Bijlage XI – 2.1. De grootstedelijke contextJanuary 1, 1999
2. AMSTERDAM IN DE KERING
2.1. De grootstedelijke context
In de grote stad beginnen alle sociale veranderingen eerder en
ze openbaren zich hier vaak ook heftiger dan daarbuiten. Sommige
verschijnselen doen zich ook alleen maar in de grote stad voor, of
komen hier op een schaal voor die buiten een stedelijk verband
ondenkbaar is. Als er in Nederland sprake is van georganiseerde
criminaliteit, mogen we verwachten dat die in Amsterdam begint, dat
zij er omvangrijker is dan elders in het land en dat zij hier
gedaanten aanneemt die elders niet worden waargenomen. In dit
hoofdstuk willen we een aantal kenmerken van de grote stad noemen
en ontwikkelingen en trends laten zien die ruimte geven voor de
ontwikkeling van georganiseerde criminaliteit. We behandelen kort
de volgende aspecten: de topografie van de georganiseerde
criminaliteit in Amsterdam, de demografische en economische
ontwikkelingen die de stad in de voorbije decennia heeft ondergaan,
en haar culturele metamorfose sinds de jaren zestig.
lees meer
Bijlage XI – 1.3. De opzet van dit rapportJanuary 1, 1999
1.3. De opzet van dit rapport
De opzet van dit rapport komt in grote lijnen overeen met de
tweedeling in georganiseerde criminaliteit die ligt besloten in de
definitie van dit verschijnsel. Dit wil zeggen dat eerst wordt
ingegaan op enkele vormen van georganiseerde criminaliteit waarbij
het gaat om het aanbieden van illegale goederen en diensten, met
name de drugshandel en de vrouwenhandel in relatie tot de
prostitutie-business in de stad. Daarna worden enkele legale
branches onder de loupe genomen om te bezien of zich hierbinnen
bepaalde vormen van georganiseerde criminaliteit manifesteren. Om
de samenhang tussen al de betrokken vormen van georganiseerde
criminaliteit te belichten, wordt deze bespreking van de
verschijningsvormen van georganiseerde criminaliteit in Amsterdam
afgerond met een analyse van de situatie binnen en buiten het
Wallen-gebied in het centrum van de stad.
lees meer
Bijlage XI – 8. BIBLIOGRAFIEJanuary 1, 1999
8. BIBLIOGRAFIE
Aalberts, M.M.J. en Dijkhof, N., Illegale vreemdelingen,
vreemdelingenbewaring en uitzetting, in Justitile
Verkenningen, jaargang 8, 1992, p. 8-29.
Altink, S., Dossier vrouwenhandel; De feiten, de verhalen, de
ervaringen, Sua, Amsterdam, 1993. Amerongen, A. van, Boris en
de mafia, in De Groene Amsterdammer, 3 mei 1995. Amersfoort,
J.M.M. van, De Antillianen, in H. Verwey-Jonker (red.), Allochtonen
in Nederland, Ministerie van Cultuur, Recreatie en
Maatschappelijk Werk, ‘s-Gravenhage, 1971.
lees meer
Bijlage XI – 7. ALGEMEEN BESLUITJanuary 1, 1999
7. ALGEMEEN BESLUIT
Het probleem van de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam is
hoofdzakelijk nog een probleem van de (illegale) levering van
(illegale) goederen en diensten. Op beperkte schaal doet dit
probleem zich voor in de vorm van vrouwenhandel en wapenhandel. Het
manifesteert zich bovenal in de drugshandel. Amsterdam is op dit
gebied nu eenmaal een wereldmarkt. En dus is het geen wonder dat
niet alleen klassieke georganiseerde-misdaad-groepen als de
Italiaanse mafia en de Chinese triades op deze markt opereren, maar
ook criminele groepen die hetzij rechtstreeks uit de bronlanden
komen (Colombia bijvoorbeeld), hetzij onrechtstreeks, via de
allochtone gemeenschappen in ons land (Turken, Marokkanen en
Surinamers). Is georganiseerde criminaliteit in deze sector dan
alleen een kwestie van buitenlandse en allochtone criminele
groepen? Nee, bepaald niet. In de voorbije dertig jaren is de
vertrouwde Amsterdamse penose goeddeels vervangen door autochtone
criminele groepen – van verschillend formaat – die in menig opzicht
helemaal niet onderdoen voor die andere groepen. Zij zijn met name
groot geworden met de internationale handel in hash,
maar meer in het geniep zijn zij ook betrokken bij de groothandel
in hard drugs, in het bijzonder cocane. Zeker zo belangrijk is
evenwel de andere kant, het complement zo men wil, van vorenstaande
conclusie, namelijk dat in Amsterdam geen ernstige sporen van
georganiseerde criminaliteit te ontdekken zijn in reguliere
economische sectoren als de bouwnijverheid, de textielnijverheid en
het particuliere vervoer. Want dit wil zeggen dat deze
criminaliteit hier lang niet zo ernstig is als in sommige
Amerikaanse, Italiaanse of Japanse steden, waar n of meer van de
bedoelde branches grotendeels door criminele groepen worden
gecontroleerd. Maar deze conclusie mag nu ook weer geen reden zijn
om te denken dat het in Amsterdam dus allemaal wel meevalt. Wij
hebben immers ook geconstateerd dat vooral autochtone criminele
groepen er in de voorbije jaren in zijn geslaagd om in de stad,
