Bijlage XI – 5.2. De Wallen in AmsterdamJanuary 1, 1999
5.2. De Wallen in Amsterdam: een historisch centrum van
prostitutie
Volgens politionele tellingen waren er in Amsterdam in 1896 19
bordelen en 17 rendez-vous-huizen (hieronder werden hotels en
particuliere woningen verstaan waar prostitues hun beroep
uitoefenden). In de bordelen waren in totaal 11 Nederlandse en 99
buitenlandse vrouwen werkzaam. Daarnaast bestonden er 139 andere
gelegenheden in de stad, zoals bierhuizen, logementen en cafs,
waarvan men vermoedde dat er prostitutie werd bedreven. Volgens het
bevolkingsregister waren er in 1896 in Amsterdam veel meer huizen
met publieke vrouwen, namelijk 228, met in totaal 1.030 prostitues
(Van Slobbe, 1937). De Amsterdamse politie zag dan ook niet veel in
een bordeelverbod; opheffing van de bordelen zou slechts leiden tot
een toename van de illegale prostitutie. De huizen van ontucht
waren voornamelijk gesitueerd in de omgeving van het
Oudekerksplein. Rond de eeuwwisseling werd de stad uitgebreid met
het gedeelte dat nu Oud-Zuid wordt genoemd. Talrijke prostitues
trokken toen naar wijk YY, het stadsgedeelte dat nu De Pijp heet.
Deze lokatie werd al snel een centrum van prostitutie en andere
twijfelachtige activiteiten. Aan het einde van de Eerste
Wereldoorlog bereikte de prostitutie hier haar hoogtepunt. Met name
het aantal straatprostitues was toen enorm toegenomen. Door de
weinig centrale ligging van de wijk verplaatste de prostitutie zich
op den duur echter toch weer grotendeels naar de omgeving van het
Oudekerksplein (Stemvers, 1985; Hoff, 1994). In 1911 werd het
bordeelverbod in het Wetboek van Strafrecht opgenomen; hiermee werd
het zich prostitueren niet strafbaar gesteld maar wel het
exploiteren van een prostitutiebedrijf. Bovendien werd artikel 432
van het Wetboek van Strafrecht, gericht tegen landloperij,
uitgebreid met een bepaling tegen souteneurschap. Een gevolg van
deze wetswijzigingen was het ontstaan van verkapte bordelen.
Bordeelhouders zetten hun bedrijven om in pensions, hotels,
kamerverhuurbedrijven, mode-ateliers en strijkinrichtingen, en de
inwonende vrouwen werden omgedoopt tot zogenaamde huishoudelijke
hulpen, zoals kamermeisjes, linnenjuffrouwen en dienstmeiden (Van
Slobbe, 1937; Stemvers, 1985). Achter deze faades ging de seksuele
bedrijvigheid gewoon door. In de jaren dertig werden er ook
bordelen geopend in andere delen van de stad: aan de Ruysdaelkade,
in de Van Ostadestraat en de Reguliersdwarsstraat (Stemvers, 1985;
Hoff, 1994). De Amsterdamse zedenpolitie schatte het aantal
clandestiene bordelen in 1936 op zo’n 150; de meeste waren
gevestigd in het stadsdeel dat nu de Wallen wordt genoemd
(Boutellier, 1987; Stemvers, 1985; Hoff, 1994). In de jaren vijftig
en zestig werden meer de psycho-sociale oorzaken van de prostitutie
beklemtoond. In het kader van de verzorgingsstaat werden onderwijs,
voorlichting en volksgezondheid naar voren geschoven als middelen
om het prostitutieprobleem te beheersen. Parallel hieraan werd
voorgesteld om het politieoptreden tegen prostitutie te beperken.
