• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grondrechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage XI – 2.1. De grootstedelijke context

    2. AMSTERDAM IN DE KERING

    2.1. De grootstedelijke context

    In de grote stad beginnen alle sociale veranderingen eerder en
    ze openbaren zich hier vaak ook heftiger dan daarbuiten. Sommige
    verschijnselen doen zich ook alleen maar in de grote stad voor, of
    komen hier op een schaal voor die buiten een stedelijk verband
    ondenkbaar is. Als er in Nederland sprake is van georganiseerde
    criminaliteit, mogen we verwachten dat die in Amsterdam begint, dat
    zij er omvangrijker is dan elders in het land en dat zij hier
    gedaanten aanneemt die elders niet worden waargenomen. In dit
    hoofdstuk willen we een aantal kenmerken van de grote stad noemen
    en ontwikkelingen en trends laten zien die ruimte geven voor de
    ontwikkeling van georganiseerde criminaliteit. We behandelen kort
    de volgende aspecten: de topografie van de georganiseerde
    criminaliteit in Amsterdam, de demografische en economische
    ontwikkelingen die de stad in de voorbije decennia heeft ondergaan,
    en haar culturele metamorfose sinds de jaren zestig.

    lees meer

    Bijlage XI – 1.3. De opzet van dit rapport

    1.3. De opzet van dit rapport

    De opzet van dit rapport komt in grote lijnen overeen met de
    tweedeling in georganiseerde criminaliteit die ligt besloten in de
    definitie van dit verschijnsel. Dit wil zeggen dat eerst wordt
    ingegaan op enkele vormen van georganiseerde criminaliteit waarbij
    het gaat om het aanbieden van illegale goederen en diensten, met
    name de drugshandel en de vrouwenhandel in relatie tot de
    prostitutie-business in de stad. Daarna worden enkele legale
    branches onder de loupe genomen om te bezien of zich hierbinnen
    bepaalde vormen van georganiseerde criminaliteit manifesteren. Om
    de samenhang tussen al de betrokken vormen van georganiseerde
    criminaliteit te belichten, wordt deze bespreking van de
    verschijningsvormen van georganiseerde criminaliteit in Amsterdam
    afgerond met een analyse van de situatie binnen en buiten het
    Wallen-gebied in het centrum van de stad.

    lees meer

    Bijlage XI – 8. BIBLIOGRAFIE

    8. BIBLIOGRAFIE

    Aalberts, M.M.J. en Dijkhof, N., Illegale vreemdelingen,
    vreemdelingenbewaring en uitzetting, in Justitile
    Verkenningen
    , jaargang 8, 1992, p. 8-29.
    Altink, S., Dossier vrouwenhandel; De feiten, de verhalen, de
    ervaringen
    , Sua, Amsterdam, 1993. Amerongen, A. van, Boris en
    de mafia, in De Groene Amsterdammer, 3 mei 1995. Amersfoort,
    J.M.M. van, De Antillianen, in H. Verwey-Jonker (red.), Allochtonen
    in Nederland, Ministerie van Cultuur, Recreatie en
    Maatschappelijk Werk, ‘s-Gravenhage, 1971.