maar speciaal in de binnenstad en hier weer met name op de Wallen,
machtsposities uit te bouwen in zowel de horeca en het gokwezen als
in het onroerend goed. En deze economische machtsposities,
hoogstwaarschijnlijk voor een belangrijk deel gebouwd op kapitaal
dat met de drugshandel is verdiend, stellen hen niet alleen in
staat de gewone economische verhoudingen in de betrokken branches,
ook met (dreiging met) geweld, te fnuiken, maar verschaffen hen ook
de infrastructuur, de logistiek, voor verdere ontplooiing van
allerhande illegale activiteiten – drugshandel, vrouwenhandel,
(illegaal) gokken en andere. Door deze ontwikkeling heeft het
stadsbestuur op het vlak van de openbare orde en zedelijkheid
feitelijk een belangrijk deel van zijn beleidsruimte in de
binnenstad verloren. De groepen die in Amsterdam bij het plegen van
georganiseerde criminaliteit zijn betrokken, kunnen niet over n en
dezelfde kam worden geschoren. De onderlinge verschillen tussen wat
hiervoor gemakshalve maar groepen zijn genoemd, zijn zelfs zo
groot, dat deze term – wanneer ze niet wordt geconcretiseerd –
nauwelijks nog betekenis lijkt te hebben. Wanneer er in het geval
van de Italiaanse mafia of de Ghanese respectievelijk Nigeriaanse
netwerken van groepen wordt gesproken, moet men zich goed
realiseren dat het hier in feite hoofdzakelijk gaat om
handelsvertegenwoordigers, makelaars, van de criminele organisaties
die in betrokken landen van herkomst actief zijn. Bij de Chinese
en, tot op zekere hoogte, de Joegoslavische groepen ligt het
duidelijk anders. Hier is werkelijk sprake van bendes die ook als
zodanig opereren in Amsterdam. Wat alleen niet altijd zo duidelijk
is, dat zijn de verbindingen tussen deze bendes en bepaalde grote,
internationaal opererende criminele organisaties. De term groepen
is ook verwarrend in relatie tot de Surinaamse, Turkse en
Marokkaanse drugshandel, tenzij er direct wordt bijverteld dat de
groothandelaren uit de betrokken gemeenschappen niet op zichzelf
werken, maar echte sleutelfiguren in deze gemeenschappen vormen:
zij schakelen tal van hun lotgenoten in om de drugshandel te
organiseren. En wanneer we tenslotte kijken naar de autochtone
criminele groepen, dan zien die er weer anders uit. Hier gaat het
niet om enkelingen, ook niet om kleine bendes die al dan niet deel
uitmaken van internationale organisaties, en evenmin om delen van
bepaalde bevolkingsgroepen. Waar het wel om gaat, zijn losjes
georganiseerde, betrekkelijk zelfstandig opererende eenheden, die
qua formaat variren van groepen die enkele tientallen personen
tellen, tot groepen van 100 tot 150 man die weer uit verschillende
kleinere groepen bestaan. Wat al deze groepen niettemin gemeen
hebben, is hun bereidheid om geweld, dodelijk geweld, te gebruiken.
Deze essentile karakteristiek van georganiseerde criminaliteit
springt gewoonlijk het meest in het oog bij de buitenlandse en
allochtone criminele groepen. En het mag dan inderdaad al zo zijn
dat de bedoelde groepen naar verhouding meer liquidaties op hun
conto hebben staan dan autochtone Amsterdamse groepen, ook de
grotere onder de laatstbedoelde groepen laten zich in dezen bepaald
niet onbetuigd. Het voorbeeld van de Bruinsma-clan heeft in de
jaren negentig navolging gevonden. Onnodig te zeggen dat ook dit
feit onderstreept dat de georganiseerde criminaliteit van eigen
bodem niet dient te worden uitgevlakt. Ook al is het zo dat tot nu
toe eigenlijk alleen Joegoslavische bendes te kennen hebben gegeven
dat zij bereid zijn grof geweld tegen de politie te gebruiken
wanneer deze systematisch en gericht in hun richting zou beginnen
te werken. Dat het hier niet om een loze waarschuwing gaat, mag
bekend worden verondersteld.
lees meer
Bijlage XI – 6.6. Tot besluitJanuary 1, 1999
6.6. Tot besluit
Het vorenstaande laat er, dunkt ons, geen misverstand over
bestaan dat bepaalde criminele groepen in Amsterdam tegenwoordig
bereid en in staat zijn om zich op verschillende manieren
krachtdadig teweer te stellen tegen (strafrechtelijk)
overheidsoptreden met betrekking tot de door hen gepleegde
criminaliteit. Zowel het feit dat hiertoe verschillende strategien
worden gebruikt als het feit dat deze strategien op betrekkelijk
ruime schaal en met een redelijk grote intensiteit worden
gehanteerd, geeft inderdaad aan dat de bestrijding van de
georganiseerde criminaliteit in Amsterdam, althans in dit opzicht,
een nieuwe fase is ingegaan. Waar contra-observatie, intimidatie,
corruptie en manipulatie van de media in vroeger tijden incidenteel
ook wel voorkwamen, wordt hun toepassing nu meer en meer tot
systeem verheven. De meer strategische en indringende aanpak van de
georganiseerde criminaliteit is hier zeker niet vreemd aan. De
opbouw van systematische contra-actie was te verwachten.
