Bijlage I – 3.1 De begrotingJanuary 1, 1999
HOOFDSTUK 3 ORGANISATIE EN FINANCIN
3.1 De begroting
In het voorstel van het Presidium aan de Kamer werden de kosten
van de enqute voor het jaar 1995 op f.3,27 mln + PM geraamd
Noot , conform de opgave van de enqutecommissie. De
raming werd verwerkt in de suppletoire begroting 1995 samenhangend
met de Voorjaarsnota 1995. De PM-post werd bij de suppletoire
begroting samenhangend met de Najaarsnota nader ingevuld en bedroeg
f.0,4 mln. Toen begin november bleek dat de enqutecommissie niet in
staat zou zijn binnen de haar toegestane termijn verslag uit te
brengen, werd een aanvullende raming ingediend. Deze aanvulling
wordt in de suppletoire begroting samenhangend met de Voorjaarsnota
1996 opgenomen.
lees meer
Bijlage I – 2.3 VergaderingenJanuary 1, 1999
2.3 Vergaderingen
De reguliere procedurevergaderingen van de commissie vonden n
keer in de week plaats. Regelmatig terugkerende agendapunten
waren:
lees meer
Bijlage I – 2.2 De stafJanuary 1, 1999
2.2 De staf
De samenstelling van de staf was n van de eerste taken waarmee de
commissie na haar constitutie aan de slag ging. De enqutecommissie
was op grond van de kamerstukken 23.945, nrs. 1-11, met
verschillende taken belast. De 77 vragen die de Werkgroep
vooronderzoek opsporingsmethoden in haar rapport had geformuleerd,
namen daarbij een centrale plaats in. De beantwoording van deze
vragen noopte tot het opzetten van een projectorganisatie, waarin
verschillende vormen van kennis en vaardigheid werden samengebald.
De samenstelling van de staf diende een weerspiegeling daarvan te
zijn. Om de vertrouwelijkheid van het onderzoek zoveel mogelijk te
waarborgen, heeft de commissie ervoor gekozen zo weinig mogelijk
onderzoek uit te besteden. Slechts het in kaart brengen van de
ernst, aard en omvang van de zware, georganiseerde criminaliteit
heeft de commissie uitbesteed.
lees meer
Bijlage I – 2.1 Benoeming en constitutie van de
commissieJanuary 1, 1999
HOOFDSTUK 2 DE COMMISSIE EN HAAR STAF
2.1 Benoeming en constitutie van de commissie
Op 6 december 1994 deed de voorzitter van de Kamer mededeling
aan de Kamer van de samenstelling van de commissie, de
Enqutecommissie Opsporingsmethoden genaamd. De voorzitter benoemde
tot lid:
lees meer
Bijlage I – 1.3 Het plenaire debatJanuary 1, 1999
1.3 Het plenaire debat
Nadat de vaste commissie voor Justitie met het uitbrengen van
een lijst van vragen en antwoorden Noot het
voorbereidend onderzoek van het rapport van de Werkgroep
vooronderzoek opsporingsmethoden had voltooid, vond op 16 november
1994 het plenaire debat plaats. Noot Het rapport werd
van achter de regeringstafel verdedigd door de voorzitter van de
werkgroep. De ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken
waren ook aanwezig ter beantwoording van aan hen gerichte
vragen.
