1. ALGEMEEN EDU EUROPOL / EUROPOL
In de loop van 1998 werd het Europol verdrag door de nog resterende 3 landen (Italië, Griekenland en België) geratificeerd. Hierdoor kon EDU/Europol formeel per 01 -10-1998 worden omgezet naar een organisatie op verdragsrechtelijke basis welke als rechtspersoon kan optreden, te weten Europol. Duidelijk mag zijn dat dit als een mijlpaal mag worden gezien in de ontwikkeling van deze organisatie. Doordat aan een aantal formaliteiten nog niet kon worden voldaan, onder andere het afsluiten van bilaterale overeenkomsten tussen Nederland en de overige 14 lidstaten over de formele status van de liaison functionarissen, kon Europol nog niet officieel met haar eigen werkzaamheden aanvangen in 1998.
7.4. Overzichten investeringen Langendoen
Het Fort-team kreeg de beschikking over door Langendoen opgemaakte overzichten met bij lagen waarop betalingen, investeringen en aanschaffingen zijn gemuteerd.
De overzichten zijn niet op alle onderdelen even duidelijk. Niet duidelijk is bijvoorbeeld of er naast vermelde investeringen nog andere gelden zijn ontvangen. Uit verklaringen kan worden opgemaakt dat naast de informant, waarop in deze overzichten mogelijk wordt geduid nog tenminste door één andere informant gelden aan de RCID ter beschikking zijn gesteld ten behoeve van CID operaties.
7.3. ‘Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden’ en overige uitkeringen/baten
Voorts werd onderzoek gedaan naar de omvang en de verantwoording van gelden welke in het kader van de ‘Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden’ of anderszins aan de CID Haarlem/RCID Kennemerland ter beschikking zijn gesteld.
In dat kader zijn overzichten beoordeeld welke werden ontvangen van het ministerie van justitie.
Bij het onderzoek werd tevens gebruik gemaakt van administratieve gegevens, ontvangen van de afdeling Financieel Economische Zaken (FEZ) van de regiopolitie Kennemerland. Vervolgens zijn het CID-kasboek en de bescheiden van de CID, zoals die aan het team ter beschikking zijn gesteld voorwerp van onderzoek geweest. De volledigheid van deze aangeleverde gegevens kon overigens niet worden beoordeeld.
Tenslotte is aandacht besteed aan enkele algemene kwaliteitseisen die van toepassing dienen te zijn op een financiële registratie.
Financiën – BOP regeling
7.2. BOP regeling
In het kader van de formele geldstromen, die mogelijk kunnen zijn aangewend binnen de CID Haarlem/ RCID Kennemerland, is onderzoek gedaan naar de door het gemeentepolitie Haarlem/regiopolitie Kennemerland ingediende BOP-aanvragen (regeling Bijzondere Opsporingskosten Politie 1989) in het ressort Amsterdam. Hiertoe is overleg gevoerd met Helsdingen, commissaris van politie en Opdam, beiden werkzaam bij het parket PG te Amsterdam.
Onderzocht zijn de via hen beschikbaar gestelde overzichten van de verstrekte BOP gelden binnen het ressort Amsterdam over de periode 1989 tot en met 1995. Soortgelijke overzichten zijn ook ontvangen van de Directie Politie van het ministerie van justitie.
Tevens is de toepassing van de ter zake relevante regelgeving beoordeeld.
7.2.1. Bevindingen
Met betrekking tot de toepassing van de regelgeving kan worden geconcludeerd dat:
* in de meeste gevallen waarin een BOP-toekenning is gedaan aan het gemeentepolitie Haarlem/regiopolitie Kennemerland niet is voldaan aan de ressortelijke gedragslijn BOP aanvragen 1991, hetgeen betekent dat vaak geen tussentijdse rapportages werden vervaardigd terwijl afrekeningen nog al eens zeer laat werden ingediend;
* de dossiers van het parket PG niet in alle gevallen volledig waren;
* in sommige gevallen geen convenant aanwezig was en
* er in strijd met de regelgeving met BOP-gelden diverse investeringsgoederenzijn aangeschaft, waarvan op generlei wijze door het parket PG te Amsterdam een registratie werd bijgehouden. Het parket heeft niet nagegaan of dergelijke investeringen op een adequate wijze in de korpsadministratie werden verantwoord, noch heeft zij hiervoor regelingen getroffen.