lees meer
Bijlage XI – 6.5. Inschakeling van de mediaJanuary 1, 1999
6.5. Inschakeling van de media
De vraag in hoeverre de media onder druk staan van de
georganiseerde misdaad is in dit hoofdstuk contra de overheid in
zoverre van belang dat de media de intermediair kunnen
vormen waarlangs bedreigingen aan haar adres publiek worden
gemaakt. Ook kunnen zij een middel vormen om politie en justitie in
diskrediet te brengen, en dus te ondermijnen, met loze verhalen
over corruptie en onrechtmatig optreden. Een andere vraag is in
hoeverre de media zelf een branche vormen die door de
georganiseerde misdaad wordt genfiltreerd. Over dat laatste is
weinig bekend, maar we zullen er hier toch even bij stilstaan.
Journalisten zijn altijd al spreekbuis geweest van prominente
misdadigers. De verhalen die zij uit hun mond optekenen hebben niet
zelden een romantische inslag. De levensgeschiedenissen van
Pistolen Paultje, Haring Arie en Heer Olivier laten zich lezen als
schelmenromans. De hoofdpersonen stellen zichzelf natuurlijk niet
in een ongunstig daglicht en de lezers worden geacht hun avonturen
met een korreltje zout te nemen. Dat wordt anders wanneer de
verslaggever zich kritisch opstelt en het vraaggesprek aanvult met
informatie uit bronnen die de betrokken misdadiger misschien liever
niet had onthuld. Dan wordt het een
kwestie van onderhandelen en is het maar de vraag welke waarheid in
de media verschijnt. Ton van Dijk schreef in de jaren zeventig en
tachtig stukken over Amsterdam als Redacteur Onderwereld en hield
toen zijn voornaamste zegslieden uit de (negatieve) publiciteit.
Jopie de Vries was van mening dat zijn kleine imperium ten onrechte
steeds door de politie werd aangepakt omdat het het grootste was en
de meeste aandacht trok. Als een goktent was gesloten liet De Vries
aan Van Dijk zien welke ravage de politie nu weer had aangericht.
Van Dijk schreef erover en hield Zwarte Jopie dan inderdaad uit de
wind. Dit geldt ook in de richting van de politie:
misdaadverslaggevers hebben vaste relaties met n of meer
politiemensen die hun heldendaden graag vereeuwigd zien of die
welbewust criminele nieuwsfeiten laten uitlekken om uiteenlopende
redenen. De journalistieke vuistregel luidt in alle gevallen:
iedere primeur is een lek. En dus zal een journalist doorgaans zijn
bron niet noemen. De namen van vaste informanten, waar zij ook
zitten, bereiken de publiciteit niet of slechts in verhulde
vorm.
lees meer
Bijlage XI – 6.4. Corruptie bij politie, justitie en
bestuurJanuary 1, 1999
6.4. Corruptie bij politie, justitie en bestuur
Onderzoek doen naar corruptie is om allerlei redenen een lastige
opgave. Niet alleen gaat het om gedrag dat door de betrokkenen
liefst zo geheim mogelijk wordt gehouden, maar ook hebben
instellingen er somtijds grote belangen bij om gevallen van
corruptie in de doofpot te stoppen. Hierom vangt deze paragraaf aan
met de resultaten van ons CID-onderzoek naar dergelijke gevallen.
Vervolgens wordt nader ingegaan op de corruptie bij de politie,
omdat vooral hier dit probleem het meest zichtbaar is geworden.
Tenslotte wordt bezien in hoeverre er in Amsterdam inderdaad sprake
is van corruptie in de politiek.
lees meer
Bijlage XI – 6.3. Intimidatie van politie en
justitieJanuary 1, 1999
6.3. Intimidatie van politie en justitie
Intimidatie van politie en justitie, of althans poging hiertoe,
kan op haar beurt ook heel diverse vormen aannemen. Hierom is deze
strategie om overheidsoptreden tegen (georganiseerde) criminaliteit
te bruskeren, ook niet haarscherp te onderscheiden van de
voorgaande, observatie. Neem bijvoorbeeld het plegen van een
inbraak bij een politie-officier met het oog op het wegnemen van
bepaalde documenten. Een dergelijke actie zou -.gelet op het doel –
als een observatie-actie kunnen worden betiteld, maar -.gelet op
het middel – kan zij beter als een vorm van intimidatie worden
beschouwd. En dit om de reden – die ook al in de inleiding van dit
hoofdstuk werd genoemd – dat het er bij de observatie van politie
vr alles om gaat, geheim te houden dat de politie wordt bekeken,
terwijl het er bij intimidatie juist op aankomt kenbaar te maken
dat er tegen-actie wordt gevoerd.