lees meer
Bijlage I – 1.2 Het voorstel aan de KamerJanuary 1, 1999
1.2 Het voorstel aan de Kamer
Op 10 november 1995 werd door de leden van de Werkgroep
vooronderzoek opsporingsmethoden het volgende voorstel tot het
instellen van een enqute bij de Kamer ingediend: De leden Van
Traa (PvdA), Van de Camp (CDA), Van der Stoel (VVD), De Graaf (D66)
en Rabbae (GroenLinks) stellen de Kamer voor, overeenkomstig
artikel 1 eerste en derde lid van de Wet op de Parlementaire Enqute
juncto de artikelen 140 en 141 van het Reglement van Orde van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal, te besluiten:
lees meer
Bijlage I – 1.1 De Werkgroep vooronderzoek
opsporingsmethodenJanuary 1, 1999
HOOFDSTUK 1 VAN WERKGROEP NAAR ENQUTECOMMISSIE
1.1 De Werkgroep vooronderzoek opsporingsmethoden
Na afloop van het plenaire debat in de Kamer over de opheffing
van het interregionaal rechercheteam Noord-Holland/Utrecht op 7
april 1994 Noot werd de motie, ingediend door de leden
Dijkstal, Kohnstamm en Brouwer (motie-Dijkstal c.s) Noot
, door de Kamer aangenomen. De motie luidde als volgt: De
Kamer,
lees meer
Bijlage I – VOORWOORDJanuary 1, 1999
VOORWOORD
De Enqutecommissie Opsporingsmethoden legt in deze bijlage
verantwoording af over het door haar verrichte onderzoek. Zij heeft
hierbij deel II van het rapport van de RSV-enqute als voorbeeld
genomen. Tevens wordt in het kort de totstandkoming van de
commissie beschreven. Verder besteedt de commissie aandacht aan een
aantal zaken waarmee zij tijdens haar onderzoek werd
geconfronteerd, zoals de bijzondere veiligheidsmaatregelen die
moesten worden getroffen ter bescherming van documenten en
personen, de afspraken over de inzage en het overleggen van
gevoelige informatie door politie en justitie, alsmede de afspraken
over de inzage van criminele inlichtingen door de externe
onderzoeksgroep van de commissie. In deze bijlage doet de commissie
voorstellen omtrent de behandeling van haar archief en het archief
van de externe onderzoeksgroep.
lees meer
Bijlage XI – 4.2. Couleur localeJanuary 1, 1999
4.2. Couleur locale
De aanwezigheid van grote koppelbazen is al decennialang een
kenmerk van Nijmegen en omstreken. In de jaren zeventig trokken
koppelbazen landelijk sterk de aandacht door de grote winsten en de
daarbij behorende extravagante levensstijl. Zij vestigden daarmee
ook de aandacht van politie en justitie op zich. Bestrijding van
koppelbazerij werd landelijk een van de belangrijkste issues in de
fraudebestrijding. Ook in en rond Nijmegen (Groesbeek, Tiel) werden
in het begin van de jaren tachtig enkele grote
opsporingsonderzoeken verricht tegen koppelbazen. Enkele
koppelbazen van weleer zijn momenteel nog steeds bedrijvig in het
Nijmeegse. Maar de stijl en de activiteiten zijn veranderd. Enkelen
hebben een respectabele status verworven als
onroerend-goedexploitant of als min of meer legale bemiddelaar in
arbeidskracht; anderen passen hun in de koppelbazerij opgedane
ervaringen met plof BV’s toe en plegen andere vormen van fraude,
zoals flessentrekkerij en bedrieglijke bankbreuk.
lees meer
Bijlage XI – 4.1. InleidingJanuary 1, 1999
4. NIJMEGEN
4.1. Inleiding
4.1.1. De stad Nijmegen
Nijmegen behoort met zijn 147.000 inwoners in bevolkingsomvang
net niet tot de top 10 van Nederland. In 1950 bedroeg het aantal
inwoners ruim 110.000. Ten opzichte van de landelijke
leeftijdsopbouw heeft Nijmegen een relatief jonge bevolking. Ruim
een derde van het aantal inwoners valt in de leeftijdscategorie 15
tot en met 34 jaar. De 50+-ers maken slechts 27% van de Nijmeegse
bevolking uit. In deze leeftijdsopbouw komt tot uitdrukking dat
Nijmegen een universiteitsstad is. De aanwezigheid van de
universiteit benvloedt uiteraard sterk het uitgaansleven en de
woningnood in het centrum van Nijmegen. Nijmegen heeft zich gestaag
ontwikkeld en is niet, zoals Enschede vanwege de expansie als
gevolg van de textielindustrie, een boom-town geweest. De industrie
heeft in deze oude universiteitsstad nooit een stempel op de aard
en omvang van de stad gedrukt. Ook vandaag de dag wordt vooral door
dienstverlenende sectoren, waaronder banken, onderwijs,
gezondheidszorg, werkgelegenheid geboden. Het
werkloosheidspercentage bedroeg in 1994 in Nijmegen 13,4 hetgeen
vergeleken met het landelijke percentage (7,5) hoog te noemen is.