    lees meer

    Bijlage XI – 7. ALGEMEEN BESLUIT

    7. ALGEMEEN BESLUIT

    Het probleem van de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam is
    hoofdzakelijk nog een probleem van de (illegale) levering van
    (illegale) goederen en diensten. Op beperkte schaal doet dit
    probleem zich voor in de vorm van vrouwenhandel en wapenhandel. Het
    manifesteert zich bovenal in de drugshandel. Amsterdam is op dit
    gebied nu eenmaal een wereldmarkt. En dus is het geen wonder dat
    niet alleen klassieke georganiseerde-misdaad-groepen als de
    Italiaanse mafia en de Chinese triades op deze markt opereren, maar
    ook criminele groepen die hetzij rechtstreeks uit de bronlanden
    komen (Colombia bijvoorbeeld), hetzij onrechtstreeks, via de
    allochtone gemeenschappen in ons land (Turken, Marokkanen en
    Surinamers). Is georganiseerde criminaliteit in deze sector dan
    alleen een kwestie van buitenlandse en allochtone criminele
    groepen? Nee, bepaald niet. In de voorbije dertig jaren is de
    vertrouwde Amsterdamse penose goeddeels vervangen door autochtone
    criminele groepen – van verschillend formaat – die in menig opzicht
    helemaal niet onderdoen voor die andere groepen. Zij zijn met name
    groot geworden met de internationale handel in hash,
    maar meer in het geniep zijn zij ook betrokken bij de groothandel
    in hard drugs, in het bijzonder cocane. Zeker zo belangrijk is
    evenwel de andere kant, het complement zo men wil, van vorenstaande
    conclusie, namelijk dat in Amsterdam geen ernstige sporen van
    georganiseerde criminaliteit te ontdekken zijn in reguliere
    economische sectoren als de bouwnijverheid, de textielnijverheid en
    het particuliere vervoer. Want dit wil zeggen dat deze
    criminaliteit hier lang niet zo ernstig is als in sommige
    Amerikaanse, Italiaanse of Japanse steden, waar n of meer van de
    bedoelde branches grotendeels door criminele groepen worden
    gecontroleerd. Maar deze conclusie mag nu ook weer geen reden zijn
    om te denken dat het in Amsterdam dus allemaal wel meevalt. Wij
    hebben immers ook geconstateerd dat vooral autochtone criminele
    groepen er in de voorbije jaren in zijn geslaagd om in de stad,
    maar speciaal in de binnenstad en hier weer met name op de Wallen,
    machtsposities uit te bouwen in zowel de horeca en het gokwezen als
    in het onroerend goed. En deze economische machtsposities,
    hoogstwaarschijnlijk voor een belangrijk deel gebouwd op kapitaal
    dat met de drugshandel is verdiend, stellen hen niet alleen in
    staat de gewone economische verhoudingen in de betrokken branches,
    ook met (dreiging met) geweld, te fnuiken, maar verschaffen hen ook
    de infrastructuur, de logistiek, voor verdere ontplooiing van
    allerhande illegale activiteiten – drugshandel, vrouwenhandel,
    (illegaal) gokken en andere. Door deze ontwikkeling heeft het
    stadsbestuur op het vlak van de openbare orde en zedelijkheid
    feitelijk een belangrijk deel van zijn beleidsruimte in de
    binnenstad verloren. De groepen die in Amsterdam bij het plegen van
    georganiseerde criminaliteit zijn betrokken, kunnen niet over n en
    dezelfde kam worden geschoren. De onderlinge verschillen tussen wat
    hiervoor gemakshalve maar groepen zijn genoemd, zijn zelfs zo
    groot, dat deze term – wanneer ze niet wordt geconcretiseerd –
    nauwelijks nog betekenis lijkt te hebben. Wanneer er in het geval
    van de Italiaanse mafia of de Ghanese respectievelijk Nigeriaanse
    netwerken van groepen wordt gesproken, moet men zich goed
    realiseren dat het hier in feite hoofdzakelijk gaat om
    handelsvertegenwoordigers, makelaars, van de criminele organisaties
    die in betrokken landen van herkomst actief zijn. Bij de Chinese
    en, tot op zekere hoogte, de Joegoslavische groepen ligt het
    duidelijk anders. Hier is werkelijk sprake van bendes die ook als
    zodanig opereren in Amsterdam. Wat alleen niet altijd zo duidelijk
    is, dat zijn de verbindingen tussen deze bendes en bepaalde grote,
    internationaal opererende criminele organisaties. De term groepen
    is ook verwarrend in relatie tot de Surinaamse, Turkse en
    Marokkaanse drugshandel, tenzij er direct wordt bijverteld dat de
    groothandelaren uit de betrokken gemeenschappen niet op zichzelf
    werken, maar echte sleutelfiguren in deze gemeenschappen vormen:
    zij schakelen tal van hun lotgenoten in om de drugshandel te
    organiseren. En wanneer we tenslotte kijken naar de autochtone
    criminele groepen, dan zien die er weer anders uit. Hier gaat het
    niet om enkelingen, ook niet om kleine bendes die al dan niet deel
    uitmaken van internationale organisaties, en evenmin om delen van
    bepaalde bevolkingsgroepen. Waar het wel om gaat, zijn losjes
    georganiseerde, betrekkelijk zelfstandig opererende eenheden, die
    qua formaat variren van groepen die enkele tientallen personen
    tellen, tot groepen van 100 tot 150 man die weer uit verschillende
    kleinere groepen bestaan. Wat al deze groepen niettemin gemeen
    hebben, is hun bereidheid om geweld, dodelijk geweld, te gebruiken.
    Deze essentile karakteristiek van georganiseerde criminaliteit
    springt gewoonlijk het meest in het oog bij de buitenlandse en
    allochtone criminele groepen. En het mag dan inderdaad al zo zijn
    dat de bedoelde groepen naar verhouding meer liquidaties op hun
    conto hebben staan dan autochtone Amsterdamse groepen, ook de
    grotere onder de laatstbedoelde groepen laten zich in dezen bepaald
    niet onbetuigd. Het voorbeeld van de Bruinsma-clan heeft in de
    jaren negentig navolging gevonden. Onnodig te zeggen dat ook dit
    feit onderstreept dat de georganiseerde criminaliteit van eigen
    bodem niet dient te worden uitgevlakt. Ook al is het zo dat tot nu
    toe eigenlijk alleen Joegoslavische bendes te kennen hebben gegeven
    dat zij bereid zijn grof geweld tegen de politie te gebruiken
    wanneer deze systematisch en gericht in hun richting zou beginnen
    te werken. Dat het hier niet om een loze waarschuwing gaat, mag
    bekend worden verondersteld.

    lees meer

    Bijlage XI – 6.6. Tot besluit

    6.6. Tot besluit

    Het vorenstaande laat er, dunkt ons, geen misverstand over
    bestaan dat bepaalde criminele groepen in Amsterdam tegenwoordig
    bereid en in staat zijn om zich op verschillende manieren
    krachtdadig teweer te stellen tegen (strafrechtelijk)
    overheidsoptreden met betrekking tot de door hen gepleegde
    criminaliteit. Zowel het feit dat hiertoe verschillende strategien
    worden gebruikt als het feit dat deze strategien op betrekkelijk
    ruime schaal en met een redelijk grote intensiteit worden
    gehanteerd, geeft inderdaad aan dat de bestrijding van de
    georganiseerde criminaliteit in Amsterdam, althans in dit opzicht,
    een nieuwe fase is ingegaan. Waar contra-observatie, intimidatie,
    corruptie en manipulatie van de media in vroeger tijden incidenteel
    ook wel voorkwamen, wordt hun toepassing nu meer en meer tot
    systeem verheven. De meer strategische en indringende aanpak van de
    georganiseerde criminaliteit is hier zeker niet vreemd aan. De
    opbouw van systematische contra-actie was te verwachten.