lees meer
Bijlage XI – 1.2. De aanpak van het onderzoekJanuary 1, 1999
1.2. De aanpak van het onderzoek
Georganiseerde criminaliteit is een verschijnsel dat welhaast
per definitie vanuit heel diverse gezichtspunten kan worden
bestudeerd. Het kan bijvoorbeeld zowel worden bezien door de bril
van de mensen die deze criminaliteit bedrijven als vanuit de
positie van degenen die er direct het slachtoffer van zijn, maar
ook in het perspectief van de organisaties die haar op de n of
andere manier pogen te bestrijden. Onderzoeken vanuit deze of nog
andere gezichtspunten verricht, toveren steeds weer een ander beeld
van dit verschijnsel te voorschijn. Ook is het zo dat het onderzoek
dat vanuit de ene invalshoek wordt verricht, niet per definitie
moeilijker of gemakkelijker is dan het onderzoek dat vanuit een
andere invalshoek is opgezet. Voor wie bijvoorbeeld geen toegang
heeft tot de vertrouwelijke informatie waarover de politie
beschikt, is het gewoon heel moeilijk, om niet te zeggen
onmogelijk, om een adequaat beeld van de georganiseerde
criminaliteit te schetsen. Voor zo iemand zit er weinig anders op
dan om contact te zoeken met de plegers respectievelijk de
slachtoffers van georganiseerde criminaliteit en te bezien of er in
hun kring voldoende betrouwbare gesprekspartners te vinden zijn die
onder bepaalde voorwaarden opening van zaken willen geven. En het
is zeker ook zo dat aan elke aanpak van onderzoek op dit terrein de
nodige voordelen en nadelen, moeilijkheden en mogelijkheden kleven.
Het feit bijvoorbeeld dat de politie veel informatie uit de tweede
hand heeft, betekent dat haar berichten over georganiseerde
criminaliteit behoedzaam moeten worden genterpreteerd. Maar hier
staat tegenover dat het voor onderzoekers ook heel moeilijk is om
het waarheidsgehalte te beproeven van verhalen die door misdadigers
worden verteld, nog moeilijker vaak dan voor de politie. Kortom:
onderzoek naar georganiseerde criminaliteit is geen eenvoudige
zaak.
lees meer
Bijlage XI – 6.2. Observatie van de politieJanuary 1, 1999
6.2. Observatie van de politie
De observatie van de politie kan, net als de observatie
door de politie, wanneer ze ruim wordt genomen, drie
grondvormen aannemen: de visuele vergaring van informatie, de
onderschepping van berichtenverkeer en het runnen van
informanten.
lees meer
Bijlage XI – 6.1. InleidingJanuary 1, 1999
6. CONTRA DE OVERHEID
6.1. Inleiding
Al wie misdaad pleegt, tracht de politie te ontlopen. Dieven en
helers zoeken het duister van de nacht; malafide afvalverwerkers
storten hun giftige produkten op een afgelegen plek of op een
moment dat de controle bij de stortplaats minder is; de fabrikanten
van XTC bouwen hun installaties op in een onopvallende loods. In
.2.1 hebben we gezien welke plaatsen en onderkomens in de stad zich
voor zulke geheime activiteiten lenen. De werkwijzen van plegers
van misdaad zijn in beginsel dus defensief van aard. Bij
georganiseerde misdaad van het type waarbij illegale goederen en
diensten worden aangeboden, schieten defensieve
voorzorgsmaatregelen echter tekort omdat deze misdaad niet kan
gedijen zonder dat er een heleboel mensen aan meewerken of er
althans van weten. Er moet voor de produkten en diensten een
klantenkring worden aangeboord, er worden werknemers aangesteld in
uiteenlopende functies, er wordt gebruik gemaakt van de diensten
van legale firma’s (banken, horeca-bedrijven,
transportondernemingen) en specialisten (advocaten, makelaars,
etcetera). Georganiseerde misdaad verschilt van het misdadige
incident door de duurzaamheid van haar activiteiten, en van het
criminele project doordat zij op bedrijfsmatige basis wordt
bedreven. Dat moet wel in de gaten lopen. De kopstukken zullen
proberen zo ver mogelijk achter de coulissen te blijven en op het
toneel geen anderen te laten optreden dan bijgoochems, katvangers
en piepeltjes, maar ze kunnen er niet aan ontkomen om althans een
gedeelte van hun activiteiten aan de openbaarheid prijs te geven.