De prostitue zou veeleer langs de weg van de resocialisatie moeten
terugkeren in de burgermaatschappij. Tevens diende een gelijke
economische positie van mannen en vrouwen te worden nagestreefd,
dat wil zeggen: er moest via speciale programma’s worden geprobeerd
de prostitue haar zelfrespect te laten hervinden. In ongeveer een
halve eeuw tijd veranderde het prostitutievraagstuk aldus van een
probleem van seksuele moraal in een psycho-sociaal en individueel
probleem (Boutellier, 1987). In de jaren zestig en zeventig deed
zich echter een ware omwenteling in het prostitutiewezen voor. De
Amsterdamse Wallen kenden tot 1970 een gemoedelijke sfeer waar
prostitues volgens het oude pooiersysteem een deel van hun
verdiensten aan hun zogenaamde beschermers afstonden. De pooiers en
de prostitues waren buurtgebonden en hingen wat rond op de straten
en in de cafs, waardoor er een grote mate van sociale controle
bestond en daarmee veiligheid was gegarandeerd. Op een klein
groepje Surinaamse vrouwen na waren er toen uitsluitend Nederlandse
prostitues werkzaam. In de loop van de jaren zeventig kwam hierin
evenwel verandering. De Surinaamse vrouwen verlieten de prostitutie
en de overgebleven lokale vrouwen maakten zich los van het
traditionele pooiersysteem en gingen als zelfstandigen werken
(Brussa, 1987). Op
datzelfde moment barstte evenwel de commercialisering van de
prostitutie los en deed de Wallen in een paar jaar tijd geheel van
karakter veranderen. De vraag naar prostitutes werd niet alleen
groter maar ook gedifferentieerder. De exploitanten speelden hier
slim op in en creerden allerlei faciliteiten voor andere vormen van
seksvermaak (Van der Poel, 1991). De clubs werden uitgebreid met
sauna’s, seksbioscopen en sm-kamers. Talrijke seksbedrijven, zoals
sekstheaters, seksmusea en seksshops, schoten als paddestoelen uit
de grond (Van der Poel, 1991). De kleine danszalen en cafs
verdwenen. Hiermee ging volgens sommigen de gezellige, gemoedelijke
sfeer van de buurt verloren. Daarvoor in de plaats kwamen felle
neonlichten en schettermuziek. De prostitutie op de Wallen beleefde
zo aan het einde van de jaren zestig een nieuw hoogtepunt.
lees meer
Bijlage XI – 5.1. InleidingJanuary 1, 1999
5. BINNEN EN BUITEN DE WALLEN
5.1. Inleiding
In de context van deze studie ligt het voor de hand om juist
voor de Wallen te onderzoeken op welke schaal hier gelden die zijn
verdiend in onder meer de drugshandel, zijn respectievelijk worden
omgezet in infrastructurele machtsposities, in het bijzonder door
de aankoop van onroerend goed en van bedrijven. Dit ligt vormen
voor een lucratieve voortzetting van allerlei illegale praktijken.
Maar ook vanuit een empirisch oogpunt – theoretisch – voor de hand,
omdat zulke machtsposities in dit roemruchte gebied een logistieke
garantie dringt een dergelijke exercitie zich op. Was het immers
niet Bruinsma die op grotere schaal eigendommen op de Wallen begon
te vergaren? En dus is de vraag heel relevant of hij hiermee de
aanzet heeft gegeven voor een ontwikkeling die tot op de dag van
vandaag doorgaat.
Hier komt evenwel bij dat enkele leden van de staf van het
politiedistrict (II) langzamerhand ook tot de overtuiging zijn
gekomen dat een hele hoop van de problemen die zij in de sfeer van
de openbare orde op en rond de Wallen ondervinden, voor een
belangrijk deel voortvloeien uit het feit dat een aantal criminele
groepen in dit gebied er alle (economisch) belang bij heeft volop
de illegale activiteiten te (laten) ontplooien die de bedoelde
overlastproblemen met zich meebrengen, zo niet veroorzaken. Meer in
beleidstermen geformuleerd: zij zijn ook tot de overtuiging gekomen
dat, gelet op de nauwe samenhang tussen georganiseerde
criminaliteit en kleine criminaliteit/overlast, een structurele
aanpak van de problemen vergt, dat er wordt gesaneerd in de
eigendomsverhoudingen in het Wallen-gebied. En om de daad bij het
woord te voegen, is vervolgens een begin gemaakt met een
gedetailleerde analyse van deze verhoudingen. Van de eerste
resultaten van deze analyse is hierna dan ook dankbaar gebruik
gemaakt. Alvorens deze resultaten naar voren te brengen, wordt
echter kort teruggegaan in de geschiedenis van de Wallen en wordt
met name ook gepoogd een beeld te schetsen van de schoksgewijze
verandering die de wereld hier in enkele jaren tijd heeft
ondergaan. Want op deze manier kan toch nog wat meer concreet
worden geschilderd dan in hoofdstuk 2 in nogal algemene trekken is
gedaan, hoe in een stad als Amsterdam de (georganiseerde)
criminaliteit, en met haar een deel van het sociale en economische
leven, is veranderd.