    lees meer

    Bijlage XI – 6.5. Inschakeling van de media

    6.5. Inschakeling van de media

    De vraag in hoeverre de media onder druk staan van de
    georganiseerde misdaad is in dit hoofdstuk contra de overheid in
    zoverre van belang dat de media de intermediair kunnen
    vormen waarlangs bedreigingen aan haar adres publiek worden
    gemaakt. Ook kunnen zij een middel vormen om politie en justitie in
    diskrediet te brengen, en dus te ondermijnen, met loze verhalen
    over corruptie en onrechtmatig optreden. Een andere vraag is in
    hoeverre de media zelf een branche vormen die door de
    georganiseerde misdaad wordt genfiltreerd. Over dat laatste is
    weinig bekend, maar we zullen er hier toch even bij stilstaan.
    Journalisten zijn altijd al spreekbuis geweest van prominente
    misdadigers. De verhalen die zij uit hun mond optekenen hebben niet
    zelden een romantische inslag. De levensgeschiedenissen van
    Pistolen Paultje, Haring Arie en Heer Olivier laten zich lezen als
    schelmenromans. De hoofdpersonen stellen zichzelf natuurlijk niet
    in een ongunstig daglicht en de lezers worden geacht hun avonturen
    met een korreltje zout te nemen. Dat wordt anders wanneer de
    verslaggever zich kritisch opstelt en het vraaggesprek aanvult met
    informatie uit bronnen die de betrokken misdadiger misschien liever
    niet had onthuld. Dan wordt het een
    kwestie van onderhandelen en is het maar de vraag welke waarheid in
    de media verschijnt. Ton van Dijk schreef in de jaren zeventig en
    tachtig stukken over Amsterdam als Redacteur Onderwereld en hield
    toen zijn voornaamste zegslieden uit de (negatieve) publiciteit.
    Jopie de Vries was van mening dat zijn kleine imperium ten onrechte
    steeds door de politie werd aangepakt omdat het het grootste was en
    de meeste aandacht trok. Als een goktent was gesloten liet De Vries
    aan Van Dijk zien welke ravage de politie nu weer had aangericht.
    Van Dijk schreef erover en hield Zwarte Jopie dan inderdaad uit de
    wind. Dit geldt ook in de richting van de politie:
    misdaadverslaggevers hebben vaste relaties met n of meer
    politiemensen die hun heldendaden graag vereeuwigd zien of die
    welbewust criminele nieuwsfeiten laten uitlekken om uiteenlopende
    redenen. De journalistieke vuistregel luidt in alle gevallen:
    iedere primeur is een lek. En dus zal een journalist doorgaans zijn
    bron niet noemen. De namen van vaste informanten, waar zij ook
    zitten, bereiken de publiciteit niet of slechts in verhulde
    vorm.

    lees meer

    Bijlage XI – 6.4. Corruptie bij politie, justitie en bestuur

    6.4. Corruptie bij politie, justitie en bestuur

    Onderzoek doen naar corruptie is om allerlei redenen een lastige
    opgave. Niet alleen gaat het om gedrag dat door de betrokkenen
    liefst zo geheim mogelijk wordt gehouden, maar ook hebben
    instellingen er somtijds grote belangen bij om gevallen van
    corruptie in de doofpot te stoppen. Hierom vangt deze paragraaf aan
    met de resultaten van ons CID-onderzoek naar dergelijke gevallen.
    Vervolgens wordt nader ingegaan op de corruptie bij de politie,
    omdat vooral hier dit probleem het meest zichtbaar is geworden.
    Tenslotte wordt bezien in hoeverre er in Amsterdam inderdaad sprake
    is van corruptie in de politiek.

    lees meer

    Bijlage XI – 6.3. Intimidatie van politie en justitie

    6.3. Intimidatie van politie en justitie

    Intimidatie van politie en justitie, of althans poging hiertoe,
    kan op haar beurt ook heel diverse vormen aannemen. Hierom is deze
    strategie om overheidsoptreden tegen (georganiseerde) criminaliteit
    te bruskeren, ook niet haarscherp te onderscheiden van de
    voorgaande, observatie. Neem bijvoorbeeld het plegen van een
    inbraak bij een politie-officier met het oog op het wegnemen van
    bepaalde documenten. Een dergelijke actie zou -.gelet op het doel –
    als een observatie-actie kunnen worden betiteld, maar -.gelet op
    het middel – kan zij beter als een vorm van intimidatie worden
    beschouwd. En dit om de reden – die ook al in de inleiding van dit
    hoofdstuk werd genoemd – dat het er bij de observatie van politie
    vr alles om gaat, geheim te houden dat de politie wordt bekeken,
    terwijl het er bij intimidatie juist op aankomt kenbaar te maken
    dat er tegen-actie wordt gevoerd.