De risico’s die deze zichtbaarheid oplevert, kunnen worden
geneutraliseerd of althans verkleind door degenen die van deze
misdaad weten, te ontmoedigen hun wetenschap ter kennis van de
politie te brengen; door preventieve maatregelen te nemen zodat de
politie, als zij ervan weet, niet effectief kan optreden; door te
zorgen dat politie en justitie van optreden afzien. De
georganiseerde misdaad is dus door haar aard gedwongen om ook een
offensieve strategie te ontwikkelen. In onze definitie van
deze misdaad speelt dit element dan ook een belangrijke rol.
lees meer
Bijlage XI – 5.5. Tot besluitJanuary 1, 1999
5.5. Tot besluit
Wanneer we in dit besluit terugkeren naar de reden waarom dit
hoofdstuk werd geschreven – is er in het Wallen-gebied sprake van
(economische) machtsposities die (mede) via drugsgelden zijn
verworven -, dan kan worden gesteld dat dit beslist een valabele
reden was om nader onderzoek naar de toedracht van de problemen in
het Wallen-gebied te doen. Met nadruk schrijven we nader onderzoek
omdat elkeen die ook maar enigermate weet wat er allemaal in dit
gebied gaande is, beseft dat meer onderzoek zal moeten worden
verricht om daar een grondig inzicht in te kunnen krijgen. Maar het
inzicht dat ons onderzoek heeft opgeleverd, volstaat ruimschoots om
te kunnen stellen dat wat eerder al – voor de stad in haar geheel –
met betrekking tot de horeca werd geconstateerd, zich op en rondom
de Wallen in een nog veel geconcentreerdere vorm voordoet, namelijk
dat criminele figuren en groepen hier, dankzij hun illegaal
opgebouwde vermogens, een groot deel van de (economische) macht in
handen hebben gekregen, zodoende de jure et de facto tot op zekere
hoogte kunnen uitmaken wie er verder nog welke (illegale en/of
legale) activiteiten kunnen ontplooien en uiteindelijk dus ook in
hoge mate de graad van publieke (wan-)orde in dit gebied bepalen.
Met andere woorden: op grond van hun machtspositie regisseren de
betrokken ondernemers/ondernemingen niet alleen voor een belangrijk
stuk het economische leven in de buurt, maar markeren zij ook de
grenzen waarbinnen bestuur en politie nog vrijelijk kunnen
handelen. Terecht roept dit alles bij menigeen de vraag op of de
laatste jaren op de Wallen niet de omgekeerde wereld is geschapen.
En in de mate dat dit inderdaad het geval is, kan worden gezegd dat
hier – ook zonder dat er sprake is van wijdverspreide
politiek-bestuurlijke corruptie, enzovoort – momenteel een situatie
bestaat die in elk geval in economisch opzicht veel gemeen heeft
met toestanden die in landen als Itali en de Verenigde Staten voor
brandhaarden van georganiseerde criminaliteit worden gehouden. En
ook nu weer een situatie die niet is gecreerd door buitenlandse
en/of allochtone misdaadgroepen, maar hoofdzakelijk door
sleutelfiguren uit de Hollandse netwerken van Amsterdam, gewoon
Amsterdammers dus. Misschien is hierin ook een belangrijk deel van
de verklaring gelegen voor het merkwaardige feit dat deze
verregaande criminalisering van de Wallen heeft plaatsgevonden
zonder dat de lokale overheid hiertegen in het geweer is gekomen.
Heeft zij zich in de voorbije jaren niet altijd laten (mis)leiden
door de gedachte dat georganiseerde criminaliteit een verschijnsel
is uit verre landen, bedreven door aanhangers van sinistere
genootschappen, dat ook hier in de stad het best door een militaire
politiemacht kan worden bestreden?
lees meer
Bijlage XI – 5.4. De heersende eigendomsverhoudingenJanuary 1, 1999
5.4. De heersende eigendomsverhoudingen
Het is bepaald opmerkelijk dat er geen echt grote seksbedrijven
in de buurt actief zijn. Er zijn twee (Nederlandse) combinaties die
ieder ongeveer 20 hokken exploiteren en die de zaak, inclusief
bescherming met camera’s, commercieel aanpakken. Zij zijn de
grootsten. Een van hen, Hans Brouns, heeft zojuist (1993) een goed
overzicht gepubliceerd van de (recente) geschiedenis van de
Zeedijk. De auteur stelt zijn relaas voor als een
ooggetuigenverslag van een buurtbewoner. Ook hieruit blijkt dat er
geen sprake is van concentratie of monopolievorming in deze
bedrijfstak. De raamprostitutie in andere steden zoals Utrecht en
Den Haag is grotendeels in handen van enkelingen. Is er in
Amsterdam dan voldoende ruimte voor iedereen? Is deze sector in
vergelijking met andere economische activiteiten in de rosse buurt
niet voldoende interessant? Dat er geen sprake is van de vorming
van monopolies blijkt ook uit het feit dat de bordeelbazen zelf
geen security firma’s hebben opgericht, maar de beveiliging
uitbesteden aan specialisten van het particuliere geweld: de Hells
Angels. De ramen waar dezen protectie aanbieden zijn met een
sticker gemerkt. Ofschoon een bedrijfstak als die van de
prostitutie onconventionele ondernemers aantrekt die niet
gemakkelijk tot samenwerking zijn te brengen, is dit er toch een
paar maal van gekomen. Het ging toen om het keren van een
gemeenschappelijke bedreiging van buitenaf. Joegoslavische bendes
en de Russische mafia hebben serieuze pogingen gedaan om de
prostitutie binnen en buiten de Wallen in handen te krijgen, maar
dit is ze mede door toedoen van de Hollandse bordeelhouders niet
gelukt.