lees meer
Bijlage XI – 4.6. Tot besluitJanuary 1, 1999
4.6. Tot besluit
Het besluit van deze rondgang door vier voor ons onderzoek zeer
relevante economische branches kan betrekkelijk kort zijn. In drie
van de vier sectoren vallen er geen sporen van georganiseerde
criminaliteit te ontdekken. In n sector daarentegen – die van de
horeca en het gokwezen – is volgens de politie en andere
overheidsdiensten kennelijk een hele bedenkelijke ontwikkeling aan
de gang. Hier zijn enkele criminele groepen, hoogstwaarschijnlijk
door middel van geld dat vooral via de drugshandel is verdiend,
monopolies aan het opbouwen die de gewone economische orde in een
sector als deze in het gedrang brengen. En dit laatste niet alleen
langs financile weg – door concurrenten gewoonweg uit de markt te
prijzen -, maar ook door de toepassing van intimidatie. Deze
ontwikkeling beantwoordt nog wel niet helemaal aan het model van
racketeering, zoals we dat in Amerikaanse grootsteden
kennen, maar zij is er niet veel minder discutabel om. Niet alleen
op grond van principile overwegingen betreffende de relatie tussen
vrije economie en democratische rechtsstaat, maar ook op grond van
meer beleidsmatige overwegingen. Immers, criminele groepen die
belangrijke delen van de horeca in een stad als Amsterdam in handen
hebben, beschikken meteen ook over de nodige infrastructuur om
allerhande (andere) criminele activiteiten te ontplooien – juist
ook die activiteiten waaruit de geldmiddelen zijn voortgevloeid om
zich in de horeca in te kopen: drugshandel, uitbuiting van
prostitutie, illegale praktijken in verband met speelautomaten,
koop en verkoop van gestolen goederen, witwassen van criminele
gelden, ontduiking van belastingen en sociale premies, enzovoort.
Deze vaststelling impliceert de erkenning dat ook in een stad als
Amsterdam de georganiseerde criminaliteit niet als vanzelf beperkt
blijft tot de (illegale) levering van (illegale) goederen en
diensten, maar ook hier in n (of meer) economische sectoren vormen
kan aannemen die gewoonlijk worden geassocieerd met steden waar
deze criminaliteit algemeen als een ernstig maatschappelijk
probleem wordt gekwalificeerd. Dit is dus niet per definitie
uitgesloten. Wie nog meent dat dit wel zo is, strooit zichzelf zand
in de ogen. De hiervoor beschreven ontwikkeling in de horeca toont
naar onze mening in elk geval aan dat een dergelijk negatief
scenario beslist tot de rele mogelijkheden behoort. En dus is het
zaak om een ontwikkeling als deze scherp in het oog te houden.
Speciaal ook om op langere termijn te kunnen bezien of zij toch ook
niet de voorbode vormt van een veel bredere evolutie die de
georganiseerde criminaliteit in de stad doormaakt, namelijk een
evolutie waarbij vooral de drugshandelaren van vroeger zich (ook)
ontpoppen als quasi-legale ondernemers, juist ook buiten de sector
van de horeca.
lees meer
Bijlage XI – 4.5. Het particuliere vervoerJanuary 1, 1999
4.5. Het particuliere vervoer
Een van de meest succesvolle onderzoeken naar criminaliteit
binnen een branche is het onderzoek dat in Amsterdam vanaf 1993
wordt verricht naar fraude in het particuliere vervoer. Op last van
de wethouder van
sociale zaken is toen een Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam
(RIF) opgericht om uit te zoeken in hoeverre in deze sector de
bestaande wetgeving wordt overtreden. De meeste Amsterdammers
voelen wel aan dat men in deze wereld zijn eigen gang gaat en er
zijn duidelijk aanwijzingen dat er iets mis zit, maar in hoeverre
is dat het geval en hoe ernstig is het? De taxi-wereld zit
betrekkelijk overzichtelijk in elkaar. Vrijwel alle deelnemers zijn
goed op de hoogte van de verschillende vormen van fraude die er
opgeld doen. En het is dus niet zo moeilijk voor de politie om een
goede informatiepositie te verwerven. Let wel: reeds dit simpele
feit is een aanwijzing dat de georganiseerde misdaad geen hechte
greep heeft op de branche; dan zou het veel moeilijker zijn geweest
om van mensen die in deze sector werken, verklaringen los te
krijgen. Het basisprobleem wordt gevormd door de kunstmatige
beperking die aan de branche is opgelegd. Want hierdoor wordt de
sanerende werking van het spel van vraag en aanbod geblokkeerd.