    lees meer

    Bijlage XI – 1.2. De aanpak van het onderzoek

    1.2. De aanpak van het onderzoek

    Georganiseerde criminaliteit is een verschijnsel dat welhaast
    per definitie vanuit heel diverse gezichtspunten kan worden
    bestudeerd. Het kan bijvoorbeeld zowel worden bezien door de bril
    van de mensen die deze criminaliteit bedrijven als vanuit de
    positie van degenen die er direct het slachtoffer van zijn, maar
    ook in het perspectief van de organisaties die haar op de n of
    andere manier pogen te bestrijden. Onderzoeken vanuit deze of nog
    andere gezichtspunten verricht, toveren steeds weer een ander beeld
    van dit verschijnsel te voorschijn. Ook is het zo dat het onderzoek
    dat vanuit de ene invalshoek wordt verricht, niet per definitie
    moeilijker of gemakkelijker is dan het onderzoek dat vanuit een
    andere invalshoek is opgezet. Voor wie bijvoorbeeld geen toegang
    heeft tot de vertrouwelijke informatie waarover de politie
    beschikt, is het gewoon heel moeilijk, om niet te zeggen
    onmogelijk, om een adequaat beeld van de georganiseerde
    criminaliteit te schetsen. Voor zo iemand zit er weinig anders op
    dan om contact te zoeken met de plegers respectievelijk de
    slachtoffers van georganiseerde criminaliteit en te bezien of er in
    hun kring voldoende betrouwbare gesprekspartners te vinden zijn die
    onder bepaalde voorwaarden opening van zaken willen geven. En het
    is zeker ook zo dat aan elke aanpak van onderzoek op dit terrein de
    nodige voordelen en nadelen, moeilijkheden en mogelijkheden kleven.
    Het feit bijvoorbeeld dat de politie veel informatie uit de tweede
    hand heeft, betekent dat haar berichten over georganiseerde
    criminaliteit behoedzaam moeten worden genterpreteerd. Maar hier
    staat tegenover dat het voor onderzoekers ook heel moeilijk is om
    het waarheidsgehalte te beproeven van verhalen die door misdadigers
    worden verteld, nog moeilijker vaak dan voor de politie. Kortom:
    onderzoek naar georganiseerde criminaliteit is geen eenvoudige
    zaak.

    lees meer

    Bijlage XI – 6.2. Observatie van de politie

    6.2. Observatie van de politie

    De observatie van de politie kan, net als de observatie
    door de politie, wanneer ze ruim wordt genomen, drie
    grondvormen aannemen: de visuele vergaring van informatie, de
    onderschepping van berichtenverkeer en het runnen van
    informanten.

    lees meer

    Bijlage XI – 6.1. Inleiding

    6. CONTRA DE OVERHEID

    6.1. Inleiding

    Al wie misdaad pleegt, tracht de politie te ontlopen. Dieven en
    helers zoeken het duister van de nacht; malafide afvalverwerkers
    storten hun giftige produkten op een afgelegen plek of op een
    moment dat de controle bij de stortplaats minder is; de fabrikanten
    van XTC bouwen hun installaties op in een onopvallende loods. In
    .2.1 hebben we gezien welke plaatsen en onderkomens in de stad zich
    voor zulke geheime activiteiten lenen. De werkwijzen van plegers
    van misdaad zijn in beginsel dus defensief van aard. Bij
    georganiseerde misdaad van het type waarbij illegale goederen en
    diensten worden aangeboden, schieten defensieve
    voorzorgsmaatregelen echter tekort omdat deze misdaad niet kan
    gedijen zonder dat er een heleboel mensen aan meewerken of er
    althans van weten. Er moet voor de produkten en diensten een
    klantenkring worden aangeboord, er worden werknemers aangesteld in
    uiteenlopende functies, er wordt gebruik gemaakt van de diensten
    van legale firma’s (banken, horeca-bedrijven,
    transportondernemingen) en specialisten (advocaten, makelaars,
    etcetera). Georganiseerde misdaad verschilt van het misdadige
    incident door de duurzaamheid van haar activiteiten, en van het
    criminele project doordat zij op bedrijfsmatige basis wordt
    bedreven. Dat moet wel in de gaten lopen. De kopstukken zullen
    proberen zo ver mogelijk achter de coulissen te blijven en op het
    toneel geen anderen te laten optreden dan bijgoochems, katvangers
    en piepeltjes, maar ze kunnen er niet aan ontkomen om althans een
    gedeelte van hun activiteiten aan de openbaarheid prijs te geven.
    De risico’s die deze zichtbaarheid oplevert, kunnen worden
    geneutraliseerd of althans verkleind door degenen die van deze
    misdaad weten, te ontmoedigen hun wetenschap ter kennis van de
    politie te brengen; door preventieve maatregelen te nemen zodat de
    politie, als zij ervan weet, niet effectief kan optreden; door te
    zorgen dat politie en justitie van optreden afzien. De
    georganiseerde misdaad is dus door haar aard gedwongen om ook een
    offensieve strategie te ontwikkelen. In onze definitie van
    deze misdaad speelt dit element dan ook een belangrijke rol.