lees meer
Bijlage XI – 5.3. De wereld van de WallenJanuary 1, 1999
5.3. De wereld van de Wallen
In het licht van het voorgaande valt gemakkelijk te begrijpen
dat de oudere leden van de Amsterdamse penose unaniem van oordeel
zijn dat zij behoren tot een betere mensensoort dan hun hedendaagse
jonge collega’s, omdat zij zich zogezegd hielden aan strikte
standaarden van fatsoen. Dit is een algemeen verschijnsel: de oude
garde van Lower East Side New York, berucht centrum van Amerikaanse
georganiseerde misdaad, beweent precies zo de goede oude tijd
(Kasinitz en Hillyard, 1995). In een aflevering van het weekblad
Panorama in 1986 (nr. 12-17) zijn ze op een mooie en
uitdagende prent vereeuwigd: Buck Jones en Teun van der Vaart
(oersterke jongens), de beroemde bordeelexploitant, en nog een
heleboel meer: Frits van de Wereld en dan natuurlijk Gerritje
Ketting, Vette Lap, Utrechtse Jantje, Rinus Veth en de
praatjesmaker Haring Arie. Markante typen waarvan wij er in ander
verband al eerder een paar hebben genterviewd nu het nog kan. De
groepsfoto toont aldus een prominente uitsnede van het wereldje van
geweldenaren, inbrekers, kamerverhuurders, gokkers,
nachtclubportiers, oplichters, bikkers (souteneurs, niet te
verwarren met de hoger aangeslagen kamertjesverhuurders), helers en
al die anderen voor wie de Wallen tot in de jaren zestig het
natuurlijke leefmilieu vormden. Tot in deze jaren waren de bordelen
in handen van eenlingen, de prostitues werden beschermd door
kwartjespooiers, de cafs gerund door kleine zelfstandige uitbaters.
Niemand had veel, ieders individuele status werd bepaald door zijn
reputatie. Het optreden van de penose tegenover de autoriteiten
werd gekenmerkt door solidariteit. Verschliegeren (verraden) aan de
politie was er niet bij. De Wallen werden door de politie trouwens
enigszins op afstand bestuurd. Zij kon immers niet ingrijpen in
alle conflicten tussen hoeren en klanten, tussen bikkers en hun
vrouw. En zij voelde ook niet de behoefte om bij caf-ruzies in te
grijpen als duidelijk was dat de vechtersbazen de volgende dag weer
gezellig samen een biertje zouden drinken. Onderlinge
meningsverschillen werden (als het met woorden niet meer ging)
uitgevochten met de blote vuist en de barkruk. Het gebruik van een
mes werd afgestraft met het breken van de vingers van de hand die
het had gehanteerd. Thans is het geweld door het gebruik van
vuurwapens zodanig gedemocratiseerd dat de bekende Teun van der
Vaart vertelt: Nu staat er ineens zo’n spierinkie voor je en die
trekt dan zo’n ding. Daar houdt mijn macht op, ik heb nog nooit
meegemaakt dat iemand zo’n kogel weer terug kon koppen. De orde kon
vroeger worden gehandhaafd zonder moderne techniek. De grote
ommekeer in de wereld van de Wallen is in de jaren zestig gekomen
met het massatoerisme. Dit veranderde de Wallen in een groot rossig
sekspark en maakte de buurt tot een object van speculatie. Maar de
cht grote verandering vond pas plaats in de jaren zeventig, met de
opkomst van de drugs. Het evenwicht in de buurt werd toen danig
verstoord, de modus vivendi – alle oude penose-jongens spreken met
een zekere eerbied over de commissarissen Gerard Toorenaar en Henk
Breemer: hard doch eerlijk en rechtvaardig – tussen politie en
penose ging verloren. In de tijd dat Jopie de Vries de Wallen
domineerde en het verzet tegen rovende drugsverslaafden alsmaar
sterker werd, is een deel van de ordehandhavende taak overgegaan op
wat Bas van Hout in het geciteerde verhaal in Panorama
noemt: het kleine particuliere legertje diknekken dat optrad als je
ook maar n aspirientje verkocht of durfde te kijken naar iemands
binnenzak. Dat was misschien wel effectief, maar niet aanvaardbaar.
Er kwam met het verscheiden van Zwarte Joop wel een eind aan. De
huidige chef van politiedistrict II in de Warmoesstraat, A. Zee,
vat zijn zorgen samen. Op 171 hectare grond, waarop 13.000 mensen
wonen, vind je 5.000 bedrijven waarvan acht negenhonderd
horeca-ondernemingen, 150 200 coffeeshops, honderden cafetaria’s,
twee seksmusea, negen peep shows, zes bars voor homoseksuele
jongeren, 12 homobars, 31 seks-videotheken, 41 sekswinkels. Verder
zijn er enorm veel kleine en enkele grote hotels, in alle
prijsklassen. Het eigenlijke red light district bestaat uit
350 bordelen en straten met tippelprostitutie. Zoveel is duidelijk:
het toerisme in Amsterdam laat zich zonder de Wallen niet denken.