Met betrekking tot eventuele financieringen kan worden geconcludeerd dat:
* (voor zover kon worden opgemaakt uit de door het parket PG en het ministerie van justitie verstrekte ressortelijke gegevens) waarschijnlijk geen gelden vanuit de BOP-budgetten zijn gebruikt in het kader van de onderzochte informele activiteiten van de CID Haarlem/ RCID Kennemerland en
* dat alle door het parket PG te Amsterdam uitbetaalde BOP-gelden zijn verantwoord in de financiële administratie van het korps Haarlem/ Kennemerland.
7.1. Formele financiering
Bij de aanvang van het onderzoek naar de financiering van de activiteiten van de RCID Kennemerland, zoals in dit rapport in voorgaande hoofdstukken beschreven, is uitgegaan van twee mogelijke geldstromen, te weten de formele en de informele geldstromen. Uitgangspunt daarbij was dat inzicht verkregen diende te worden in de belangrijkste binnenkomende formele geldstromen van de gemeentepolitie Haarlem/regiokorps Kennemerland, alvorens een uitspraak zou kunnen worden gedaan over mogelijke informele geldstromen.
Op basis van inzicht in de omvang van de belangrijkste binnenkomende formele geldstromen, zoals ook aangegeven in de diverse financiële verantwoordingen van de gemeentepolitie Haarlem/regiokorps Kennemerland, is getracht vast te stellen welke gelden daarvan zijn aangewend ten behoeve van de CID Haarlem/RCID Kennemerland.
7. FINANCIEN
7.0. Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiën die betrekking hebben op door de CID Haarlem/RCID Kennemerland ontwikkelde activiteiten.
In het eerste gedeelte worden de zogenaamde formele geldstromen aangeduid. Achtereenvolgens passeren de revue de inkomsten die dienden ter dekking van exploitatiekosten algemeen in paragraaf 7.1 en inkomsten die dienden ter dekking van exploitatiekosten inzake opsporingsonderzoeken, nader onderscheiden in ‘BOP’-gelden, vermeld in paragraaf 7.2 en ‘Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden’, in paragraaf 7.3.
6.8. AMBTELIJKE INTEGRITEIT
6.8.0. Inleiding
In de administratie van de RCID Kennemerland zijn CID-informatierapporten aangetroffen waaruit zou kunnen blijken dat voorafgaande aan de grootschalige toepassing van de Deltamethode althans één van de informanten/infiltranten kon beschikken over (een) corrupte douaneambtena(a)r(en). Deze ambtena(a)r(en) zou(den) behulpzaam geweest kunnen zijn bij het binnenbrengen van niet gecontroleerde partijen verdovende middelen.
Om de Deltamethode goed te laten verlopen was de medewerking noodzakelijk van de douane, die op verzoek van de politie de containers, waarin drugs verborgen zaten, niet controleerde.
6.7. BEDREIGINGEN
6.7.0. Inleiding
Na het opheffen van het IRT in december 1993 was te voorzien dat er moeilijkheden zouden kunnen ontstaan met informanten. Eén informant, de zgn. ‘IRT-groei-informant’, had voor een criminele groepering de taak om de import van drugs te realiseren. Door het opheffen van het IRT met daaraan gekoppeld het niet meer op relatief eenvoudige wijze kunnen binnenhalen van containers waarin drugs waren verborgen, zou binnen het criminele milieu zijn dubbelrol snel duidelijk kunnen worden.
6.6. LIQUIDATIES
6.6.0. Inleiding
In het kader van het feitenonderzoek naar het functioneren van de RCID Kennemerland, werd een groot aantal gesprekken gevoerd met mensen in diverse disciplines. Hierbij kwam een aantal (soms vage) geruchten ter sprake, waardoor de indruk werd gewekt, dat er mensen geliquideerd waren omdat zij als informant voor de regiopolitie Kennemerland werkzaam waren geweest. Ook werd in deze geruchten gesuggereerd, dat de politie mogelijk van liquidaties op de hoogte zou zijn geweest, maar hieraan niets zou hebben gedaan.