    lees meer

    Bijlage XI – 5.5. Tot besluit

    5.5. Tot besluit

    Wanneer we in dit besluit terugkeren naar de reden waarom dit
    hoofdstuk werd geschreven – is er in het Wallen-gebied sprake van
    (economische) machtsposities die (mede) via drugsgelden zijn
    verworven -, dan kan worden gesteld dat dit beslist een valabele
    reden was om nader onderzoek naar de toedracht van de problemen in
    het Wallen-gebied te doen. Met nadruk schrijven we nader onderzoek
    omdat elkeen die ook maar enigermate weet wat er allemaal in dit
    gebied gaande is, beseft dat meer onderzoek zal moeten worden
    verricht om daar een grondig inzicht in te kunnen krijgen. Maar het
    inzicht dat ons onderzoek heeft opgeleverd, volstaat ruimschoots om
    te kunnen stellen dat wat eerder al – voor de stad in haar geheel –
    met betrekking tot de horeca werd geconstateerd, zich op en rondom
    de Wallen in een nog veel geconcentreerdere vorm voordoet, namelijk
    dat criminele figuren en groepen hier, dankzij hun illegaal
    opgebouwde vermogens, een groot deel van de (economische) macht in
    handen hebben gekregen, zodoende de jure et de facto tot op zekere
    hoogte kunnen uitmaken wie er verder nog welke (illegale en/of
    legale) activiteiten kunnen ontplooien en uiteindelijk dus ook in
    hoge mate de graad van publieke (wan-)orde in dit gebied bepalen.
    Met andere woorden: op grond van hun machtspositie regisseren de
    betrokken ondernemers/ondernemingen niet alleen voor een belangrijk
    stuk het economische leven in de buurt, maar markeren zij ook de
    grenzen waarbinnen bestuur en politie nog vrijelijk kunnen
    handelen. Terecht roept dit alles bij menigeen de vraag op of de
    laatste jaren op de Wallen niet de omgekeerde wereld is geschapen.
    En in de mate dat dit inderdaad het geval is, kan worden gezegd dat
    hier – ook zonder dat er sprake is van wijdverspreide
    politiek-bestuurlijke corruptie, enzovoort – momenteel een situatie
    bestaat die in elk geval in economisch opzicht veel gemeen heeft
    met toestanden die in landen als Itali en de Verenigde Staten voor
    brandhaarden van georganiseerde criminaliteit worden gehouden. En
    ook nu weer een situatie die niet is gecreerd door buitenlandse
    en/of allochtone misdaadgroepen, maar hoofdzakelijk door
    sleutelfiguren uit de Hollandse netwerken van Amsterdam, gewoon
    Amsterdammers dus. Misschien is hierin ook een belangrijk deel van
    de verklaring gelegen voor het merkwaardige feit dat deze
    verregaande criminalisering van de Wallen heeft plaatsgevonden
    zonder dat de lokale overheid hiertegen in het geweer is gekomen.
    Heeft zij zich in de voorbije jaren niet altijd laten (mis)leiden
    door de gedachte dat georganiseerde criminaliteit een verschijnsel
    is uit verre landen, bedreven door aanhangers van sinistere
    genootschappen, dat ook hier in de stad het best door een militaire
    politiemacht kan worden bestreden?

    lees meer

    Bijlage XI – 5.4. De heersende eigendomsverhoudingen

    5.4. De heersende eigendomsverhoudingen

    Het is bepaald opmerkelijk dat er geen echt grote seksbedrijven
    in de buurt actief zijn. Er zijn twee (Nederlandse) combinaties die
    ieder ongeveer 20 hokken exploiteren en die de zaak, inclusief
    bescherming met camera’s, commercieel aanpakken. Zij zijn de
    grootsten. Een van hen, Hans Brouns, heeft zojuist (1993) een goed
    overzicht gepubliceerd van de (recente) geschiedenis van de
    Zeedijk. De auteur stelt zijn relaas voor als een
    ooggetuigenverslag van een buurtbewoner. Ook hieruit blijkt dat er
    geen sprake is van concentratie of monopolievorming in deze
    bedrijfstak. De raamprostitutie in andere steden zoals Utrecht en
    Den Haag is grotendeels in handen van enkelingen. Is er in
    Amsterdam dan voldoende ruimte voor iedereen? Is deze sector in
    vergelijking met andere economische activiteiten in de rosse buurt
    niet voldoende interessant? Dat er geen sprake is van de vorming
    van monopolies blijkt ook uit het feit dat de bordeelbazen zelf
    geen security firma’s hebben opgericht, maar de beveiliging
    uitbesteden aan specialisten van het particuliere geweld: de Hells
    Angels. De ramen waar dezen protectie aanbieden zijn met een
    sticker gemerkt. Ofschoon een bedrijfstak als die van de
    prostitutie onconventionele ondernemers aantrekt die niet
    gemakkelijk tot samenwerking zijn te brengen, is dit er toch een
    paar maal van gekomen. Het ging toen om het keren van een
    gemeenschappelijke bedreiging van buitenaf. Joegoslavische bendes
    en de Russische mafia hebben serieuze pogingen gedaan om de
    prostitutie binnen en buiten de Wallen in handen te krijgen, maar
    dit is ze mede door toedoen van de Hollandse bordeelhouders niet
    gelukt.