De Amsterdamse Kamer van Koophandel kwam in april 1994 met een
rapport: Amsterdam, let op je zaken, waarin ook
verontrusting doorklinkt. Toerisme is een van de pijlers waar de
stadseconomie op drijft. Het culturele erfgoed, het fraaie
stadslandschap, alle culturele voorzieningen en de vele attracties
en evenementen trekken zoveel mensen aan dat Amsterdam op jaarbasis
twee miljard gulden omzet. Maar de concurrentiepositie van de stad
ten opzichte van andere Europese steden verslechtert en dat komt
voor een deel door het slechte imago. Amsterdam is aantrekkelijk
vanwege zijn vrijzinnige cultuur en zijn jeugdige
uitstraling, maar de straten zijn vies, het is er onveilig en de
georganiseerde misdaad heeft greep gekregen op het
Wallen-gebied.
De politie wordt in dit gebied natuurlijk geconfronteerd met vele
klachten over overlast en criminaliteit. Aangifte terzake van
diefstal met geweld wil gewoonlijk zeggen dat een buitenlander die
drugs wilde kopen, zijn geld reeds had overhandigd, maar dat de
handelaar daarna is weggelopen. Er wordt aangifte gedaan van
zakkenrollerij en straatroof. Maar er vinden ook schietpartijen
plaats. En onlangs is een bordeelhouder aangetroffen in de
kofferbak van zijn uitgebrande auto. Deze verloedering van de
Wallen wordt door de korpsleiding grotendeels beschouwd als een
vraagstuk van openbare orde. Als er moet worden opgetreden, dan
gaat het erom een rustig straatbeeld te scheppen. Dit is de
klassieke politiemanier om een probleem aan te pakken. En dan is
het ver gezocht om achter de overlast die een gebied als de Wallen
met zich meebrengt, georganiseerde misdaad te zien. De leiding van
het betrokken politiedistrict denkt er echter anders over en komt
met haar analyse van het vraagstuk verrassend dicht in de buurt van
de manier waarop wij het probleem stellen. Georganiseerde misdaad
is ook in haar ogen geen kwestie van een stel vreemde organisaties
die de integriteit van de stad aantasten door in de bovenwereld
door te dringen, maar is een verschijnsel dat compleet deel
uitmaakt van het maatschappelijke leven in een grote stad en heel
concreet wordt in die buurten die zich daarvoor lenen; daar is zij
zichtbaar tot op het laagste niveau, op straat. De straten, de
bedrijfspanden en de woonhuizen in zulke buurten zijn in deze
optiek dan ook meer dan een decor. Zij vormen de uitvalsbasis voor
allerhande mensen op straat en de bron van tal van activiteiten
voor het raam. We hebben al eerder (in .2.1) vastgesteld dat
buurten met veel particulier bezit zich goed lenen voor de
innesteling van georganiseerde criminaliteit. Welnu, in het
Wallengebied is 90% van de panden in particulier bezit. Nader
onderzoek leert bovendien dat in dit gebied tal van onbebouwde
stukjes grond liggen, heel wat gebouwen zonder bestemming zijn (het
Waaggebouw) en ook talrijke zogenaamde grijze panden staan, waarvan
niemand weet wie er wonen en wat er zich afspeelt. Als de politie
komt vragen wie er woont, merkt zij dat de bewoners minder
mededeelzaam zijn dan vroeger. Welke risico’s levert het op om met
de politie te praten? De economische belangen in de buurt moeten
groot zijn want alleen al de 350 ramen leveren per jaar aan kale
huur al meer dan 10 miljoen gulden op. De huisvesting van de
(buitenlandse en Nederlandse) prostitues moet nog eens een veelvoud
hiervan opbrengen. De omzet in de wereld van de drugs, zo zagen we
in .3.2.1, is veel groter dan ooit werd vermoed. En de centra van
de Amsterdamse imperia van de hash zijn ook in deze buurt
gevestigd: The Bulldog, Grasshopper, Smokey en Fancy Free. In de
talrijke coffeeshops staan trouwens haast altijd speelautomaten.
Hun omzet beloopt tussen de 140 en 160 miljoen per jaar, waarvan
naar schatting van de politie zo’n 60% zwart. Voorts constateert
men een zekere branche-vervaging: ook hotels en cafs beginnen hash
te verkopen. In hoeverre gaan zij in de toekomst deze handel
beheersen? Dit alles brengt ons tot de algemene vraag: wie bezitten
eigenlijk de Wallen?
lees meer
Bijlage XI – 5.2. De Wallen in AmsterdamJanuary 1, 1999
5.2. De Wallen in Amsterdam: een historisch centrum van
prostitutie
Volgens politionele tellingen waren er in Amsterdam in 1896 19
bordelen en 17 rendez-vous-huizen (hieronder werden hotels en
particuliere woningen verstaan waar prostitues hun beroep
uitoefenden). In de bordelen waren in totaal 11 Nederlandse en 99
buitenlandse vrouwen werkzaam. Daarnaast bestonden er 139 andere
gelegenheden in de stad, zoals bierhuizen, logementen en cafs,
waarvan men vermoedde dat er prostitutie werd bedreven. Volgens het
bevolkingsregister waren er in 1896 in Amsterdam veel meer huizen
met publieke vrouwen, namelijk 228, met in totaal 1.030 prostitues
(Van Slobbe, 1937). De Amsterdamse politie zag dan ook niet veel in
een bordeelverbod; opheffing van de bordelen zou slechts leiden tot
een toename van de illegale prostitutie. De huizen van ontucht
waren voornamelijk gesitueerd in de omgeving van het
Oudekerksplein. Rond de eeuwwisseling werd de stad uitgebreid met
het gedeelte dat nu Oud-Zuid wordt genoemd. Talrijke prostitues
trokken toen naar wijk YY, het stadsgedeelte dat nu De Pijp heet.