6.5. XTC-LABS
6.5.0. Inleiding
Tijdens het horen van het hoofd van de RCID Gelderland Noord-Oost, dat plaatsvond in het kader van het inventariseren van de samenwerking tussen de RCID Kennemerland en andere RCID-en, deelde deze mee dat op dat moment een zekere zich in voorlopige hechtenis bevond. was aangehouden ter zake vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Bij zijn verhoren had hij te kennen gegeven informant te zijn van de CID Haarlem.
6.4. COCAINE
6.4.O. Inleiding
In deze paragraaf worden 4 trajecten beschreven waarbij sprake is van betrokkenheid van de RCID Kennemerland in relatie tot het in Nederland invoeren van partijen cocaïne. Daarnaast wordt informatie over cocaïne-handel weergegeven waarin de RCID Kennemerland een rol speelt. De beschikbare gegevens over dit onderwerp waren niet compleet (te krijgen). Dit had tot gevolg dat in een aantal zaken geen duidelijk beeld kan worden gegeven en dat een aantal vragen vooralsnog onbeantwoord blijft.
6.3 XTC-ENGELAND-TRAJECT
6.3.0. Inleiding
In het kader van het onderzoek dat het Fort-team heeft ingesteld naar het functioneren van de CID van het regionale politiekorps Kennemerland in de periode van 1990 tot heden werd eveneens de betrokkenheid van de genoemde dienst onderzocht met betrekking tot een zogenoemd XTC-traject.
6.2. SIGARETTEN-TRANSPORTEN
6.2.0. Inleiding
Op 24 januari 1994 was een vrachtauto van het transportbedrijf B te Duitsland betrokken bij een ongeval, waarbij de lading sigaretten op straat terecht kwam. Dit was de aanleiding voor een onderzoek door de Zoll Fahndung in Düsseldorf, omdat men fiscale fraude vermoedde. Het onderzoek leidde uiteindelijk tot de aanhouding van B in Duitsland. B verklaarde, dat hij sedert meer dan 20 jaar intensieve contacten had met Duitse douaneambtenaren, te weten Obaron, Böttcher en Brandl, die hem als informant hadden gerund. Ook verwees hij naar zijn frequente contacten met de Fiod-ambtenaar Cees de Jongh, met wie hij sedert ongeveer 1989 in diverse onderzoeken samenwerkte en door wie hij gerund zou zijn.
6.1. HET SAPTRAJECT
6.1.0. Inleiding
In dit onderdeel van de rapportage wordt ingegaan op de activiteiten die de CID Haarlem/RCID Kennemerland heeft verricht tussen 1990 en 1996 in samenwerking met een vruchtesapfabrikant, die in dit rapport wordt aangeduid als Sapman.
In april 1995 meldde Sapman zich bij de CRI en verklaarde vanaf eind 1991 contact te hebben met Van Vondel en later ook met Langendoen. Aan Van Vondel verstrekte Sapman vanaf eind 1991 informatie over de produktie van vruchtesapconcentraten in Marokko en het vervoer van dit produkt naar Nederland. Nadat Sapman in 1992 een vruchtesapfabriek in België was begonnen, leerde hij begin 1993 Langendoen, eerst onder zijn pseudoniem, kennen. In deze rapportage zal niet de naam waarvan Langendoen gebruik maakte genoemd worden. Die naam wordt aangeduid met ‘Alias’. Op verzoek van Van Vondel en Alias richtte Sapman begin 1994 de vruchtesapfabriek Delta Rio in Ecuador op. Ondanks dat Van Vondel en Langendoen, aldus Sapman, miljoenen guldens in zowel de fabriek in België als in Delta Rio hadden geïnvesteerd moest Delta Rio van Langendoen en Van Vondel in september 1994 gesloten en verkocht worden. Sapman, die deze beslissing niet kon begrijpen, begon wantrouwen ten opzichte van Van Vondel en Langendoen te krijgen. Hij lichtte vervolgens de CRI in. Door de CRI werd Sapman, na een korte oriëntatie, in contact gebracht met de rijksrecherche.
Tijdens het onderzoek van de rijksrecherche zijn de verklaringen van Sapman, waar mogelijk, gecontroleerd en is onderzocht of en zo ja, waarom Van Vondel en Langendoen de fabriek in België financieel hebben gesteund en Delta Rio in Ecuador hebben laten oprichten.