Beperking van het aantal auto’s die als taxi dienst mogen doen,
werkt even criminogeen als het quoteren van de visvangst of de
melk. Als de economische capaciteit groter is dan de toegestane
uitbreidingsmogelijkheid en als voldoende mensen voorhanden zijn om
in deze sector hun geluk te beproeven, is de kans op systematische
ontduiking van de regels groot.
lees meer
Bijlage XI – 4.4. De bouwnijverheidJanuary 1, 1999
4.4. De bouwnijverheid
Een van de legale economische sectoren die in de literatuur ook
steeds weer in verband wordt gebracht met georganiseerde
criminaliteit is de bouwnijverheid. De reden hiervan is niet ver te
zoeken: zowel de Italiaanse en Italiaans-Amerikaanse mafia als de
Japanse yakuza zijn berucht om de machtspositie die zij in de
voorbije decennia – in elk geval in Itali, in de Verenigde Staten
en Japan – hebben opgebouwd in deze tak van industrie. Waarom dit
juist in de bouwnijverheid kan gebeuren, is een vraag waarop
eigenlijk alleen een gedifferentieerd antwoord past. Maar in het
kader van dit rapport moet worden volstaan met te wijzen op de
relatief grote vatbaarheid van de bouwnijverheid voor penetratie
door criminele groepen. Dit heeft met name te maken met de hoge
kosten van vertraging, de ongewisse continuteit van het werk in de
sector, de inzet van naar verhouding veel ongekwalificeerd
personeel, de complexiteit en grootschaligheid van meer belangrijke
bouwprojecten, en het systeem van contractering van de aannemer met
de laagste prijs. En wanneer een criminele organisatie in een
bepaalde stad of streek eenmaal greep heeft gekregen op
(belangrijke delen van) de bouwnijverheid, dan exploiteert zij haar
op alle mogelijke manieren: corrumpering van politici en ambtelijke
diensten, geweld tegen opponerende bouwbedrijven en
tegenstribbelende werknemers, te hoge inschrijvingen voor
bouwprojecten, geen of gebrekkige afdracht van sociale premies,
niet-betaling van verschuldigde belastingen, etcetera.
lees meer
Bijlage XI – 1.1. Het kader van het onderzoekJanuary 1, 1999
1. ALGEMENE INLEIDING
1.1. Het kader van het onderzoek
De Parlementaire Enqutecommissie Opsporingsmethoden heeft niet
alleen de taak gekregen om een onderzoek in te stellen naar de
opsporingsmethoden en hun feitelijke toepassing, maar ook om,
vooral met het oog op de normering van de bedoelde methoden, na te
gaan hoe het in Nederland is gesteld met de aard en de omvang van
de georganiseerde criminaliteit. Om deze laatste vraag te
beantwoorden werd een externe onderzoeksgroep samengesteld van vier
hoogleraren in de criminologie: F. Bovenkerk, G. Bruinsma, C.