    lees meer

    Bijlage XI – 5.3. De wereld van de Wallen

    5.3. De wereld van de Wallen

    In het licht van het voorgaande valt gemakkelijk te begrijpen
    dat de oudere leden van de Amsterdamse penose unaniem van oordeel
    zijn dat zij behoren tot een betere mensensoort dan hun hedendaagse
    jonge collega’s, omdat zij zich zogezegd hielden aan strikte
    standaarden van fatsoen. Dit is een algemeen verschijnsel: de oude
    garde van Lower East Side New York, berucht centrum van Amerikaanse
    georganiseerde misdaad, beweent precies zo de goede oude tijd
    (Kasinitz en Hillyard, 1995). In een aflevering van het weekblad
    Panorama in 1986 (nr. 12-17) zijn ze op een mooie en
    uitdagende prent vereeuwigd: Buck Jones en Teun van der Vaart
    (oersterke jongens), de beroemde bordeelexploitant, en nog een
    heleboel meer: Frits van de Wereld en dan natuurlijk Gerritje
    Ketting, Vette Lap, Utrechtse Jantje, Rinus Veth en de
    praatjesmaker Haring Arie. Markante typen waarvan wij er in ander
    verband al eerder een paar hebben genterviewd nu het nog kan. De
    groepsfoto toont aldus een prominente uitsnede van het wereldje van
    geweldenaren, inbrekers, kamerverhuurders, gokkers,
    nachtclubportiers, oplichters, bikkers (souteneurs, niet te
    verwarren met de hoger aangeslagen kamertjesverhuurders), helers en
    al die anderen voor wie de Wallen tot in de jaren zestig het
    natuurlijke leefmilieu vormden. Tot in deze jaren waren de bordelen
    in handen van eenlingen, de prostitues werden beschermd door
    kwartjespooiers, de cafs gerund door kleine zelfstandige uitbaters.
    Niemand had veel, ieders individuele status werd bepaald door zijn
    reputatie. Het optreden van de penose tegenover de autoriteiten
    werd gekenmerkt door solidariteit. Verschliegeren (verraden) aan de
    politie was er niet bij. De Wallen werden door de politie trouwens
    enigszins op afstand bestuurd. Zij kon immers niet ingrijpen in
    alle conflicten tussen hoeren en klanten, tussen bikkers en hun
    vrouw. En zij voelde ook niet de behoefte om bij caf-ruzies in te
    grijpen als duidelijk was dat de vechtersbazen de volgende dag weer
    gezellig samen een biertje zouden drinken. Onderlinge
    meningsverschillen werden (als het met woorden niet meer ging)
    uitgevochten met de blote vuist en de barkruk. Het gebruik van een
    mes werd afgestraft met het breken van de vingers van de hand die
    het had gehanteerd. Thans is het geweld door het gebruik van
    vuurwapens zodanig gedemocratiseerd dat de bekende Teun van der
    Vaart vertelt: Nu staat er ineens zo’n spierinkie voor je en die
    trekt dan zo’n ding. Daar houdt mijn macht op, ik heb nog nooit
    meegemaakt dat iemand zo’n kogel weer terug kon koppen. De orde kon
    vroeger worden gehandhaafd zonder moderne techniek. De grote
    ommekeer in de wereld van de Wallen is in de jaren zestig gekomen
    met het massatoerisme. Dit veranderde de Wallen in een groot rossig
    sekspark en maakte de buurt tot een object van speculatie. Maar de
    cht grote verandering vond pas plaats in de jaren zeventig, met de
    opkomst van de drugs. Het evenwicht in de buurt werd toen danig
    verstoord, de modus vivendi – alle oude penose-jongens spreken met
    een zekere eerbied over de commissarissen Gerard Toorenaar en Henk
    Breemer: hard doch eerlijk en rechtvaardig – tussen politie en
    penose ging verloren. In de tijd dat Jopie de Vries de Wallen
    domineerde en het verzet tegen rovende drugsverslaafden alsmaar
    sterker werd, is een deel van de ordehandhavende taak overgegaan op
    wat Bas van Hout in het geciteerde verhaal in Panorama
    noemt: het kleine particuliere legertje diknekken dat optrad als je
    ook maar n aspirientje verkocht of durfde te kijken naar iemands
    binnenzak. Dat was misschien wel effectief, maar niet aanvaardbaar.
    Er kwam met het verscheiden van Zwarte Joop wel een eind aan. De
    huidige chef van politiedistrict II in de Warmoesstraat, A. Zee,
    vat zijn zorgen samen. Op 171 hectare grond, waarop 13.000 mensen
    wonen, vind je 5.000 bedrijven waarvan acht negenhonderd
    horeca-ondernemingen, 150 200 coffeeshops, honderden cafetaria’s,
    twee seksmusea, negen peep shows, zes bars voor homoseksuele
    jongeren, 12 homobars, 31 seks-videotheken, 41 sekswinkels. Verder
    zijn er enorm veel kleine en enkele grote hotels, in alle
