvoldoende om de terugval op te vangen. Onder leiding van de
    toenmalige burgemeester Thomassen is met veel kracht sinds het
    midden van de jaren zestig de dienstensector in Twente uitgebreid,
    in het bijzonder in Enschede. Maar de vestiging van de Universiteit
    Twente en de uitbreiding van de (technologische) dienstensector
    hebben de achterstand van Twente ten opzichte van de rest van
    Nederland echter niet kunnen verkleinen. In Enschede is al jaren
    sprake van een zorgelijke economische situatie. Het percentage
    werklozen in Enschede is sinds de jaren zestig steeds hoger dan het
    landelijke percentage. In 1990 was in Enschede 14,4% van de
    beroepsbevolking zonder werk. Dat is bijna 5% hoger dan het
    landelijke gemiddelde (7,5%). Op 1 januari 1994 is dat percentage
    gedaald naar 13,1. Voorts kampt de stad met een relatief groot
    aantal arbeidsongeschikten. In totaal zijn 25% van de Enscheders
    afhankelijk van een uitkering. Ongeveer 60% van de Enschedese
    bevolking heeft een inkomen lager dan het modale van Nederland. De
    bevolking in Enschede is na de Tweede Wereldoorlog toegenomen met
    zo’n 50%. In 1950 had de stad een kleine 110.000 inwoners en in
    1995 ruim 147.000. Desondanks is Enschede qua bevolkingsgroei
    achtergebleven bij de rest van Nederland. De bevolking in Enschede
    telt relatief veel bejaarden en veel jonge mensen onder de
    vijfentwintig jaar (studenten van de Hogeschool en van de
    Universiteit). Veel (vooral jonge) gezinnen zijn de laatste vijf
    jaar naar nieuwbouwwijken in het zuiden van Enschede getrokken. In
    het centrum wonen, net als in veel andere grote steden, veel
    alleenstaanden en twee-persoonshuishoudens.

    lees meer

    Bijlage XI – 3.1. Inleiding

    3. ENSCHEDE

    3.1. Inleiding

    3.1.1. De stad Enschede Noot

    De ontwikkeling van Enschede is nauw verbonden met de opkomst
    van de textielindustrie. Deze industrie heeft vanaf 1850 geleid tot
    een snelle groei van de werkgelegenheid. Als gevolg daarvan kwam er
    een grote toeloop van voornamelijk ongeschoolde arbeiders en hun
    gezinnen van het platteland naar de stad op gang. Tussen 1900 en
    1950 nam het aantal werknemers in de textielfabrieken in Enschede
    toe van ongeveer 8.000 tot 20.000. De namen van textielbaronnen als
    Van Heek en Schuttersveld zijn onlosmakelijk verbonden met
    Enschede. De totale bevolkingsomvang nam tussen 1900 en 1950 toe
    van circa 35.000 tot rond 110.000. De economische groei van
    Enschede in de jaren vijftig en een deel van de jaren zestig is
    vooral te danken aan de florerende textiel- en kledingindustrie. Na
    1965 ging het snel bergafwaarts met de textielindustrie als gevolg
    van de zware concurrentie uit Azi, waar veel goedkoper en sneller
    kleding werd vervaardigd. De werkgelegenheid daalde hierdoor in
    Enschede sterk. Alleen al binnen de textielsector gingen tussen
    1960 en 1977 circa 13.500 arbeidsplaatsen verloren. Andere
    industrile sectoren, zoals de metaalindustrie en de optische
    industrie, wisten wel enige groei te bewerkstelligen maar deze was
    onvoldoende om de terugval op te vangen. Onder leiding van de
    toenmalige burgemeester Thomassen is met veel kracht sinds het
    midden van de jaren zestig de dienstensector in Twente uitgebreid,
    in het bijzonder in Enschede. Maar de vestiging van de Universiteit
    Twente en de uitbreiding van de (technologische) dienstensector
    hebben de achterstand van Twente ten opzichte van de rest van
    Nederland echter niet kunnen verkleinen. In Enschede is al jaren
    sprake van een zorgelijke economische situatie. Het percentage
    werklozen in Enschede is sinds de jaren zestig steeds hoger dan het
    landelijke percentage. In 1990 was in Enschede 14,4% van de
    beroepsbevolking zonder werk. Dat is bijna 5% hoger dan het
    landelijke gemiddelde (7,5%). Op 1 januari 1994 is dat percentage
    gedaald naar 13,1. Voorts kampt de stad met een relatief groot
    aantal arbeidsongeschikten. In totaal zijn 25% van de Enscheders
    afhankelijk van een uitkering. Ongeveer 60% van de Enschedese
    bevolking heeft een inkomen lager dan het modale van Nederland. De
    bevolking in Enschede is na de Tweede Wereldoorlog toegenomen met
    zo’n 50%. In 1950 had de stad een kleine 110.000 inwoners en in
    1995 ruim 147.000. Desondanks is Enschede qua bevolkingsgroei
    achtergebleven bij de rest van Nederland. De bevolking in Enschede
    telt relatief veel bejaarden en veel jonge mensen onder de
    vijfentwintig jaar (studenten van de Hogeschool en van de
    Universiteit). Veel (vooral jonge) gezinnen zijn de laatste vijf
    jaar naar nieuwbouwwijken in het zuiden van Enschede getrokken. In
    het centrum wonen, net als in veel andere grote steden, veel
    alleenstaanden en twee-persoonshuishoudens.

    lees meer

    Bijlage XI – 2. OPZET VAN DE LOKALE STUDIES

    2. OPZET VAN DE LOKALE STUDIES

    In de diverse deelrapporten is gepoogd het landelijke beeld van
    de georganiseerde criminaliteit te schetsen vanuit verschillende
    gezichtspunten. Men kan starten vanuit de rol van georganiseerde
    misdaad op illegale markten maar ook vanuit de illegale
    activiteiten van criminele groepen in legale economische branches.
    Dezelfde benadering is als strategie voor deze lokale studie
    toegepast. Wij hebben nadrukkelijk geprobeerd de drie steden zo
    veel mogelijk met dezelfde gegevensbronnen te bestuderen om in
    ieder geval vergelijkingen tussen de drie mogelijk te maken.
    Hierbij is de politie als uitvalsbasis gebruikt. Hoewel het gebruik
    van politile gegevens uiteraard beperkingen heeft, beschikt de
    politie relatief gezien over de meeste informatie van de
    georganiseerde criminaliteit in een stad. Overigens zijn wij, zoals
    nog wordt toegelicht, niet geheel afgegaan op politiegegevens.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>