Vergeleken met Arnhem en Enschede heeft Nijmegen het hoogste
percentage van de drie.
lees meer
Bijlage XI – 3.3. VerschijningsvormenJanuary 1, 1999
3.3. Verschijningsvormen
3.3.1. De harddrugs
De handel in herone en cocane in Enschede wordt niet beheerst
door n groep. Er zijn vele personen en kleine groepen actief die
voor de levering aan dealers verantwoordelijk zijn. Ieder heeft een
deel van deze gefragmenteerde markt en dat lijkt tot ieders
tevredenheid te gebeuren. Sommige samenwerkingsverbanden tussen
leveranciers zijn duurzaam van karakter, andere kennen meer
incidentele werkverbanden. De grootste plaats in de heronehandel en
-verkoop Noot wordt ingenomen door twee Turkse families,
maar een deel van de lokale markt wordt mede voorzien door
autochtone Enscheders, een woonwagenfamilie Noot en door
enkele kleine zelfstandigen van Turkse en Marokkaanse origine. Over
Chinese, Italiaanse en (ex-)Joegoslavische betrokkenheid in deze
handel is niets bekend.
lees meer
Bijlage XI – 3.2. Couleur localeJanuary 1, 1999
3.2. Couleur locale
De hoge werkloosheid heeft in Enschede haar sporen nagelaten. De
art. 12 positie waarin de stad jaren verkeerde, bood weinig
mogelijkheden de stad te laten opnemen in de vaart der volkeren.
Een aantal wijken in de stad is duidelijk verpauperd en er vindt
volgens sommige zegslieden van de politie een zwakke vorm van
gettovorming plaats. In deze buurten wonen veel allochtonen, in het
bijzonder Turken en Marokkanen, in redelijke harmonie samen met
autochtonen die gemiddeld een zeer lage opleiding hebben en
dikwijls werkloos zijn. Van raciale conflicten is, op een enkel
incident na, geen sprake. Pas de laatste tien jaar probeert de stad
de achterstand in te halen. Hoewel grote stadsalures de
plaatselijke politiek en de beleidsplannen van de ambtenaren
kleuren, is Enschede nog altijd een groot dorp qua mentaliteit en
qua sociale controle. Doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg is een
lijfspreuk van velen en in de binnenstad kent iedereen die een zaak
heeft elkaar. De plaatselijke zakenelite treft elkaar in het
Muziekcentrum of op de skyboxen van FC Twente. De studenten van de
universiteit verhuizen de laatste vijf jaar in grotere getalen van
de beschermde campus naar de stad Enschede. Deze overstap heeft
zijn gevolgen voor het leven op straat en (natuurlijk) voor de
horeca in Enschede. De typische studentenkroegen en restaurantjes
van diverse origine krijgen een steeds grotere plaats in het
relatief kleine en geografisch eigenaardig gestructureerde centrum.