    prijsklassen. Het eigenlijke red light district bestaat uit
    350 bordelen en straten met tippelprostitutie. Zoveel is duidelijk:
    het toerisme in Amsterdam laat zich zonder de Wallen niet denken.
    De Amsterdamse Kamer van Koophandel kwam in april 1994 met een
    rapport: Amsterdam, let op je zaken, waarin ook
    verontrusting doorklinkt. Toerisme is een van de pijlers waar de
    stadseconomie op drijft. Het culturele erfgoed, het fraaie
    stadslandschap, alle culturele voorzieningen en de vele attracties
    en evenementen trekken zoveel mensen aan dat Amsterdam op jaarbasis
    twee miljard gulden omzet. Maar de concurrentiepositie van de stad
    ten opzichte van andere Europese steden verslechtert en dat komt
    voor een deel door het slechte imago. Amsterdam is aantrekkelijk
    vanwege zijn vrijzinnige cultuur en zijn jeugdige
    uitstraling, maar de straten zijn vies, het is er onveilig en de
    georganiseerde misdaad heeft greep gekregen op het
    Wallen-gebied.
    De politie wordt in dit gebied natuurlijk geconfronteerd met vele
    klachten over overlast en criminaliteit. Aangifte terzake van
    diefstal met geweld wil gewoonlijk zeggen dat een buitenlander die
    drugs wilde kopen, zijn geld reeds had overhandigd, maar dat de
    handelaar daarna is weggelopen. Er wordt aangifte gedaan van
    zakkenrollerij en straatroof. Maar er vinden ook schietpartijen
    plaats. En onlangs is een bordeelhouder aangetroffen in de
    kofferbak van zijn uitgebrande auto. Deze verloedering van de
    Wallen wordt door de korpsleiding grotendeels beschouwd als een
    vraagstuk van openbare orde. Als er moet worden opgetreden, dan
    gaat het erom een rustig straatbeeld te scheppen. Dit is de
    klassieke politiemanier om een probleem aan te pakken. En dan is
    het ver gezocht om achter de overlast die een gebied als de Wallen
    met zich meebrengt, georganiseerde misdaad te zien. De leiding van
    het betrokken politiedistrict denkt er echter anders over en komt
    met haar analyse van het vraagstuk verrassend dicht in de buurt van
    de manier waarop wij het probleem stellen. Georganiseerde misdaad
    is ook in haar ogen geen kwestie van een stel vreemde organisaties
    die de integriteit van de stad aantasten door in de bovenwereld
    door te dringen, maar is een verschijnsel dat compleet deel
    uitmaakt van het maatschappelijke leven in een grote stad en heel
    concreet wordt in die buurten die zich daarvoor lenen; daar is zij
    zichtbaar tot op het laagste niveau, op straat. De straten, de
    bedrijfspanden en de woonhuizen in zulke buurten zijn in deze
    optiek dan ook meer dan een decor. Zij vormen de uitvalsbasis voor
    allerhande mensen op straat en de bron van tal van activiteiten
    voor het raam. We hebben al eerder (in .2.1) vastgesteld dat
    buurten met veel particulier bezit zich goed lenen voor de
    innesteling van georganiseerde criminaliteit. Welnu, in het
    Wallengebied is 90% van de panden in particulier bezit. Nader
    onderzoek leert bovendien dat in dit gebied tal van onbebouwde
    stukjes grond liggen, heel wat gebouwen zonder bestemming zijn (het
    Waaggebouw) en ook talrijke zogenaamde grijze panden staan, waarvan
    niemand weet wie er wonen en wat er zich afspeelt. Als de politie
    komt vragen wie er woont, merkt zij dat de bewoners minder
    mededeelzaam zijn dan vroeger. Welke risico’s levert het op om met
    de politie te praten? De economische belangen in de buurt moeten
    groot zijn want alleen al de 350 ramen leveren per jaar aan kale
    huur al meer dan 10 miljoen gulden op. De huisvesting van de
    (buitenlandse en Nederlandse) prostitues moet nog eens een veelvoud
    hiervan opbrengen. De omzet in de wereld van de drugs, zo zagen we
    in .3.2.1, is veel groter dan ooit werd vermoed. En de centra van
    de Amsterdamse imperia van de hash zijn ook in deze buurt
    gevestigd: The Bulldog, Grasshopper, Smokey en Fancy Free. In de
    talrijke coffeeshops staan trouwens haast altijd speelautomaten.
    Hun omzet beloopt tussen de 140 en 160 miljoen per jaar, waarvan
    naar schatting van de politie zo’n 60% zwart. Voorts constateert
    men een zekere branche-vervaging: ook hotels en cafs beginnen hash
    te verkopen. In hoeverre gaan zij in de toekomst deze handel
    beheersen? Dit alles brengt ons tot de algemene vraag: wie bezitten
    eigenlijk de Wallen?