Deze lokatie werd al snel een centrum van prostitutie en andere
twijfelachtige activiteiten. Aan het einde van de Eerste
Wereldoorlog bereikte de prostitutie hier haar hoogtepunt. Met name
het aantal straatprostitues was toen enorm toegenomen. Door de
weinig centrale ligging van de wijk verplaatste de prostitutie zich
op den duur echter toch weer grotendeels naar de omgeving van het
Oudekerksplein (Stemvers, 1985; Hoff, 1994). In 1911 werd het
bordeelverbod in het Wetboek van Strafrecht opgenomen; hiermee werd
het zich prostitueren niet strafbaar gesteld maar wel het
exploiteren van een prostitutiebedrijf. Bovendien werd artikel 432
van het Wetboek van Strafrecht, gericht tegen landloperij,
uitgebreid met een bepaling tegen souteneurschap. Een gevolg van
deze wetswijzigingen was het ontstaan van verkapte bordelen.
Bordeelhouders zetten hun bedrijven om in pensions, hotels,
kamerverhuurbedrijven, mode-ateliers en strijkinrichtingen, en de
inwonende vrouwen werden omgedoopt tot zogenaamde huishoudelijke
hulpen, zoals kamermeisjes, linnenjuffrouwen en dienstmeiden (Van
Slobbe, 1937; Stemvers, 1985). Achter deze faades ging de seksuele
bedrijvigheid gewoon door. In de jaren dertig werden er ook
bordelen geopend in andere delen van de stad: aan de Ruysdaelkade,
in de Van Ostadestraat en de Reguliersdwarsstraat (Stemvers, 1985;
Hoff, 1994). De Amsterdamse zedenpolitie schatte het aantal
clandestiene bordelen in 1936 op zo’n 150; de meeste waren
gevestigd in het stadsdeel dat nu de Wallen wordt genoemd
(Boutellier, 1987; Stemvers, 1985; Hoff, 1994). In de jaren vijftig
en zestig werden meer de psycho-sociale oorzaken van de prostitutie
beklemtoond. In het kader van de verzorgingsstaat werden onderwijs,
voorlichting en volksgezondheid naar voren geschoven als middelen
om het prostitutieprobleem te beheersen. Parallel hieraan werd
voorgesteld om het politieoptreden tegen prostitutie te beperken.
De prostitue zou veeleer langs de weg van de resocialisatie moeten
terugkeren in de burgermaatschappij. Tevens diende een gelijke
economische positie van mannen en vrouwen te worden nagestreefd,
dat wil zeggen: er moest via speciale programma’s worden geprobeerd
de prostitue haar zelfrespect te laten hervinden. In ongeveer een
halve eeuw tijd veranderde het prostitutievraagstuk aldus van een
probleem van seksuele moraal in een psycho-sociaal en individueel
probleem (Boutellier, 1987). In de jaren zestig en zeventig deed
zich echter een ware omwenteling in het prostitutiewezen voor. De
Amsterdamse Wallen kenden tot 1970 een gemoedelijke sfeer waar
prostitues volgens het oude pooiersysteem een deel van hun
verdiensten aan hun zogenaamde beschermers afstonden. De pooiers en
de prostitues waren buurtgebonden en hingen wat rond op de straten
en in de cafs, waardoor er een grote mate van sociale controle
bestond en daarmee veiligheid was gegarandeerd. Op een klein
groepje Surinaamse vrouwen na waren er toen uitsluitend Nederlandse
prostitues werkzaam. In de loop van de jaren zeventig kwam hierin
evenwel verandering. De Surinaamse vrouwen verlieten de prostitutie
en de overgebleven lokale vrouwen maakten zich los van het
traditionele pooiersysteem en gingen als zelfstandigen werken
(Brussa, 1987). Op
datzelfde moment barstte evenwel de commercialisering van de
prostitutie los en deed de Wallen in een paar jaar tijd geheel van
karakter veranderen. De vraag naar prostitutes werd niet alleen
groter maar ook gedifferentieerder. De exploitanten speelden hier
slim op in en creerden allerlei faciliteiten voor andere vormen van
seksvermaak (Van der Poel, 1991). De clubs werden uitgebreid met
sauna’s, seksbioscopen en sm-kamers. Talrijke seksbedrijven, zoals
sekstheaters, seksmusea en seksshops, schoten als paddestoelen uit
de grond (Van der Poel, 1991). De kleine danszalen en cafs
verdwenen. Hiermee ging volgens sommigen de gezellige, gemoedelijke
sfeer van de buurt verloren. Daarvoor in de plaats kwamen felle
neonlichten en schettermuziek. De prostitutie op de Wallen beleefde
zo aan het einde van de jaren zestig een nieuw hoogtepunt.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>