Het uitgaanscentrum is nu gesitueerd op en rond het marktplein
terwijl de winkelgebieden daar redelijk verspreid omheen liggen. In
de horecasector kent iedereen elkaar en buitenstaanders worden met
argusogen bekeken. Eventuele geruchten verspreiden zich snel en de
politie is rap op de hoogte als er iets mis is in de stad. De
politie hanteert het harmoniemodel: door middel van het in gesprek
blijven met betrokkenen, wordt rust en orde gehandhaafd.
lees meer
3.1.1. De stad EnschedeJanuary 1, 1999
3.1.1. De stad Enschede Noot
De ontwikkeling van Enschede is nauw verbonden met de opkomst
van de textielindustrie. Deze industrie heeft vanaf 1850 geleid tot
een snelle groei van de werkgelegenheid. Als gevolg daarvan kwam er
een grote toeloop van voornamelijk ongeschoolde arbeiders en hun
gezinnen van het platteland naar de stad op gang. Tussen 1900 en
1950 nam het aantal werknemers in de textielfabrieken in Enschede
toe van ongeveer 8.000 tot 20.000. De namen van textielbaronnen als
Van Heek en Schuttersveld zijn onlosmakelijk verbonden met
Enschede. De totale bevolkingsomvang nam tussen 1900 en 1950 toe
van circa 35.000 tot rond 110.000. De economische groei van
Enschede in de jaren vijftig en een deel van de jaren zestig is
vooral te danken aan de florerende textiel- en kledingindustrie. Na
1965 ging het snel bergafwaarts met de textielindustrie als gevolg
van de zware concurrentie uit Azi, waar veel goedkoper en sneller
kleding werd vervaardigd. De werkgelegenheid daalde hierdoor in
Enschede sterk. Alleen al binnen de textielsector gingen tussen
1960 en 1977 circa 13.500 arbeidsplaatsen verloren. Andere
industrile sectoren, zoals de metaalindustrie en de optische
industrie, wisten wel enige groei te bewerkstelligen maar deze was
onvoldoende om de terugval op te vangen. Onder leiding van de
toenmalige burgemeester Thomassen is met veel kracht sinds het
midden van de jaren zestig de dienstensector in Twente uitgebreid,
in het bijzonder in Enschede. Maar de vestiging van de Universiteit
Twente en de uitbreiding van de (technologische) dienstensector
hebben de achterstand van Twente ten opzichte van de rest van
Nederland echter niet kunnen verkleinen. In Enschede is al jaren
sprake van een zorgelijke economische situatie. Het percentage
werklozen in Enschede is sinds de jaren zestig steeds hoger dan het
landelijke percentage. In 1990 was in Enschede 14,4% van de
beroepsbevolking zonder werk. Dat is bijna 5% hoger dan het
landelijke gemiddelde (7,5%). Op 1 januari 1994 is dat percentage
gedaald naar 13,1. Voorts kampt de stad met een relatief groot
aantal arbeidsongeschikten. In totaal zijn 25% van de Enscheders
afhankelijk van een uitkering. Ongeveer 60% van de Enschedese
bevolking heeft een inkomen lager dan het modale van Nederland. De
bevolking in Enschede is na de Tweede Wereldoorlog toegenomen met
zo’n 50%. In 1950 had de stad een kleine 110.000 inwoners en in
1995 ruim 147.000. Desondanks is Enschede qua bevolkingsgroei
achtergebleven bij de rest van Nederland. De bevolking in Enschede
telt relatief veel bejaarden en veel jonge mensen onder de
vijfentwintig jaar (studenten van de Hogeschool en van de
Universiteit). Veel (vooral jonge) gezinnen zijn de laatste vijf
jaar naar nieuwbouwwijken in het zuiden van Enschede getrokken. In
het centrum wonen, net als in veel andere grote steden, veel
alleenstaanden en twee-persoonshuishoudens.