    lees meer

    Bijlage XI – 5.2. De Wallen in Amsterdam

    5.2. De Wallen in Amsterdam: een historisch centrum van
    prostitutie

    Volgens politionele tellingen waren er in Amsterdam in 1896 19
    bordelen en 17 rendez-vous-huizen (hieronder werden hotels en
    particuliere woningen verstaan waar prostitues hun beroep
    uitoefenden). In de bordelen waren in totaal 11 Nederlandse en 99
    buitenlandse vrouwen werkzaam. Daarnaast bestonden er 139 andere
    gelegenheden in de stad, zoals bierhuizen, logementen en cafs,
    waarvan men vermoedde dat er prostitutie werd bedreven. Volgens het
    bevolkingsregister waren er in 1896 in Amsterdam veel meer huizen
    met publieke vrouwen, namelijk 228, met in totaal 1.030 prostitues
    (Van Slobbe, 1937). De Amsterdamse politie zag dan ook niet veel in
    een bordeelverbod; opheffing van de bordelen zou slechts leiden tot
    een toename van de illegale prostitutie. De huizen van ontucht
    waren voornamelijk gesitueerd in de omgeving van het
    Oudekerksplein. Rond de eeuwwisseling werd de stad uitgebreid met
    het gedeelte dat nu Oud-Zuid wordt genoemd. Talrijke prostitues
    trokken toen naar wijk YY, het stadsgedeelte dat nu De Pijp heet.
    Deze lokatie werd al snel een centrum van prostitutie en andere
    twijfelachtige activiteiten. Aan het einde van de Eerste
    Wereldoorlog bereikte de prostitutie hier haar hoogtepunt. Met name
    het aantal straatprostitues was toen enorm toegenomen. Door de
    weinig centrale ligging van de wijk verplaatste de prostitutie zich
    op den duur echter toch weer grotendeels naar de omgeving van het
    Oudekerksplein (Stemvers, 1985; Hoff, 1994). In 1911 werd het
    bordeelverbod in het Wetboek van Strafrecht opgenomen; hiermee werd
    het zich prostitueren niet strafbaar gesteld maar wel het
    exploiteren van een prostitutiebedrijf. Bovendien werd artikel 432
    van het Wetboek van Strafrecht, gericht tegen landloperij,
    uitgebreid met een bepaling tegen souteneurschap. Een gevolg van
    deze wetswijzigingen was het ontstaan van verkapte bordelen.
    Bordeelhouders zetten hun bedrijven om in pensions, hotels,
    kamerverhuurbedrijven, mode-ateliers en strijkinrichtingen, en de
    inwonende vrouwen werden omgedoopt tot zogenaamde huishoudelijke
    hulpen, zoals kamermeisjes, linnenjuffrouwen en dienstmeiden (Van
    Slobbe, 1937; Stemvers, 1985). Achter deze faades ging de seksuele
    bedrijvigheid gewoon door. In de jaren dertig werden er ook
    bordelen geopend in andere delen van de stad: aan de Ruysdaelkade,
    in de Van Ostadestraat en de Reguliersdwarsstraat (Stemvers, 1985;
    Hoff, 1994). De Amsterdamse zedenpolitie schatte het aantal
    clandestiene bordelen in 1936 op zo’n 150; de meeste waren
    gevestigd in het stadsdeel dat nu de Wallen wordt genoemd
    (Boutellier, 1987; Stemvers, 1985; Hoff, 1994). In de jaren vijftig
    en zestig werden meer de psycho-sociale oorzaken van de prostitutie
    beklemtoond. In het kader van de verzorgingsstaat werden onderwijs,
    voorlichting en volksgezondheid naar voren geschoven als middelen
    om het prostitutieprobleem te beheersen. Parallel hieraan werd
    voorgesteld om het politieoptreden tegen prostitutie te beperken.
    De prostitue zou veeleer langs de weg van de resocialisatie moeten
    terugkeren in de burgermaatschappij. Tevens diende een gelijke
    economische positie van mannen en vrouwen te worden nagestreefd,
    dat wil zeggen: er moest via speciale programma’s worden geprobeerd
    de prostitue haar zelfrespect te laten hervinden. In ongeveer een
    halve eeuw tijd veranderde het prostitutievraagstuk aldus van een
    probleem van seksuele moraal in een psycho-sociaal en individueel
    probleem (Boutellier, 1987). In de jaren zestig en zeventig deed
    zich echter een ware omwenteling in het prostitutiewezen voor. De
    Amsterdamse Wallen kenden tot 1970 een gemoedelijke sfeer waar
    prostitues volgens het oude pooiersysteem een deel van hun
    verdiensten aan hun zogenaamde beschermers afstonden. De pooiers en
    de prostitues waren buurtgebonden en hingen wat rond op de straten
    en in de cafs, waardoor er een grote mate van sociale controle
    bestond en daarmee veiligheid was gegarandeerd. Op een klein
    groepje Surinaamse vrouwen na waren er toen uitsluitend Nederlandse
    prostitues werkzaam. In de loop van de jaren zeventig kwam hierin
    evenwel verandering. De Surinaamse vrouwen verlieten de prostitutie
    en de overgebleven lokale vrouwen maakten zich los van het
    traditionele pooiersysteem en gingen als zelfstandigen werken
    (Brussa, 1987). Op
    datzelfde moment barstte evenwel de commercialisering van de
    prostitutie los en deed de Wallen in een paar jaar tijd geheel van
    karakter veranderen. De vraag naar prostitutes werd niet alleen
    groter maar ook gedifferentieerder. De exploitanten speelden hier
    slim op in en creerden allerlei faciliteiten voor andere vormen van
    seksvermaak (Van der Poel, 1991). De clubs werden uitgebreid met
    sauna’s, seksbioscopen en sm-kamers. Talrijke seksbedrijven, zoals
    sekstheaters, seksmusea en seksshops, schoten als paddestoelen uit
    de grond (Van der Poel, 1991). De kleine danszalen en cafs
    verdwenen. Hiermee ging volgens sommigen de gezellige, gemoedelijke
    sfeer van de buurt verloren. Daarvoor in de plaats kwamen felle
    neonlichten en schettermuziek. De prostitutie op de Wallen beleefde
    zo aan het einde van de jaren zestig een nieuw hoogtepunt.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>