Fijnaut en H. van de Bunt.
lees meer
Bijlage XI – 4.3. De textielnijverheidJanuary 1, 1999
4.3. De textielnijverheid
Van de textielbranche kan men zeggen dat zij historisch verdacht
is wanneer het gaat om georganiseerde misdaad. De sweat
shops van New York vormden aan het begin van deze eeuw immers
het toneel van de Joodse onderwereld. De georganiseerde misdaad
controleerde de textielnijverheid door de vakbonden van haar
werknemers over te nemen na ernstige arbeidsconflicten (Block en
Chambliss, 1981). In Nederland heeft die associatie echter nooit
bestaan. Uitbuiting van arbeiders, jazeker! Maar georganiseerde
misdaad? In Nederland is de arbeidersbeweging daarvan volkomen vrij
geweest. Het zou ook raar zijn om thans zo’n relatie te leggen,
want de Nederlandse textielnijverheid is in de afgelopen dertig
jaar spectaculair ingekrompen. Werkten in 1963 nog 77.000 mensen in
de confectie-industrie, in 1985 waren er nog maar 12.000
arbeidsplaatsen over. Vooral in de periode tussen 1972 en 1982 ging
het hard achteruit. De produktie liep toen jaarlijks met ruim 7,5%
terug (Bloeme en Van Geuns, 1987). Amsterdam, zich nog steeds
noemend: confectiestad van Nederland, vormt geen uitzondering. In
1963 werkten er nog 12.000 mensen in de textiel, in 1985 waren dat
er minder dan 2.000.
lees meer
Bijlage XI – 4.2. De horeca en het gokwezenJanuary 1, 1999
4.2. De horeca en het gokwezen
De stad Amsterdam is ongeveer 4.000 horeca-gelegenheden rijk en
deze gelegenheden variren van hotels en restaurants tot
drinklokalen en coffeeshops. Er werken 15.000 werknemers in deze
sector en hun aantal neemt (licht) toe. De horeca vertegenwoordigt
dus een zeer aanzienlijk economisch belang. Maar de horeca is ook
op velerlei wijze bij criminaliteit betrokken: (a) de sector is er
slachtoffer van, (b) zijn openbare toegankelijkheid maakt hem
geschikt als pleegplaats ervoor en (c) er zijn horeca-ondernemers
die zichzelf aan misdaad schuldig maken. Deze drie mogelijke
relaties staan niet op zichzelf: als er misdaden in een lokaliteit
worden gepleegd is er vaak ook met de eigenaren al meer aan de hand
dan dat zij in hun eigen zaak geen overwicht hebben, of ondernemers
die veelvuldig zelf slachtoffer zijn geworden kunnen gemakkelijk in
de verleiding komen het hoofd boven water te houden op een illegale
manier.
lees meer
Bijlage XI – 4.1. InleidingJanuary 1, 1999
-
4. GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT:
- OOK IN LEGALE BRANCHES?
4.1. Inleiding
Het belang van de rol die georganiseerde criminaliteit in een
samenleving speelt, kan aan meer worden afgemeten dan aan het
niveau van geweldgebruik, de omvang van zwarte markten en de
(on)leefbaarheid van bepaalde buurten. Dit belang wordt, algemeen,
namelijk ook afgemeten aan de mate waarin criminele groepen de
inkomsten die zij via illegale handel hebben verworven, ook uit
winstbejag omzetten in illegale, of toch op zijn minst
bedenkelijke, vormen van controle over op zichzelf hele reguliere,
legale sectoren van het economische leven. Is dit namelijk in
verregaande mate het geval, dan is er niet langer sprake van de
ontplooiing van zomaar illegale activiteiten, maar van de
afschaffing van een zo vrij mogelijke economische orde in die
sectoren, en dus van de opheffing van n van de basisbeginselen van
de maatschappij die wij kennen. En dit temeer omdat criminele
groepen die een dergelijke economische machtspositie hebben weten
uit te bouwen, veelal bereid zijn om hun monopolie in de
desbetreffende branches niet alleen met corruptie, maar
uiteindelijk ook met geweld – tegen wie dan ook – te verdedigen. De
voorbeelden van deze situatie liggen in Itali, in Japan, in de
Verenigde Staten en elders voor het oprapen! In een studie als deze
is het dus ook van groot belang om na te gaan of een dergelijke
situatie ook in Amsterdam is ontstaan, of aan het ontstaan is. Zou
zij hier inderdaad bestaan, dan zou het probleem van de
georganiseerde criminaliteit veel ernstiger zijn dan menigeen
momenteel denkt. Zou ze hier helemaal niet bestaan, dan betekent
dit dat er nog altijd een zr groot verschil is tussen het probleem
van die criminaliteit in steden als Tokyo, Kobe, Palermo, Napels en
New York, en dat in de hoofdstad van Nederland. Of ligt het niet zo
zwart-wit? Om deze vraag te kunnen
beantwoorden, hebben wij de liggende informatie over
(georganiseerde) criminaliteit in vier branches bij elkaar
gebracht: de horeca en het gokwezen, de textielnijverheid, de
bouwnijverheid en het particuliere vervoer. De keuze van deze
branches is zeker enigermate bepaald door het feit dat er reeds
enig onderzoek is verricht naar de mogelijke criminele kanten van
deze branches. Anderzijds is zij vooral ingegeven door wat
buitenlands onderzoek op dit gebied heeft opgeleverd. En dit is dat
ook de onderhavige branches om uiteenlopende redenen nogal vatbaar
zijn voor penetratie van criminele groepen. Met andere woorden: als
het probleem van de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam – in
economisch opzicht – veel groter is dan gewoonlijk wordt gedacht,
dan moet dit aan de criminaliteit in de bedoelde branches te zien
zijn. Overigens moeten de beschrijvingen van de Amsterdamse
situatie die hierna worden gepresenteerd, worden bezien in relatie
tot de landelijke rapporten die over de desbetreffende branches
zijn geschreven.