lees meer
Bijlage XI – 3.1. InleidingJanuary 1, 1999
3. ENSCHEDE
3.1. Inleiding
3.1.1. De stad Enschede Noot
De ontwikkeling van Enschede is nauw verbonden met de opkomst
van de textielindustrie. Deze industrie heeft vanaf 1850 geleid tot
een snelle groei van de werkgelegenheid. Als gevolg daarvan kwam er
een grote toeloop van voornamelijk ongeschoolde arbeiders en hun
gezinnen van het platteland naar de stad op gang. Tussen 1900 en
1950 nam het aantal werknemers in de textielfabrieken in Enschede
toe van ongeveer 8.000 tot 20.000. De namen van textielbaronnen als
Van Heek en Schuttersveld zijn onlosmakelijk verbonden met
Enschede. De totale bevolkingsomvang nam tussen 1900 en 1950 toe
van circa 35.000 tot rond 110.000. De economische groei van
Enschede in de jaren vijftig en een deel van de jaren zestig is
vooral te danken aan de florerende textiel- en kledingindustrie. Na
1965 ging het snel bergafwaarts met de textielindustrie als gevolg
van de zware concurrentie uit Azi, waar veel goedkoper en sneller
kleding werd vervaardigd. De werkgelegenheid daalde hierdoor in
Enschede sterk. Alleen al binnen de textielsector gingen tussen
1960 en 1977 circa 13.500 arbeidsplaatsen verloren. Andere
industrile sectoren, zoals de metaalindustrie en de optische
industrie, wisten wel enige groei te bewerkstelligen maar deze was
onvoldoende om de terugval op te vangen. Onder leiding van de
toenmalige burgemeester Thomassen is met veel kracht sinds het
midden van de jaren zestig de dienstensector in Twente uitgebreid,
in het bijzonder in Enschede. Maar de vestiging van de Universiteit
Twente en de uitbreiding van de (technologische) dienstensector
hebben de achterstand van Twente ten opzichte van de rest van
Nederland echter niet kunnen verkleinen. In Enschede is al jaren
sprake van een zorgelijke economische situatie. Het percentage
werklozen in Enschede is sinds de jaren zestig steeds hoger dan het
landelijke percentage. In 1990 was in Enschede 14,4% van de
beroepsbevolking zonder werk. Dat is bijna 5% hoger dan het
landelijke gemiddelde (7,5%). Op 1 januari 1994 is dat percentage
gedaald naar 13,1. Voorts kampt de stad met een relatief groot
aantal arbeidsongeschikten. In totaal zijn 25% van de Enscheders
afhankelijk van een uitkering. Ongeveer 60% van de Enschedese
bevolking heeft een inkomen lager dan het modale van Nederland. De
bevolking in Enschede is na de Tweede Wereldoorlog toegenomen met
zo’n 50%. In 1950 had de stad een kleine 110.000 inwoners en in
1995 ruim 147.000. Desondanks is Enschede qua bevolkingsgroei
achtergebleven bij de rest van Nederland. De bevolking in Enschede
telt relatief veel bejaarden en veel jonge mensen onder de
vijfentwintig jaar (studenten van de Hogeschool en van de
Universiteit). Veel (vooral jonge) gezinnen zijn de laatste vijf
jaar naar nieuwbouwwijken in het zuiden van Enschede getrokken. In
het centrum wonen, net als in veel andere grote steden, veel
alleenstaanden en twee-persoonshuishoudens.
lees meer
Bijlage XI – 2. OPZET VAN DE LOKALE STUDIESJanuary 1, 1999
2. OPZET VAN DE LOKALE STUDIES
In de diverse deelrapporten is gepoogd het landelijke beeld van
de georganiseerde criminaliteit te schetsen vanuit verschillende
gezichtspunten. Men kan starten vanuit de rol van georganiseerde
misdaad op illegale markten maar ook vanuit de illegale
activiteiten van criminele groepen in legale economische branches.
Dezelfde benadering is als strategie voor deze lokale studie
toegepast. Wij hebben nadrukkelijk geprobeerd de drie steden zo
veel mogelijk met dezelfde gegevensbronnen te bestuderen om in
ieder geval vergelijkingen tussen de drie mogelijk te maken.
Hierbij is de politie als uitvalsbasis gebruikt. Hoewel het gebruik
van politile gegevens uiteraard beperkingen heeft, beschikt de
politie relatief gezien over de meeste informatie van de
georganiseerde criminaliteit in een stad. Overigens zijn wij, zoals
nog wordt toegelicht, niet geheel afgegaan op politiegegevens.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>