lees meer
Bijlage XI – 3.6. Tot besluitJanuary 1, 1999
3.6. Tot besluit
Vorenstaande beschrijvingen van de drugshandel, de
vrouwenhandel, de illegale wapenhandel en de illegale autohandel in
Amsterdam zijn door gaten in ons informatiebestand zeker niet alle
even volledig. Niettemin geven zij gezamenlijk toch al een
behoorlijk genuanceerd beeld van wat in Amsterdam de betrokken
actuele vormen van traditionele georganiseerde criminaliteit
voorstellen. Wanneer men dit beeld poogt te vangen in een antwoord
op de vraag van de Parlementaire Enqutecommissie Opsporingsmethoden
naar de aard, de ernst en de omvang van de georganiseerde
criminaliteit in Nederland, dan kan dit antwoord als volgt worden
geformuleerd.
lees meer
Bijlage XI – 3.5. De handel in gestolen auto’sJanuary 1, 1999
3.5. De handel in gestolen auto’s
In de voorbije jaren zijn er bij herhaling berichten
binnengekomen dat ook in Amsterdam op internationale schaal auto’s
worden gestolen en verhandeld. Veel van deze berichten hebben nu
eens betrekking op Joegoslaven en Russen die – zo lijkt het
tenminste – op eerder individuele voet opereren, dan weer op
landgenoten van hen die dit duidelijk in georganiseerd verband
doen. Deze laatsten behoren niet alleen tot een groep die als
zodanig is onderkend, zij stelen ook op een betrekkelijk vakkundige
manier. Waarbij moet worden aangetekend dat deze internationale
diefstal van (vracht)auto’s en de handel hierin voor Amsterdam niet
nieuw is. In de loop van de jaren tachtig bleek immers dat een
groep Ghanese criminelen, die ook actief was in de vrouwenhandel,
tezelfdertijd honderden luxe-auto’s op bestelling had laten stelen
en vervolgens – via Amsterdam, Rotterdam of Antwerpen – liet
verschepen naar een of ander West-Afrikaans land. De hoofdverdachte
hield te Amsterdam kantoor onder de naam African
Express.
lees meer
Bijlage XI – 3.4. De illegale handel in vuurwapensJanuary 1, 1999
3.4. De illegale handel in vuurwapens
Van oudsher wordt de illegale handel in vuurwapens, zeker in
illegale vuurwapens, geassocieerd met georganiseerde criminaliteit.
Niet alleen omdat de grootschaliger vormen van deze handel op
zichzelf reeds gemakkelijk de kenmerken van deze criminaliteit
vertonen, maar ook omdat in alle andere vormen van georganiseerde
criminaliteit het gebruik van geweld, ook door middel van
vuurwapens, een cruciale rol speelt. De beschrijving die hiervoor
is gepresenteerd van de drugshandel in Amsterdam, laat hier geen
enkel misverstand over bestaan. Daarenboven mag niet uit het oog
worden verloren dat, juist ook vanwege het gewelddadige karakter
van veel drugshandel, groepen die in drugs doen geregeld tevens
illegaal wapens verhandelen.
lees meer
Bijlage XI – 3.3. Prostitutie, vrouwenhandel en
(kinder-)pornografieJanuary 1, 1999
3.3. Prostitutie, vrouwenhandel en
(kinder-)pornografie
Prostitutie, of in elk geval de grootschalige systematische
exploitatie van prostitutie, wordt van oudsher ook beschouwd als
een vorm van georganiseerde criminaliteit. In de jaren tachtig werd
deze visie op de Amsterdamse kermis als het ware herontdekt door
toedoen van al dan niet feministisch gemotiveerde actiegroepen die
zich keerden tegen een van de meest schrille exponenten van de
uitbuiting van prostitutie, namelijk internationale vrouwenhandel.
De Amsterdamse politie haakte, zoals in het vorige hoofdstuk werd
aangegeven, reeds in het begin van de jaren tachtig op deze nieuwe
ontwikkeling in, met haar onderzoek naar de Ghanees-Nederlandse
vrouwenhandel. Maar ook later in de jaren tachtig en in de jaren
negentig heeft zij bij herhaling onderzoek naar uitingsvormen van
deze handel verricht. Dankzij dit onderzoek zijn wij enigermate in
staat te beschrijven hoe ook via vrouwenhandel de prostitutie-markt
van Amsterdam wordt bevoorraad.
lees meer
Bijlage XI – 3.2. De drugshandelJanuary 1, 1999
3.2. De drugshandel
Het drugsbeleid wordt in Nederland niet alleen gemaakt op het
niveau van het rijk. De afzonderlijke gemeenten ontwikkelen binnen
landelijke kaders ook hun eigen beleid. De nationale
wetgevingsprocedure is log en tijdrovend, de speelruimte van de
centrale overheid wordt door de internationale verdragen beperkt.
Maar op het niveau van de gemeenten, waar men daadwerkelijk wordt
geconfronteerd met overlast in de buurt en met de vraag om medische
en andere hulp, is het mogelijk om flexibel en pragmatisch te werk
te gaan. Het opportuniteitsbeginsel vormt de basis waarop binnen
het zogenaamde driehoeksoverleg beslissingen kunnen worden genomen
die zulk een werkwijze mogelijk maken. Maar ook de financiering van
de drugshulpverlening wordt als beleidsinstrument gebruikt.
Amsterdam liep in de jaren zestig voorop met het feitelijk gedogen
van het gebruik van hash en marihuana. Er kwamen coffeeshops waar
zogenaamde huisdealers werden toegelaten. Andere grote steden
volgden. Zo werd het beleid dat in de grote steden was ontwikkeld,
langzamerhand verheven tot nationaal beleid. Een belangrijke pijler
daarvan is dat een scherp onderscheid wordt gemaakt tussen hard en
soft drugs. Het is een verschil dat buitenlanders vaak ontgaat,
maar door het beleid op dit verschil af te stemmen, wordt
geprobeerd de circuits van beide gebruikerscategorien te scheiden.
Dat is goed gelukt. Een andere pijler waarop het Nederlandse beleid
is gebaseerd, is het onderscheid tussen het gebruik van drugs en de
handel daarin. Dit onderscheid is gebaseerd op de acceptatie van
een gebruikersmarkt die in wezen goedmoedig is en een uitvloeisel
van de vrije jaren zestig. Hier openbaart zich echter ook volop de
tegenstrijdigheid van het gevoerde beleid: de handel in een goed
waarvan het gebruik wordt toegestaan, wordt fel bestreden.
lees meer
Bijlage XI – 3.1. Twee gevallen van ontvoeringJanuary 1, 1999
3.1. Twee gevallen van ontvoering
Alvorens de diverse vormen van (illegale) handel in (illegale)
goederen en/of diensten te bespreken, zullen hierna twee recente
ontvoeringen worden behandeld. Dit gebeurt niet alleen om de
continuteit aan te geven die er op dit punt in Amsterdam bestaat;
met de ontvoering van Heineken en zijn chauffeur kwam er aan de
criminele vrijheidsberoving van mensen geen einde. Ook heeft bij
het maken van deze keuze meegespeeld dat de ontvoering van mensen
in Itali en elders een welbekende activiteit van georganiseerde
misdadigers is. Die kan in dit rapport dus niet zomaar buiten
beschouwing worden gelaten.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>